ECLI:NL:RBAMS:2018:8311

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
13/741066-18, 13/031324-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging, bedreiging en mishandeling van verbalisanten en schuldheling

Op 15 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belediging, bedreiging en mishandeling van verbalisanten, alsook van schuldheling van een gestolen motorscooter. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer en de zitting vond plaats op 1 november 2018. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van het verwerven en voorhanden hebben van een motorscooter, waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was. Daarnaast werd hem ten laste gelegd dat hij op 16 januari 2018 verbalisanten beledigde en bedreigde, en zich met geweld verzette tegen hun aanhouding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van de primair tenlastegelegde mishandeling, waarvoor hij werd vrijgesproken. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, met inachtneming van eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen direct verband was aangetoond met de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers:
13/741066-18 (A), 13/031324-18 (B), 13/684425-16 (tul), 13/741010-16 (tul)
Datum uitspraak: 15 november 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
ter terechtzitting opgegeven woonadres: [adres 2] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 november 2018.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S. de Klerk, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. Konya, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A:
hij op enig tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 21 november 2017 tot en met 20 maart 2018 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, een motorscooter (merk Piaggio) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Zaak B:
1
hij op of omstreeks 16 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] (respectievelijk dienstdoende als hoofdagent en/of brigadier en/of agent en/of hoofdagent bij de Nationale Politie, eenheid Amsterdam), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten met speciale opdracht belast, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: "Jullie kankerlijers" en/of "Kankersukkels", althans woorden van een gelijke beledigende aard en/of strekking
2
hij op of omstreeks 16 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
[persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] (respectievelijk dienstdoende als hoofdagent en/of brigadier en/of agent en/of hoofdagent bij de Nationale Politie, eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] (middels tussenkomst van verbalisant [verbalisant] ) dreigend de woorden toe te voegen: "Ik zweer het, als ik hier vrij kom maak ik de agent die mij aangehouden heeft dood. Ik schiet hem dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, van welke bedreiging(en)/dreigende woorden voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] kennis heeft/hebben genomen (door tussenkomst van opsporingsambtenaar [verbalisant] );
3
hij op of omstreeks 16januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, toen de aldaar dienstdoende opsporingsambtena(a)r(en) [persoon 1] en/of [persoon 2]
en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] (respectievelijk dienstdoende als hoofdagent en/of brigadier en/of agent en/of hoofdagent bij de Nationale Politie, eenheid Amsterdam) ter aanhouding in verband met een signalering voor het uitzitten van een vrijheidsstraf, had(den) aangehouden en vervolgens vastgepakt/vastgegrepen,
teneinde hem, verdachte, ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem, verdachte, daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het
politiebureau [locatie] , zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig (met kracht) opsporingsambtenaar (met kracht) een (zogenaamde kopstoot in/tegen zijn gezicht gelaat te geven, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gezwollen (boven)lip bij voornoemde [persoon 1] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair:
hij op of omstreeks 16 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval, in Nederland, een ambtenaar, te weten [persoon 1] (dienstdoende als hoofdagent bij de Nationale Politie, eenheid Amsterdam), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] (met kracht) een (zogenaamde) kopstoot in/tegen zijn gezicht/gelaat te geven.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De in zaak A en in zaak B onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten kunnen bewezen worden verklaard.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het in de zaak A tenlastegelegde:
Verdachte heeft terechtzitting verklaard dat hij de scooter in het trappenhuis heeft zien staan. Omdat hij vermoedde dat het niet goed zat heeft hij enkele weken voordat de scooter door de politie werd aangetroffen, zijn woonbegeleider van deze scooter op de hoogte gesteld.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De getuige [getuige 1] heeft belastend over verdachte verklaard, maar heeft een slechte verstandhouding met verdachte en staat zelf bekend als fietsendief. De getuige [getuige 2] denkt dat zij verdachte op de gestolen scooter heeft zien rijden maar omdat verdachte zelf ook een scooter had, is een vergissing goed mogelijk.
Ten aanzien van het in de zaak B tenlastegelegde:
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 16 januari 2018 verbalisanten heeft beledigd die hem wilden aanhouden. Hij heeft tijdens zijn aanhouding als gevolg van een pijnscheut een reflexbeweging gemaakt, waarbij zijn hoofd ongelukkigerwijze tegen het hoofd van een verbalisant is aangekomen.
Hoewel hij er niet echt herinnering aan heeft, kan hij zich wel voorstellen dat hij op het bureau tegenover de arrestenbewaarder een bedreiging heeft geuit gericht tegen de verbalisanten die hem hadden aangehouden.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde, omdat verdachte de verbalisant niet met opzet heeft geraakt.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde:
De rechtbank acht op de grond van de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] bewezen dat verdachte degene is geweest die gebruik heeft gemaakt van de gestolen motorscooter die in het trappenhuis van het wooncomplex waar verdachte woonde is aangetroffen. Beide getuigen zijn stellig in hun waarnemingen. Dat zij de gestolen scooter zouden hebben verward met een andere scooter waarop verdachte zou hebben gereden ligt niet voor de hand. Bovendien heeft verdachte niet met stukken aannemelijk gemaakt dat hij in die tijd inderdaad over een eigen scooter beschikte.
Uit het telefonisch verhoor van de woonbegeleider [woonbegeleider] op 10 april 2018 kan worden afgeleid dat verdachte op enig moment met hem heeft gesproken over een scooter in het trapportaal. Uit dit verhoor blijkt echter niet dat dit gesprek heeft plaatsgevonden vóór 4 januari 2018. Zijn verklaring kan dan ook niet als ontlastend voor verdachte worden aangemerkt.
Verdachte heeft voorts onduidelijk en wisselend verklaard over zijn daadwerkelijk verblijf in de woning aan de [adres 1] . Verdachte stelt enerzijds dat hij de motorscooter in het trappenhuis heeft zien staan, terwijl hij anderzijds heeft verklaard dat hij in die periode na half november 2017 niet of nauwelijks meer in de woning aan de [adres 1] kwam.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte in de periode van 21 november 2017 tot en met 4 januari 2018 de gestolen motorscooter voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze motorscooter van diefstal afkomst was.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde:
De rechtbank acht op grond van de bevindingen van de betreffende verbalisanten en de verklaring van verdachte ter terechtzitting bewezen dat verdachte op 16 januari 2018 de verbalisanten [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] heeft beledigd en dat hij de verbalisanten [persoon 1] en [persoon 2] , door tussenkomst van een arrestenbewaarder, heeft bedreigd.
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde:
Anders dan verdachte beweert, is de rechtbank van oordeel dat uit de waarnemingen van de verbalisanten [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] blijkt dat niet sprake is geweest van een reflexbeweging maar van een doelbewuste manoeuvre van verdachte om [persoon 1] met een kopstoot tegen het gezicht te raken. Verdachte was op dat moment al geboeid en de aanhouding was min of meer voltooid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het geweld van verdachte niet als wederspannigheid maar als een mishandeling moet worden aangemerkt. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 3 primair tenlastegelegde vrijspreken. Zij acht het onder 3 subsidiair tenlastegelegde bewezen, dat verdachte verbalisant [persoon 1] heeft mishandeld.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in de zaak A tenlastegelegde:
op enig tijdstip gelegen in de periode van 21 november 2017 tot en met 4 januari 2018 te Amsterdam, een motorscooter (merk Piaggio) heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
ten aanzien van het in de zaak B onder 1 tenlastegelegde:
op 16 januari 2018 te Amsterdam, opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] en [persoon 4] (respectievelijk dienstdoende als hoofdagent, brigadier, agent en hoofdagent bij de Nationale Politie, eenheid Amsterdam), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten met speciale opdracht belast, in hun tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: "Jullie kankerlijers" en "Kankersukkels".
ten aanzien van het in de zaak B onder 2 tenlastegelegde:
op 16 januari 2018 te Amsterdam, [persoon 1] en [persoon 2] (respectievelijk dienstdoende als hoofdagent en brigadier bij de Nationale Politie, eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde [persoon 1] en [persoon 2] (middels tussenkomst van verbalisant [verbalisant] ) dreigend de woorden toe te voegen: "Ik zweer het, als ik hier vrij kom maak ik de agent die mij aangehouden heeft dood. Ik schiet hem dood", van welke bedreiging voornoemde [persoon 1] en [persoon 2] kennis hebben genomen door tussenkomst van opsporingsambtenaar [verbalisant] ;
ten aanzien van het in de zaak B onder 3 subsidiair tenlastegelegde:
op 16 januari 2018 te Amsterdam, een ambtenaar, te weten [persoon 1] (dienstdoende als hoofdagent bij de Nationale Politie, eenheid Amsterdam), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] met kracht een kopstoot tegen zijn gezicht te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van voorarrest.
De beide vorderingen tenuitvoerlegging dienen toegewezen te worden.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft een eigen onderneming waarmee hij in zijn levensonderhoud voorziet.
Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en/of tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen zal ontwrichtend werken op wat verdachte de laatste tijd heeft opgebouwd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een gestolen motorscooter voorhanden gehad, waarvan hij zelf vermoedde dat deze van misdrijf afkomstig was. Daarmee heeft verdachte meegewerkt aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen, met het gevolg dat hiermee het plegen van nieuwe criminaliteit wordt bevorderd.
Enkele weken later heeft verdachte bij zijn aanhouding vier verbalisanten beledigd en heeft hij één van hen een kopstoot tegen het gezicht gegeven. Op het politiebureau heeft hij via een arrestantenbewaarder doodsbedreigingen geuit naar de twee verbalisanten die hem hadden aangehouden. Door zijn agressieve en intimiderende gedrag heeft hij pijn, vrees en/of gekrenkte gevoelens veroorzaakt.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 oktober 2018 blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Ondanks zijn relatief jonge leeftijd heeft verdachte een groot aantal, soms zeer ernstige, strafbare gedragingen op zijn naam staan. In het verleden heeft verdachte van de rechtbank diverse kansen gekregen om zijn leven in te richten en om aan zichzelf te werken, waarbij hem lange voorwaardelijke straffen met bijzondere voorwaarden zijn opgelegd. Ondanks de inspanningen van de reclassering, het begeleid wonen traject van het Leger des Heils, de forensische kliniek De Waag, Inforsa en diverse andere instanties die zich met verdachte hebben bezig gehouden, gaat verdachte op de oude weg voort. De manier waarop hij zich op 16 januari 2018 tegen de verbalisanten, maar ook tegen zijn moeder, heeft opgesteld is ronduit stuitend te noemen en doet vermoeden dat verdachte zich aan niets of niemand iets gelegen laat liggen.
Ditzelfde beeld komt naar voren uit het rapport van de Reclassering Nederland van 18 september 2018, dat in het kader van de retourzending van het toezicht in de zaak met parketnummer 13/684425-16 is opgesteld. Hierin is vermeld dat verdachte in zijn uitgebreide reclasseringsgeschiedenis een duidelijk patroon van ongezeglijkheid en onwil laat zien. Hij wil zijn eigen plan trekken, waarbij hij het mislukken van ingezette interventies buiten zichzelf legt. Dit gaat veelal gepaard met dreiging en intimidatie richting hulpverleners.
Verdachte heeft in het verleden toezichthouders bedreigd en bestookt met ongewenste WhatsApp berichten en vertoonde anderszins onbehoorlijk gedrag.
De rechtbank constateert dat voorwaardelijke straffen bij verdachte geen meerwaarde hebben. Verdachte doet alleen waar hij zelf zin in heeft en geeft anderen de schuld van zijn falen. De rechtbank zal daarom aan verdachte voor de bewezen verklaarde feiten conform de eis van de officier van justitie een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 3 maanden.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen
Bij de stukken bevindt zich de op 26 maart 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer
13/684425-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 13 juli 2017 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte onder meer is veroordeeld tot een
gevangenisstrafvan 1 (één) jaar en 1 (één) week, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
1 (één) jaarniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel zich niet heeft gehouden aan de in dit vonnis opgenomen bijzondere voorwaarden.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.
Bij de stukken bevindt zich tevens de op 26 maart 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer
13/741010-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 10 juni 2016 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een
gevangenisstrafvan 270 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 170 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel zich niet heeft gehouden aan de in dit vonnis opgenomen bijzondere voorwaarden.
Bij vonnis van 13 juli 2017 heeft de rechtbank de proeftijd met één jaar verlengd. Bij beslissing van 19 januari 2018 heeft de rechtbank 14 dagen van de voorwaardelijk opgelegde straf tenuitvoergelegd en de opgelegde bijzondere voorwaarden opgeheven. De voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf bedraagt thans aldus nog
156 (honderdzesenvijftig) dagen.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij
[persoon 5]vordert € 410,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het in de zaak A bewezen verklaarde feit (de heling van de scooter).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 266, 267, 285, 300, 304 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder 3 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A en in zaak B onder 1, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A bewezenverklaarde:
schuldheling;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd:
ten aanzien van het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak B onder 3 subsidiair bewezenverklaarde:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 5] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 13/684425-16, namelijk een
gevangenisstrafvan
1 (één) jaar.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 13/741010-16, namelijk een
gevangenisstrafvan
156 (honderdzesenvijftig) dagen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 november 2018.
[...]