ECLI:NL:RBAMS:2018:8306

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
13/701876-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in oplichtingszaak en uitgeven van vervalst geld

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1993, heeft de rechtbank Amsterdam op 16 november 2018 uitspraak gedaan. De zaak betreft oplichting en het uitgeven van vervalst geld. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van oplichting van een benadeelde partij, die hem een groot geldbedrag en sieraden ter waarde van € 100.000,00 had overhandigd onder de voorwaarde dat hij een aanbetaling zou ontvangen voor de verkoop van zijn huis. De rechtbank heeft op 2 november 2018 de zaak behandeld, waarbij de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, en de raadsman, mr. W. Hendrickx, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de benadeelde partij niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, zoals camerabeelden en vingerafdrukken. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor het medeplegen van oplichting, omdat het essentiële bestanddeel van het bewegen tot afgifte niet kon worden bewezen. De verdachte werd daarom vrijgesproken van feit 1. Ten aanzien van feit 2, het uitgeven van vervalst geld, oordeelde de rechtbank dat de bankbiljetten overduidelijk vals waren en dat niet kon worden bewezen dat deze als echt waren uitgegeven. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte van beide feiten vrijgesproken moest worden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701876-16
Datum uitspraak: 16 november 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat mr. W. Hendrickx, gemachtigd raadsman van verdachte, en de benadeelde partij, [persoon] , naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de zitting - kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
feit 1
het medeplegen van oplichting van [persoon] , door hem te bewegen tot afgifte van een groot geldbedrag en sieraden (in totaal met een waarde van € 100.000,00), onder meer door tegen [persoon] te zeggen diens huis te willen kopen, een aanbetaling overeen te komen, een onderpand voor die aanbetaling overeen te komen en nadien vals gebleken bankbiljetten met een telmachine te tellen en onder een UV-lamp te houden, gepleegd in de periode van 11 januari 2015 tot 23 april 2015;
subsidiair
medeplichtigheid aan de oplichting van [persoon] , door anderen daarbij behulpzaam te zijn, gepleegd op 23 april 2015;
feit 2
het medeplegen van het uitgeven van nagemaakte of vervalste bankbiljetten van 500 euro, gepleegd op 23 april 2015.
De integrale tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 subsidiair en tot vrijspraak van feit 1 primair. De officier van justitie heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De verklaringen van aangever [persoon] zijn betrouwbaar. Zijn verklaringen vinden steun in hetgeen te zien is op de camerabeelden van het hotel waar op 23 april 2015 een ontmoeting met onder andere verdachte plaatsvond. Daarnaast is het zo dat [persoon] direct nadat hij erachter komt dat hij is opgelicht, terug gaat naar het hotel en dat meteen de politie is gebeld. Op de valse bankbiljetten zijn vingerafdrukken gevonden en de meeste daarvan zijn van verdachte. Verdachte geeft geen verklaring, terwijl de omstandigheden wel om een uitleg vragen: hij was in het hotel toen de ontmoeting met aangever plaatsvond en zijn vingerafdrukken zaten op de valse bankbiljetten die [persoon] van de oplichters ontving. Dat aangever verdachte niet heeft herkend bij de foslo-confrontatie, doet daar niet aan af. Verdachte is immers door twee verbalisanten herkend op de camerabeelden.
Uit het voorgaande blijkt niet dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders. Daarom kan het primair tenlastegelegde medeplegen niet worden bewezen. Wel kan worden bewezen dat verdachte behulpzaam is geweest bij de oplichting en dat er dus sprake is van medeplichtigheid.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangegeven geen bezwaar te hebben tegen vrijspraak, nu er sprake is van eendaadse samenloop en aangever mogelijk meteen had kunnen zien dat de bankbiljetten niet echt waren.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van beide feiten vrijspraak bepleit en hij heeft hiertoe kort gezegd het volgende naar voren gebracht.
feit 1
Het is nog maar de vraag of er daadwerkelijk een strafbaar feit is gepleegd, het gehele verhaal komt zeer onwaarschijnlijk over. De enige bron is aangever [persoon] . De prints van camerabeelden uit het hotel zijn van onvoldoende kwaliteit om iemand op te herkennen, zo geeft de afdeling gezichtsherkenning van de politie aan. En toch zijn er twee verbalisanten die menen verdachte te herkennen. Deze herkenningen zijn niet overtuigend, de kwaliteit van de beelden is zo slecht dat daarop geen betrouwbare herkenning kan worden gebaseerd. De dactyloscopische sporen geven geen informatie over het moment waarop deze zijn achter gelaten. Daarnaast zijn bankbiljetten verplaatsbaar. Daarbij komt nog dat aangever verdachte niet herkende bij de foslo-confrontatie, er geen buit bij verdachte is aangetroffen en er geen sporen van hem zijn gevonden op de plaats delict.
feit 2
De biljetten zijn overduidelijk niet echt en kunnen daarom niet als vals geld worden uitgegeven.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van of medeplichtigheid aan de oplichting van [persoon] , zoals ten laste is gelegd. Verdachte wordt daarom van feit 1 vrijgesproken. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het volgende.
Verklaringen van aangever
Aangever [persoon] heeft - kort gezegd - verklaard dat hij zijn huis te koop had staan en dat hij door iemand is benaderd die zijn huis wilde kopen. Uiteindelijk is er afgesproken dat er € 400.000,00 zou worden aanbetaald. Als onderpand voor deze aanbetaling zou [persoon] een geldbedrag en sieraden, met een totale waarde van € 100.000,00, meegeven. Op 23 april 2015 vond er in een hotel in Amsterdam een ontmoeting plaats tussen aangever en drie andere personen. Aangever overhandigde het geld en de sieraden en ontving een bedrag van € 400.000,00 in biljetten van € 500,00. Op vier na blijken deze vals te zijn.
Eén getuige is geen getuige
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan de rechtbank het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend aannemen op de verklaring van één getuige. De rechtbank ziet zich dan ook gesteld voor de vraag of het dossier voldoende bewijsmateriaal bevat dat de verklaring van [persoon] ondersteunt.
Overige bewijsmiddelen
Naast de verklaringen van aangever, bevat het dossier andere stukken. Er zijn camerabeelden van het betreffende hotel op 23 april 2015. Op deze beelden is een persoon te zien die door twee verbalisanten wordt herkend als verdachte. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze herkenningen. De beelden die zich in het dossier bevinden zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk om een persoon op te herkennen. Daarnaast zijn er vingerafdrukken van verdachte aangetroffen op het geld dat aan aangever is mee gegeven. Op vier biljetten na, blijkt dit geld inderdaad vals te zijn.
Overwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het voorgaande worden afgeleid dat verdachte op 23 april 2015 in het hotel bij de afspraak met verdachte aanwezig is geweest. Dat betekent echter niet dat is bewezen dat aangever is opgelicht. Immers een essentieel onderdeel van het strafbare feit ‘oplichting’ is dat iemand wordt bewogen tot de afgifte van enig goed - in dit geval contant geld en sieraden. Anders dan de verklaring van aangever is er geen enkel bewijsmiddel waaruit blijkt dat aangever is bewogen tot de afgifte van geld en sieraden.
Conclusie
Het bewegen tot afgifte is een essentieel bestanddeel van het delict oplichting. Daarom mag voor dit bestanddeel het bewijs niet alleen steunen op de verklaring van één getuige. Gelet op deze bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, Sv is daarom niet bewezen dat verdachte samen met anderen [persoon] heeft opgelicht, zoals primair ten laste is gelegd. Dat hij medeplichtig is geweest aan oplichting van [persoon] kan evenmin worden bewezen. Daarom moet verdachte van feit 1, zowel primair als subsidiair, worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat ook feit 2 niet is bewezen. De rechtbank komt tot dat oordeel op grond van het volgende.
De rechtbank is, net als de raadsman, van oordeel dat het evident is dat de betreffende bankbiljetten niet echt zijn. Dit is in één oogopslag waar te nemen, nu op elk biljet in grote letters ‘FAC – SIMILE’ staat gedrukt. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat niet kan worden bewezen dat deze biljetten zijn uitgegeven, als ware deze echt en onvervalst. De rechtbank overweegt daarbij nog dat de ratio achter de strafbaarstelling van het uitgeven van vals geld is dat de integriteit van het betalingsverkeer moet worden beschermd. In deze zaak is er sprake van bankbiljetten die overduidelijk vals zijn, zodat ze ongeschikt zijn om voor echt geld door te gaan. De integriteit van het betalingsverkeer kan door deze biljetten dan ook niet worden aangetast.

4.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij, [persoon] , vordert € 100.000,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij, [persoon] , niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en F.A.N.J. Goudappel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 november 2018.
mr. F.A.N.J. Goudappel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]