ECLI:NL:RBAMS:2018:8255

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
13/845036-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geld afkomstig uit fraude met kinderopvangtoeslag door een 48-jarige vrouw

Op 20 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 48-jarige vrouw, die werd beschuldigd van het meewerken aan het witwassen van geld dat afkomstig was uit fraude met kinderopvangtoeslag. De vrouw kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 240 uur opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de vrouw samen met anderen betrokken was bij het plegen van gewoontewitwassen van aanzienlijke bedragen, die in totaal meer dan 630.000 euro bedroegen. De feiten vonden plaats tussen 23 februari 2009 en 9 november 2015. De vrouw was eigenaar van een kinderdagverblijf en had toegang tot bankrekeningen waarop onterecht ontvangen kinderopvangtoeslag was gestort. De rechtbank oordeelde dat de vrouw wetenschap had van de frauduleuze praktijken en dat zij een actieve rol had gespeeld in het witwassen van de gelden. De rechtbank sprak de vrouw vrij van de tenlastegelegde oplichting van de Belastingdienst, omdat er onvoldoende bewijs was voor haar betrokkenheid bij de aanvragen van de kinderopvangtoeslag. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de vrouw, waaronder haar zorg voor haar kleinzoon, en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845036-14 (Promis)
Datum uitspraak: 20 november 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 en 17 oktober 2018 (inhoudelijk behandeling) en 6 november 2018 (sluiting van het onderzoek ter terechtzitting).
Het Openbaar Ministerie is vertegenwoordigd door mrs. M. Boerlage en M.O. van Driel, beiden officier van justitie. In het vervolg zullen zij gezamenlijk worden aangeduid als ‘de officier van justitie’. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en haar raadsman mr. I. Appel naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt samengevat verweten dat zij zich - met anderen - heeft schuldig gemaakt aan:
1. oplichting van de Belastingdienst in de periode van 25 april 2009 tot en met 16 februari 2011 door middel van het indienen van valselijk opgemaakte of vervalste aanvragen/wijzigingen kinderopvangtoeslag;
2. ( gewoonte)witwassen van geldbedragen in de periode van 23 februari 2009 tot en met 9 november 2015, subsidiair ten laste gelegd als schuldwitwassen.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt hiervan deel uit.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte samen met anderen de ten laste gelegde feiten oplichting en witwassen heeft gepleegd. Ten aanzien van het witwassen komt de officier van justitie tot de conclusie dat verdachte daar een gewoonte van heeft gemaakt.
Ten aanzien van de oplichting staan de verklaringen van verdachte en vraagouder [naam vraagouder] lijnrecht tegenover elkaar. Het dossier biedt echter meer ondersteuning voor de betrokkenheid van verdachte. In het bijzonder wijst de officier van justitie daarbij op de verklaring van [naam vraagouder] dat zij haar DigiD gegevens aan verdachte heeft gegeven voor de aanvraag KOT en op documenten die in de woning van verdachte zijn aangetroffen, waaronder bezwaarschriften van [naam vraagouder] tegen terugbetaalbeschikkingen van de Belastingdienst.
In het kader van het witwassen brengt de officier van justitie naar voren dat grote geldbedragen aan KOT zijn uitbetaald op rekeningen waar de verdachten over kon beschikken. De in de tenlastelegging genoemde bedragen zijn over de rekeningen van verdachte gelopen en – al dan niet door vermenging – geheel of gedeeltelijk door oplichting verkregen en daarmee uit misdrijf afkomstig. Er is geen sprake van de kwalificatie-uitsluitingsgrond omdat sprake is geweest van contant opnemen, overdragen, omzetten en gebruik maken, waarmee er met de geldbedragen meer is gebeurd dan het enkele verwerven en voorhanden hebben. De bijdrage van verdachte hield meer in dan het beschikbaar stellen van haar bankrekeningen, namelijk onder meer het contant opnemen en overdragen van geldbedragen aan medeverdachte [medeverdachte 1] en aan vraagouders. Tussen verdachte en in ieder geval medeverdachte [medeverdachte 1] was daarmee sprake van een bewuste en nauwe samenwerking voor in ieder geval de bedragen die over de bankrekeningen gingen waarover verdachte kon beschikken. Gelet op de lange periode waarin deze handelingen hebben plaatsgevonden is er sprake van gewoontewitwassen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat de onder feit 1 ten laste gelegde oplichting niet kan worden bewezen en verzoekt verdachte daarvan vrij te spreken. Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde (gewoonte)witwassen stelt de verdediging zich op het standpunt dat slechts een gedeeltelijke bewezenverklaring kan volgen.
Mevrouw [naam vraagouder] verklaring ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij de aanvraag van KOT voor haar kinderen berust op een vermoeden. Daarnaast is er sprake van tegenstrijdigheden in de verklaring van [naam vraagouder] waaruit geconcludeerd kan worden dat haar verklaring niet geloofwaardig is en de verdediging heeft haar geen vragen kunnen stellen. Getuige [naam getuige 1] verklaart dat medeverdachte [medeverdachte 1] verantwoordelijk was voor alle aanvragen. Verdachte ontkent betrokkenheid bij de aanvraag van KOT voor de kinderen [naam kinderen vraagouder] en moet hiervan worden vrijgesproken.
Bij het witwassen wordt door het Openbaar Ministerie geen onderscheid gemaakt tussen terecht en onterecht uitgekeerde bedragen KOT, terwijl uit de verklaringen van verdachte en een aantal getuigen valt op te maken dat er wel degelijk opvang van kinderen heeft plaatsgevonden. Dat is van belang voor de vraag of er sprake is van uit enig misdrijf verkregen geldbedragen. Verdachte wist niet van alle bedragen of die van misdrijf afkomstig waren en er kan slechts een bewezenverklaring volgen voor één of meer geldbedragen die gedeeltelijk uit misdrijf afkomstig waren.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feit 1: oplichting van de Belastingdienst
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 1 ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Uit het dossier blijkt dat er ten aanzien van de kinderen [naam kinderen vraagouder] sprake is van onjuiste aanvragen KOT en dat de Belastingdienst is opgelicht. De rechtbank staat voor de vraag of verdachte daarbij betrokken is geweest.
[naam vraagouder] is bij de FIOD gehoord en heeft verklaard dat verdachte haar heeft benaderd voor de kinderopvang van haar kinderen en dat zij vervolgens ook haar DigiD-gegevens aan verdachte heeft gegeven. [naam vraagouder] concludeert hieruit dat het verdachte moet zijn geweest die de aanvragen heeft ingediend. Vervolgens zou [naam vraagouder] niks meer van verdachte hebben vernomen en haar ook niet meer hebben gesproken.
Verdachte ontkent betrokkenheid bij de aanvraag. De raadsman stelt dat er tegenstrijdig door [naam vraagouder] is verklaard. Uit antwoorden in haar verhoor bij de FIOD op 14 december 2015 blijkt immers wel degelijk dat er nog contact tussen hen is geweest. De raadsman heeft [naam vraagouder] als getuige willen horen bij de rechter-commissaris, maar dat verhoor heeft niet plaats kunnen vinden, zonder dat dit aan de verdediging was te wijten. Dat de raadsman vervolgens afstand van getuige [naam vraagouder] heeft gedaan – zoals uit een proces-verbaal van de rechter-commissaris 20 augustus 2018 blijkt – is ter terechtzitting door de raadsman betwist. Hierdoor is [naam vraagouder] – anders dan vele andere getuigen in het dossier – niet nader gehoord met betrekking tot haar belastende verklaring aan het adres van verdachte.
Door de officier van justitie zijn naast de verklaring van [naam vraagouder] nog overige omstandigheden naar voren gebracht die de verklaring over de betrokkenheid van verdachte zouden moeten ondersteunen. Onder meer dat de rekening van verdachte is gebruikt om de onterecht ontvangen geldbedragen KOT voor de kinderen [naam vraagouder] te ontvangen, verdachte gezien het dossier wetenschap had van de grootschalige fraude die binnen kinderopvanginstelling [naam kinderdagopvang] plaatsvond en er in de woning van verdachte documenten zijn aangetroffen die zien op KOT van [naam vraagouder] . De rechtbank constateert echter dat die documenten niet in de tenlastelegging zijn opgenomen en ook niet zien op het – al dan niet met een ander – indienen van de aanvraag KOT voor de kinderen [naam kinderen vraagouder] . De verklaring van [naam vraagouder] staat tegenover de ontkennende verklaring van verdachte en het dossier biedt voor het overige onvoldoende bewijs om de directe betrokkenheid van verdachte te kunnen vaststellen.
4.3.2.
Feit 2: (gewoonte)witwassen / schuldwitwassen
4.3.2.1. Feiten en omstandigheden feit 2
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Verdachte was van 23 februari 2009 tot 1 november 2012 eigenaar van kinderdagverblijf [naam kinderdagopvang] . [2] Uit onderzoek van de Belastingdienst is naar voren gekomen dat meerdere kinderen geen opvang bij [naam kinderdagopvang] of andere kinderopvanginstellingen genoten, terwijl daarvoor wel KOT is uitbetaald op rekeningen waarover verdachte kon beschikken. [3] In de periode van 20 mei 2009 tot en met 20 augustus 2012 is er door de Belastingdienst een bedrag van € 274.251,- aan KOT overgemaakt op bankrekening [rekeningnummer] , een zakelijke rekening van [naam kinderdagopvang] die op naam van verdachte staat. [4] Van de rekening is een grote hoeveelheid geld contant opgenomen en er zijn bedragen overgeschreven naar andere rekeningen, waaronder naar een rekening van de dochter van medeverdachte [medeverdachte 1] . [5]
In de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 april 2015 is er door de Belastingdienst een bedrag van € 357.607,46 aan KOT overgemaakt op bankrekening [rekeningnummer] , een privérekening van verdachte. Na het ontvangen van de KOT werd vrijwel dezelfde dag het ontvangen bedrag middels overboekingen, contante opnamen of betalingen van de rekening gehaald, daarbij werden ook geldbedragen overgemaakt naar de zakelijk rekening en een andere privérekening van verdachte. [6] Verdachte heeft verklaard dat zij wist dat de geldbedragen voor KOT uit misdrijf afkomstig waren, dat zij in opdracht van [medeverdachte 1] geldbedragen contant heeft opgenomen om aan [medeverdachte 1] of vraagouders af te dragen, dat zij geldbedragen naar andere rekeningen waarover zij kon beschikken heeft overgemaakt zodat er meer dan € 11.000 contant kon worden opgenomen en dat zij een deel van het geld heeft gebruikt om van te leven. [7] Verdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat er ook door de verdachte flink van het geld is geleefd. [8]
4.3.2.2 Bewijsoverwegingen
Wetenschap
Door de raadsman is bepleit dat verdachte niet wist dat op de zakelijke rekening van [naam kinderdagopvang] onterechte KOT werd uitgekeerd. Dit verweer wordt verworpen. Tijdens de terechtzitting van 16 oktober 2018 heeft verdachte immers verklaard dat zij toegang had tot beide bankrekeningen, zij het geld zag binnenkomen en wist dat het (voor het overgrote deel) uit misdrijf verkregen was. Daarnaast heeft zij ter terechtzitting verklaard dat haar eerdere verklaring, inhoudende dat op haar privérekening de onterecht verkregen KOT binnenkwam en op de zakelijk rekening de terecht verkregen KOT, niet klopt. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte ten aanzien van beide rekeningen wist dat hierop onterecht verkregen KOT werd uitgekeerd
Van misdrijf afkomstig
De raadsman heeft aangevoerd dat er bij de bedragen die gestort zijn op de rekening van [verdachte] en [naam kinderdagopvang] ook
terechtuitgekeerde KOT bedragen zitten.
Op grond van het dossier valt niet vast te stellen welk deel van de stortingen terecht en welk deel onterecht toegekende KOT betreft. In ieder geval staat vast dat de ten onrechte op die rekeningen ontvangen KOT een meer dan geringe waarde vertegenwoordigt. [9] Daarmee zijn de KOT bedragen die op de rekening van [verdachte] en [naam kinderdagopvang] zijn overgemaakt in ieder geval gedeeltelijk van misdrijf afkomstig.
Witwassen
Uit een analyse van de bankrekeningen blijkt dat de geldbedragen – direct nadat de KOT is ontvangen – worden overgeboekt en contant worden opgenomen. Omdat geldbedragen die door oplichting zijn verkregen zijn overgemaakt naar verschillende andere rekeningen en vermengd zijn geraakt met legale geldbedragen, is er in die zin al sprake geweest van verhullingshandelingen. Door deze handelingen is immers de werkelijk aard en de herkomst verhuld. Verdachte heeft de geldbedragen verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet. De geldbedragen zijn namelijk overgeboekt, (vervolgens) contant opgenomen, er zijn betalingen verricht (onder meer naar Suriname) en er is van het geld geleefd. Door genoemde handelingen is het geld aan het zicht onttrokken.
Gelet op de frequentie en de duur van de periode waarin dit alles heeft plaatsgevonden dient het feit als gewoontewitwassen te worden gekwalificeerd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. aangeduide bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
2.
in de periode van 23 februari 2009 tot en met 9 november 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen of alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben verdachte en/of haar mededaders geldbedragen te weten 631.858 euro verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van genoemde geldbedragen, gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededaders wisten dat die geldbedragen gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van tweehonderdveertig uur, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van honderdtwintig dagen. Daarnaast vordert de officier van justitie een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar.
Verdachte heeft misbruikt gemaakt van het sociale stelsel rondom KOT en de diverse vraagouders van de tegemoetkoming in financiële problemen geholpen. Over meerdere jaren is er voor ten minste € 690.000 witgewassen, waarbij verdachte als uitvoerder heeft gefungeerd en ook financieel profijt heeft gehad. Bij de strafeis is rekening gehouden met een overschrijding van de redelijk termijn met meer dan drie jaar.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een bewezenverklaring geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een forse taakstraf met daaraan gekoppeld een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Verdachte heeft openheid van zaken proberen te geven en haar verantwoordelijkheid genomen. Het benadelingsbedrag is aanzienlijk lager dan ten laste gelegd, nu ook sprake is geweest van terecht uitgekeerde geldbedragen voor KOT. De redelijke termijn is daarnaast met een aantal jaar geschonden. Verdachte hoopt via de voorgestelde strafmodaliteiten haar pijlen op de toekomst te kunnen richten, aan haar schulden te werken en de zorg voor haar kleinzoon voort te kunnen zetten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met haar mededaders gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen door haar bankrekeningen beschikbaar te stellen voor het ontvangen, storten, doorstorten en opnemen van geldbedragen. De witgewassen geldbedragen zijn verkregen door oplichting van de Belastingdienst door middel van onterecht aangevraagde KOT. Alhoewel verdachte hiervoor ten aanzien van het haar specifiek ten laste gelegde geval is vrijgesproken, blijkt uit het dossier voldoende dat zij wetenschap had van de frauduleuze praktijken die er binnen kinderopvanginstelling [naam kinderdagopvang] plaatsvonden. Zij heeft een rol gespeeld bij het witwassen van uit misdrijf verkregen geldbedragen. Het witwassen van geld heeft een ontwrichtende werking op de integriteit van het financieel en economisch verkeer. Daarnaast is witwassen een ondermijnend feit dat de maatschappij veel schade toebrengt. Met haar handelen heeft verdachte immers meegewerkt aan het aan het zicht van justitie onttrekken van opbrengsten uit misdrijven.
Gelet op deze omstandigheden en het oriëntatiepunt voor fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zou in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend zijn.
De rechtbank houdt echter rekening met een aantal strafverminderende omstandigheden. Verdachte heeft openheid van zaken gegeven. Zij heeft verder ter terechtzitting spijt betuigd, ook aan de vraagouders die grote bedragen (hebben) moeten terugbetalen aan de Belastingdienst. Het bedrijf [naam kinderdagopvang] is op naam van verdachte gezet en zij lijkt daarmee voor het karretje van medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn gespannen. De gevolgen hiervan zijn voor verdachte nog altijd merkbaar, nu zij vanuit het bedrijf nog altijd een schuld van ongeveer € 55.000,- euro heeft. Weliswaar heeft verdachte in haar verhoor bij de FIOD en ter terechtzitting verklaard dat zij een (beperkt) bedrag voor haar handelingen heeft ontvangen, maar haar rol is niet gelijk aan die van medeverdachte(n). Verdachte is niet de initiator geweest van de frauduleuze handelingen bij kinderopvang [naam kinderdagopvang] en het financiële voordeel dat zij heeft genoten is beperkt in vergelijking met dat van de medeverdachten.
Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In het bijzonder dat verdachte – zoals ter terechtzitting naar voren is gebracht – sinds kort de volledige zorg draagt over haar kleinzoon. Gelet op de jonge leeftijd van haar kleinzoon is hij grotendeels van verdachte afhankelijk. Door oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal daarmee niet alleen verdachte, maar ook haar kleinzoon worden getroffen.
Om de ernst van de feiten te benadrukken en verdachte in de toekomst ervan te weerhouden nogmaals (soortgelijke) strafbare feiten te plegen, vindt de rechtbank het wel van belang dat er een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
De rechtbank zal verder rekening houden met het strafblad van 6 juli 2018 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat zij recentelijk niet is veroordeeld voor soortgelijke misdrijven.
Bij de straftoemeting moet de rechtbank daarnaast de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in aanmerking te nemen. Als uitgangspunt geldt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis moet worden gewezen. In de onderhavige zaak begint de redelijke termijn te lopen vanaf het moment waarop verdachte voor eerst als verdachte is verhoord, te weten 19 juli 2013. Tussen die datum en de datum van het vonnis – 20 november 2018 – ligt een periode van vijf jaar en vier maanden. Deze overschrijding van de redelijke termijn is slechts voor een zeer beperkte mate te wijten aan onderzoekswensen van de verdediging. Overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Hoge Raad wordt bij een dusdanige overschrijding gehandeld naar bevind van zaken.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, alsmede de vrijspraak voor de onder feit 1 ten laste gelegde oplichting, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uur met daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden.

9.Beslag

Onder verdachte zijn blijkens de beslaglijst van 7 juli 2018, de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Agenda, kleur zwart;
2. 1.00 STK Administratie, afschrift ING-rekening [rekeningnummer] ;
3. 1.00 STK Administratie, prijslijst;
4. 1.00 STK Administratie, brief faillissement [naam kinderdagopvang] ;
5. 1.00 STK Administratie, kladbokje met aantekeningen;
6. 1.00 STK Administratie, kladblokje met opschrift [naam] ;
7. 1.00 STK Administratie, aantal brieven, o.a. gemeente over uitschrijving;
8. 1.00 STK Administratie, paarse tas met administratie [naam kinderdagopvang] ;
9. 1.00 STK Administratie, doos dr. Bibber met administratie [naam kinderdagopvang] ;
10. 1.00 STK Computer, laptop HP 530;
11. 1.00 STK Administratie, 5 ordners en los papier;
12. 1.00 STK Administratie, KPN gegevens [nummer] ;
13. 1.00 STK Kaart, KPN Card houder zonder simcard;
14. 1.00 STK Administratie, diverse administratie;
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder nummers 1 t/m 14 inbeslaggenomen voorwerpen kunnen worden teruggegeven aan verdachte.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank gelast teruggave aan verdachte van de onder nummers 1-14 inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
1. STK Agenda, kleur zwart;
2. 1.00 STK Administratie, afschrift ING-rekening [rekeningnummer] ;
3. 1.00 STK Administratie, prijslijst;
4. 1.00 STK Administratie, brief faillissement [naam kinderdagopvang] ;
5. 1.00 STK Administratie, kladbokje met aantekeningen;
6. 1.00 STK Administratie, kladblokje met opschrift [naam] ;
7. 1.00 STK Administratie, aantal brieven, o.a. gemeente over uitschrijving;
8. 1.00 STK Administratie, paarse tas met administratie [naam kinderdagopvang] ;
9. 1.00 STK Administratie, doos dr. Bibber met administratie [naam kinderdagopvang] ;
10. 1.00 STK Computer, laptop HP 530;
11. 1.00 STK Administratie, 5 ordners en los papier;
12. 1.00 STK Administratie, KPN gegevens [nummer] ;
13. 1.00 STK Kaart, KPN Card houder zonder simcard;
14. 1.00 STK Administratie, diverse administratie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en F.W. Pieters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2018.

Voetnoten

1.De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende documenten en pagina’s in het dossier.
2.AMB-003, p. 084; DOC-011, p. 648
3.AMB-001, p.75-81; AMB-040, p.280-282
4.AMB-038, p.251-252; AMB-038-01, p.254
5.AMB-038, p. 251-252; AMB-040, p. 280-282
6.AMB-039, p. 260-261
7.V-002-06, p. 2044; Proces-verbaal ter terechtzitting van 16 oktober 2018, de verklaring van verdachte
8.V-003-05, p. 2081
9.AMB-038, p.251-252; AMB-039, p. 260-261