In deze zaak heeft de verschoningskamer van de Rechtbank Amsterdam op 9 november 2018 een verzoek tot verschoning toegewezen. De rechter, mr. K.M. van Hassel, die betrokken was bij een faillissementsprocedure, voelde zich niet meer vrij om de zaak te behandelen omdat zij persoonlijk in rechte was betrokken door de verzoeker. Dit leidde tot een objectief te rechtvaardigen omstandigheid die de rechter ertoe bracht om een verzoek tot verschoning in te dienen. De verschoningskamer oordeelde dat de handelwijze van de verzoeker, die de rechter persoonlijk had gedagvaard in plaats van de Staat, niet juist was, maar dat dit niet afdeed aan de noodzaak voor de rechter om zich terug te trekken uit de zaak. De verschoningskamer benadrukte het belang van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter en besloot dat de procedure in de hoofdzaak moest worden hervat met een andere rechter. De beslissing werd genomen zonder mondelinge behandeling, in overeenstemming met artikel 40 lid 1 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. De uitspraak is definitief en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.