ECLI:NL:RBAMS:2018:8225

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
AMS 17/6655
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een tijdelijke omgevingsvergunning voor het Amsterdam Open Air Festival 2017

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 november 2018 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat een tijdelijke omgevingsvergunning had verleend voor het Amsterdam Open Air Festival 2017. Eiseres stelde dat de vergunning niet zorgvuldig was verleend, omdat belangrijke voorschriften niet in de vergunning zelf waren opgenomen, maar in bijlagen. De rechtbank oordeelde dat de vergunning inderdaad onvoldoende kenbaar was en vernietigde het bestreden besluit. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor het college om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, aangezien het festival al had plaatsgevonden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg het college op het griffierecht aan eiseres te vergoeden, evenals de proceskosten. De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en betreft de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning, waarbij de rechtbank de belangenafweging van het college heeft getoetst aan de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/6655

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. J.E. Dijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,als rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuidoost, het college
(gemachtigde: mr. R.M.E. de Vries).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap Amsterdam Open Air B.V., te Amsterdam, vergunninghoudster,
(gemachtigde: mr. M.L. Diepenhorst).

Procesverloop

Met het besluit van 12 mei 2017 (het primaire besluit) heeft het college aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het evenement Amsterdam Open Air Festival 2017 op 3 en 4 juni 2017.
Met het besluit van 5 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2018.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en H.P. Litjens, bestuurder. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en
[naam 1] . Namens het [bedrijf 1] was aanwezig [naam 2] . Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en
[naam 3] . Voor vergunninghoudster is ook verschenen [naam 4] van [bedrijf 2] (Waardenburg) en [naam 5] , deskundige van [bedrijf 3]

Overwegingen

Besluitvorming
1.1.
Vergunninghoudster heeft op 10 februari 2017 een aanvraag ingediend om een tijdelijke omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan ‘ Gaasperdam ’ (hierna: het bestemmingsplan) voor het organiseren, opbouwen, de show en het afbouwen van het festival Amsterdam Open Air 2017 (het festival) in het Gaasperpark op 3 en 4 juni 2017. Hier hoort ook een festivalcamping bij. De gronden waarop het festival plaatsvindt, hebben de bestemming ‘recreatiegebied’.
1.2.
Het college heeft met het primaire besluit een tijdelijke omgevingsvergunning verleend ter afwijking van het bestemmingsplan. Het college heeft de vergunning gebaseerd op artikel 2.1, eerste lid, onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bijlage II, artikel 4, onderdeel 11, bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Volgens het college is het aannemelijk dat de activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd, omdat het festival maximaal veertien dagen duurt. Volgens de ruimtelijke afweging is het festival, kort samengevat, in overeenstemming met het ter plaatse geldende ruimtelijke beleid en met het evenementenbeleid. Daarnaast past het festival in de ambitie van de bestuurscommissie Zuid-Oost en van de gemeente Amsterdam om de stedelijke en regionale functie van het Gaasperpark te versterken. Omdat het festival daarnaast niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat of de aanwezige natuurwaarden, bestaan er volgens het college geen ruimtelijke bezwaren om de vergunning te verlenen.
Procesbelang
2. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bestaat er nog belang bij de beoordeling van de rechtmatigheid van een vergunning voor een evenement dat al heeft plaatsgevonden, indien er een reële kans op herhaling hiervan bestaat. [1] Ter zitting hebben het college en vergunninghoudster bevestigd dat het festival in juni 2018 heeft plaatsgevonden en dat vergunninghoudster de intentie heeft om het festival ook in 2019 te organiseren. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres vanwege de reële kans op herhaling belang heeft bij behoordeling van haar beroep.
Het wettelijke kader voor de omgevingsvergunning
3.1.
Voor de bepalingen die van toepassing zijn op de verleende omgevingsvergunning verwijst de rechtbank naar de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3.2.
Niet in geschil is dat het festival in strijd is met de bestemming in het bestemmingsplan.
3.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is de bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan een discretionaire bevoegdheid. Daardoor heeft het bestuursorgaan bij toepassing van deze bevoegdheid een ruime mate van beoordelingsvrijheid. Het gebruik van een dergelijke bevoegdheid moet terughoudend door de bestuursrechter worden getoetst. Dat betekent dat de rechtbank in deze procedure geen eigen oordeel geeft over de vraag of het festival in 2017 in het Gaasperpark mocht plaatsvinden, maar alleen kan en zal beoordelen of het college de omgevingsvergunning hiervoor ‘in redelijkheid’ heeft kunnen verlenen.
Standpunten partijen
4.1.
Het college en vergunninghoudster stellen dat het festival geen onomkeerbare gevolgen heeft en dat is voldaan aan de voorwaarden voor vergunningverlening.
4.2.
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit op de hierna te bespreken beroepsgronden.
Het oordeel van de rechtbank
5.1.
Eiseres voert aan dat de voorschriften die aan de tijdelijke omgevingsvergunning zijn verbonden staan genoemd in de bijlagen, terwijl de commissie bezwaarschriften heeft geadviseerd om de voorschriften op te nemen in de vergunning. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid dan wel ondeugdelijk gemotiveerd. Eiseres heeft ter zitting ter onderbouwing van haar stelling verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van
22 mei 2018 met betrekking tot het Reggae Lake Festival 2016. [2]
5.2.
Het college heef ter zitting bepleit dat er een duidelijk verschil is met de tijdelijke omgevingsvergunning die in 2016 voor het festival is verleend. Het college heeft de belangrijkste voorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen en heeft daarbij een onderscheid gemaakt tussen de voorschriften die horen bij de omgevingsvergunning en de evenementenvergunning. Het college heeft ter zitting benadrukt dat de rechtbank in de tussen partijen gewezen uitspraak van 17 oktober 2017 [3] met betrekking tot het Open Air Festival 2016 nog heeft geoordeeld dat de manier van verwijzen, hoewel niet heel inzichtelijk, niet onrechtmatig is.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat in de omgevingsvergunning een aantal belangrijke voorschriften staan genoemd, zoals het opstellen van een natuurscan met een beschrijving van de mitigerende maatregelen en een voorschouw. Dit laat echter onverlet dat, anders dan de commissie bezwaarschriften in eerdere adviezen met betrekking tot het Open Air Festival heeft geadviseerd, niet alle voorschriften zijn opgenomen in de omgevingsvergunning. De meeste voorschriften zijn opgenomen in de verschillende rapporten en plannen in de bijlagen A tot en met T. Dit is naar het oordeel van de rechtbank nog steeds onvoldoende kenbaar. De rechtbank ziet daarom aanleiding om gelijk als in de uitspraak van 22 mei 2018, te oordelen dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en in strijd is met het motiveringsbeginsel. Reeds hierom komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
6. Eiseres voert voorts aan dat het onderzoek van Waardenburg, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in de rapporten van 4 mei 2017, 24 mei 2017 en 14 augustus 2017, te beperkt is uitgevoerd. Er is ten onrechte alleen onderzoek gedaan naar de effecten van het festival op broedvogels. Door het houden van het festival in het broedseizoen worden de natuurwaarden significant aangetast (o.a. schade door de bandensporen, de platen op het terrein, het groot aantal bezoekers, geluid en trillinghinder). Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar stellingen naar het rapport ‘Ecologische verkenning recreatieschappen Noord-Holland’ van Tauw B.V. (Tauw) van 27 juli 2017 in opdracht van de provincie Noord-Holland. Uit dit rapport volgt dat er bij een evenement gericht onderzoek moet worden gedaan naar de effecten op flora en fauna. In dit rapport is vermeld dat de hoge natuurwaarden van het Gaasperpark mede gelegen zijn in de vaatplanten die ter plaatse voorkomen. Het had daarom in de rede gelegen om voorafgaand aan de vergunningverlening hiernaar onderzoek te doen. Eiseres wijst in dit verband ook op de schadelijke effecten van de lage bastonen op de vissen onder verwijzing naar onder andere het artikel “Herrie onder water: vissen en geluidsoverlast” van I. van Opzeeland e.a.
7. Het betoog van eiseres slaagt niet. De rechtbank verwijst in de eerste plaats naar haar bovengenoemde uitspraak van 17 oktober 2017. In rechtsoverweging 8.2 heeft de rechtbank geoordeeld dat uit uitgebreid onderzoek door Waardenburg in 2008 naar alle diersoorten in het Gaasperpark is gebleken dat van de daarin voorkomende (beschermde) diersoorten alleen de broedvogels mogelijk door het festival verstoord worden en dat daarom voorafgaande aan het festival in 2016 het onderzoek naar de fauna in het park beperkt kon blijven tot de broedvogels. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom de onderzoeksbevindingen van Waardenburg uit 2008 thans niet bruikbaar zijn. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding op dit punt anders te oordelen dan in de uitspraak van 17 oktober 2017.
Voorts geldt dat in het rapport van Waardenburg van 14 augustus 2017 wordt geconcludeerd dat waarschijnlijk als gevolg van de genomen preventieve maatregelen en het tijdstip waarop het festival begint en eindigt geen sprake is geweest van een wezenlijke verstoring van de broedvogels. Voorts geldt dat in het rapport van Tauw geen steun kan worden gevonden voor de stelling dat er sprake is van onherstelbare schade aan de natuur van het Gaasperpark als gevolg van het festival. Namens vergunninghoudster is er terecht op gewezen dat Tauw in het rapport, waarin ook wordt ingegaan op vaatplanten, het Open Air Festival als voorbeeldcasus bespreekt en opmerkt dat de uitkomst van een hoge knelpuntenscore niet betekent dat de effecten op natuur dusdanig zijn dat een recreatieve ontwikkeling per definitie geen doorgang kan vinden en dat het treffen van mitigerende maatregelen negatieve effecten kan voorkomen.
Eiseres kan voor haar betoog geen steun ontlenen aan het artikel van Van Opzeeland e.a. nu daarin niet het effect van geluid afkomstig van een muziekfestival, zoals het Open Air Festival , aan de orde is, maar van de scheepvaart (binnenvaart en pleziervaartuigen) en bouwactiviteiten.
8. Eiseres voert voorts aan dat als gevolg van intensieve betreding en de zware belasting van de bodem tijdens, voorafgaand en na het festival de structuur van de bodem ernstige schade wordt toegebracht. Eiseres verwijst in dit verband naar het rapport van ing. G.J. van Prooijen van Prohold B.V. van 18 augustus 2017.
9. De rechtbank ziet in dit verband geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 17 oktober 2017 in rechtsoverwegingen 9.1 tot en met 9.5 en beschouwt deze als hier herhaald en ingelast. De rechtbank voegt hieraan aan toe dat uit het rapport van [bedrijf 3] van 25 augustus 2017 blijkt dat enige verdichting van de toplaag niet is uit te sluiten, maar dat hiervan na de beluchtingsronde geen sprake meer is. Daarnaast is de situatie rondom het hoofdpodium ten opzichte van voor het evenement zelfs verbeterd, aldus het rapport. Het betoog van eiseres slaagt niet.
10. Verder voert eiseres aan dat er sprake is van cumulatie van festivals. Hierdoor krijgt de bodem niet de kans om te herstellen en het effect van vertidrainage is gering. Eiseres verwijst naar de wetenschappelijke artikelen van N.J. Kleist van 8 januari 2018 en van
dr. H. Slabbekoorn van 23 januari 2018. In deze artikelen worden, kort gezegd, de schadelijke effecten van geluidshinder op de natuur als gevolg van herhaaldelijke festivals beschreven.
11. Ook dit betoog gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Eiseres heeft haar stelling niet onderbouwd met een op het Amsterdam Open Air festival toegesneden onderzoeksrapport. De rechtbank stelt voorts vast dat de door eiseres genoemde achteruitgang van de flora en fauna als gevolg van het houden van meerdere festivals in het park niet is geconstateerd in de rapporten van Waardenburg en Tauw.
12. Eiseres voert tevens aan dat de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) van de provincie Noord-Holland van maart 2017 van toepassing is. Het Gaasperpark ligt binnen de begrenzing van het Natuur Netwerk Nederland (NNN) of de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) zoals opgenomen in de PRV. Volgens eiseres is de vergunning in strijd met artikel
19 van de PRV verleend. De rechtbank verwijst in dit verband naar haar oordeel in rechtsoverweging 10 van de uitspraak van 17 oktober 2017 en beschouwt deze als hier herhaald en ingelast. Het betoog van eiseres gaat niet op.
13. Eiseres voert verder aan dat het college verplicht advies had moeten inwinnen bij de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC). Eiseres leidt dit af uit de tekst van de website van de gemeente Amsterdam. De rechtbank verwijst ook in dit verband naar haar uitspraak van 17 oktober 2017. In rechtsoverweging 12.2 heeft de rechtbank geoordeeld dat het college ook zonder het advies van de TAC de tijdelijke omgevingsvergunning 2016 mocht verlenen. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen. Ook dit betoog van eiseres kan niet slagen.
14. Tot slot overweegt de rechtbank ten aanzien van de door het college gemaakte belangenafweging als volgt. Het college heeft ter zitting toegelicht hoe de belangen van eiseres, de omwonenden, de recreatiefunctie van het park en het houden van een muziekfestival tegen elkaar zijn afgewogen. Daarmee heeft het college voor 2017 dezelfde belangenafweging gemaakt als in 2016. De rechtbank verwijst daarom naar rechtsoverweging 13.2 van de uitspraak van 17 oktober 2017 waarin de rechtbank de belangenafweging door het college als evenwichtig en volledig heeft geoordeeld en beschouwt deze als hier herhaald en ingelast.
Conclusie
15. Gelet op rechtsoverweging 5.3 verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. Omdat het festival al heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank geen aanleiding om te bepalen dat het college opnieuw op het bezwaar van eiseres moet beslissen.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt het college verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde van € 501,- per punt en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat het college niet opnieuw op de bezwaren van eiseres hoeft te beslissen;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 333,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter, en mr. J.H.M. van de Ven en mr. A.C. Loman, leden, in aanwezigheid van mr. S.E. Berghout, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo geldt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
De onder 2° bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Op grond van artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet aangewezen categorieën van gevallen in artikel 4 van Bijlage II.
Op grond van artikel 4, aanhef en onderdeel 11, van Bijlage II bij het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking:
ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland (PRV)
In artikel 19, eerste lid, onder c, van de PRV is bepaald dat voor de gronden aangeduid op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan, als Ecologische Hoofdstructuur en als Ecologische Verbindingszone geldt dat een bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur en de Ecologische Verbindingszone significant aantasten.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 augustus 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU1396.
2.Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:3701.
3.Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 oktober 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7643.