ECLI:NL:RBAMS:2018:8336

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
C/13/656760/HA RK 18/356
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verschoning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek tot verschoning van een rechter in een faillissementsprocedure

In deze zaak heeft de verschoningskamer van de Rechtbank Amsterdam op 9 november 2018 een verzoek tot verschoning toegewezen. De rechter, mr. K.M. van Hassel, die betrokken was bij een faillissementsprocedure, voelde zich niet meer vrij om de zaak te behandelen omdat zij persoonlijk in rechte was betrokken door de verzoeker. Dit leidde tot een objectief te rechtvaardigen omstandigheid die de rechter ertoe bracht om een verzoek tot verschoning in te dienen. De verschoningskamer oordeelde dat de handelwijze van de verzoeker, die de rechter persoonlijk had gedagvaard in plaats van de Staat, niet juist was, maar dat dit niet afdeed aan de noodzaak voor de rechter om zich terug te trekken uit de zaak. De verschoningskamer benadrukte het belang van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter en besloot dat de procedure in de hoofdzaak moest worden hervat met een andere rechter. De beslissing werd genomen zonder mondelinge behandeling, in overeenstemming met artikel 40 lid 1 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. De uitspraak is definitief en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakings – en verschoningskamer

Beslissing op het onder rekestnummer C/13/656760/HA RK 18/356 ingeschreven schriftelijk gedane verzoek tot verschoning ingediend door:
mr. K.M. van Hassel, lid van de rechtbank Amsterdam, in haar hoedanigheid van insolventierechter, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling Privaatrecht, team insolventie, is onder zaaknummer [ ] een procedure aanhangig. Het betreft een verzoek dat strekt tot faillietverklaring van de besloten vennootschap [ ] B.V. (hierna verder: [ ] ingediend door twee advocatenkantoren.
1.2
Het verzoek is door de rechter behandeld ter zitting van 18 en 25 september 2018. De uitspraak op het verzoek is bepaald op 26 september 2018. Op 25 september 2018 heeft [ ] een tegen de rechter gericht verzoek tot wraking ingediend. De Wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek op 9 oktober 2018 ter zitting behandeld. De uitspraak op het verzoek is bepaald op 23 oktober 2018.
1.3
Bij brief van 22 oktober 2018 heeft [ ] een verzoek tot wraking gericht tegen de Wrakingskamer ingediend, alsmede een nieuw verzoek tot wraking gericht tegen de rechter.
1.4
Bij beslissing van 23 oktober 2018 heeft de Wrakingskamer het eerste tegen de rechter gerichte verzoek tot wraking afgewezen.
1.5
Bij exploot van 26 oktober 2018 heeft [ ] de rechter in privé op haar huisadres gedagvaard te verschijnen voor de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam op 9 november 2018 waarbij door [ ] wordt gevorderd:
  • te verklaren voor recht dat de rechter jegens [ ] onrechtmatig heeft gehandeld door de in de dagvaarding omschreven ter zitting van de Wrakingskamer van 9 oktober 2018 door de rechter afgelegde verklaringen,
  • de rechter te veroordelen de als gevolg van dat onrechtmatig handelen ontstane schade die [ ] daardoor heeft geleden en/of nog zal lijden, te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
  • de rechter met onmiddellijke ingang na de betekening van het ten deze te wijzen vonnis te gebieden om aan [ ] een exemplaar van de in de dagvaarding vermelde bewijsstukken te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag;
  • de rechter te veroordeling in de kosten van het geding

2.Het verzoek

Aan het verzoek wordt door de rechter ten grondslag gelegd dat de omstandigheid dat zij in privé door [ ] in een procedure is betrokken, meebrengt dat zij zich niet meer vrij acht om de zaak tegen [ ] verder te behandelen. Doordat zij is gedagvaard, voelt zij zich in haar integriteit aangetast waardoor bij haar twijfel is ontstaan over de vraag of de zaak verder zonder schijn van vooringenomenheid door haar kan worden behandeld. Er ligt dus een objectief te rechtvaardigen omstandigheid ten grondslag aan dit verschoningsverzoek.

3.De beoordeling

3.1
Op grond van het bepaalde in artikel 40 lid 1 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) dient in een verschoningsprocedure te worden beslist of sprake is van de in artikel 36 Rv genoemde feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Uit voormelde bepaling valt af te leiden dat de behandeling van een verschoningsverzoek, anders dan de behandeling van een wrakingsverzoek, niet ter terechtzitting behoeft plaats te vinden. De verschoningskamer zal daarom zonder mondelinge behandeling een beslissing nemen op het verzoek.
3.2
Verschoning is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter.
3.3
De rechter heeft aangegeven zich niet meer vrij te voelen om de zaak te behandelen, omdat zij persoonlijk in rechte is betrokken door verzoeker. De verschoningskamer is van oordeel dat het verzoek moet worden toegewezen. [ ] heeft de rechter persoonlijk doen dagvaarden in plaats van de Staat. Als deze handelwijze is ingegeven door de gedachte daarmee de rechter “buitenspel” te kunnen zetten, dan is die gedachte onjuist. Nu de rechter evenwel heeft gesteld zich daardoor niet meer vrij te voelen om te zaak te behandelen, zal haar verzoek op die grond moeten worden gehonoreerd.
3.4
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
De verschoningskamer:
 wijst het verzoek tot verschoning toe en bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak wordt hervat voor een andere rechter op een nog nader te bepalen datum;
 beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 41: lid 2 Rv wordt toegezonden aan:
 aan partijen in de hoofdprocedure via hun gemachtigden;
 de rechter.
Aldus gewezen door mr. K.A. Brunner, voorzitter, mr. A.W.J. Ros en mr. M.V. Ulrici, leden, en uitgesproken op 9 november 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.