8.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling van een vriend van zijn jongere zusje. Verdachte wilde niet dat deze vriend contact met zijn zusje had en heeft hem dit op intimiderende en gewelddadige wijze duidelijk gemaakt. Het lijkt er op dat verdachte zich heeft laten leiden door cultureel bepaalde opvattingen die hij vanuit thuis heeft meegekregen, waarbij hij zich als mannelijk familielid een beschermende en vergaand controlerende rol heeft aangemeten ten opzichte van zijn jongere zusje. Naar het oordeel van de rechtbank had dit echter nooit mogen leiden tot geweld. Anderhalf jaar eerder had verdachte zich eveneens aan een mishandeling schuldig gemaakt. Hoewel de aanleiding een geheel andere is geweest, heeft verdachte ook hier het slachtoffer diverse malen met gebalde vuist tegen het hoofd geslagen.
Beide slachtoffers hebben pijn ondervonden terwijl één van hen ook fors letsel heeft opgelopen.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 oktober 2018 komt naar voren dat verdachte in 2015 is veroordeeld voor twee diefstallen met geweld en een wederrechtelijke vrijheidsberoving.
In het reclasseringsadvies van 23 juli 2018 is vermeld dat verdachte niet tot gedragsverandering of verandering van denkbeelden is te bewegen en zegt daarbij de Nederlandse wet niet te accepteren. Hij staat niet open voor een reclasseringstoezicht of een gedragsinterventie. De reclassering adviseert daarom tot een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij inmiddels meer afstand van zijn zusje heeft genomen en dat hij er zich bij heeft neergelegd dat zij haar eigen leven zal leiden. De rechtbank hoopt dan ook dat verdachte zich in de toekomst van soortgelijke gedragingen zal onthouden.
Verdachte heeft 12 dagen in voorarrest doorgebracht. De rechtbank acht het niet nodig dat verdachte voor deze strafzaak opnieuw vast komt te zitten. Zij zal de eis van de officier van justitie volgen en aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 26 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. In het eerste jaar van de proeftijd geldt een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[slachtoffer 1]vordert € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, als gevolg van het op hem uitgeoefende geweld. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Voor het resterende deel van de gevorderde schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
In het belang van [slachtoffer 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 30 maart 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 15-800353-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 8 december 2015 van de rechtbank Noord-Holland, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 166 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 90 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Deze proeftijd is op 10 oktober 2017 ingegaan.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt (feit 1), zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van een deel van dat voorwaardelijke strafdeel, groot 30 dagen, te gelasten. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te gelasten dat veroordeelde – in lijn met de omzettingstabel in de LOVS-oriëntatiepunten – een
taakstrafvan
120 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, moet verrichten.