Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.De feiten in het incident en in de hoofdzaak
e-liquidsen exploiteert daartoe als Nederlandse franchisenemer een webshop en - thans - twaalf vestigingen (
[naam onderneming 1]) van het merk
,een (master)franchiseketen uit Italië. De [naam onderneming 1] zijn deels in handen van [verzoekster] zelf en deels in handen van (onder)franchisenemers.
store manager. De arbeidsovereenkomst van [naam 1] is namens [verzoekster] getekend door [verweerder] . In dezelfde periode is ook [naam 3] bij [verzoekster] in dienst getreden.
of dat je vroeg uit [plaats] weggaat…ik zou hier graag een oplossing voor zien (…) je wilt aan de ene kant meer salaris maar andere kant minder werken en meer ziek zijn (..) dit gaat wel ten koste van [naam onderneming 1] en nu moet er een oplossing voor komen. Of wel minder werken, of je vind er oplossing voor je thuis situatie etc maar er moet iets gedaan worden. Ik moet van jou op aan kunnen voor de volle 100%. (..)”
3.De verzoeken en verweren
4.De beoordeling van de verzoeken
incidentele verzoek tot verwijzing
store manager. Hun respectieve arbeidsovereenkomsten zijn nagenoeg identiek en zij hebben over en weer namens [verzoekster] de arbeidsovereenkomst van de ander getekend. Vervolgens zijn in de oprichtingsakte van [verzoekster] zowel de persoonlijke vennootschap van [verweerder] , [naam statutair bestuurder] , als de persoonlijke vennootschappen van [naam 1] respectievelijk [naam 2] tot statutair bestuurder van [verzoekster] benoemd. [verweerder] was bij het passeren van deze akte aanwezig, waarbij de inhoud en betekenis daarvan akte aan hem is uitgelegd. Vanaf de oprichting maakten [verweerder] en [naam 1] samen deel uit van het MT van [verzoekster] . [verweerder] heeft gedurende het bestaan van [verzoekster] verschillende stukken namens [verzoekster] ondertekend en zich als directeur gepresenteerd, onder andere in maart 2014 (het hiervoorgenoemde tekenen van de arbeidsovereenkomst van [naam 1] ), augustus 2016 (2.5) en februari 2017 (2.8).
zelfblijkt dat hij zich als gelijke van [naam 1] beschouwde (WhatsApp-bericht [verweerder] aan [naam 1] , 2.10). Ten slotte geldt dat gesteld noch gebleken is dat anderen dan [verweerder] bij [naam statutair bestuurder] betrokken zijn geweest.
voor het geval deze nog bestaat c.q. voor het geval dat bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst niet op 1 september 2018 is geëindigd” (hierna: de voorwaarde), en dus voor het geval het standpunt van [verweerder] juist is of blijkt te zijn. [verzoekster] wenst aldus door middel van haar voorwaardelijke ontbindingsverzoek zekerheid te verkrijgen over de geldigheid van het arbeidsrechtelijke ontslag van [verweerder] . De rechtbank stelt voorop dat de werkgever deze bijzondere mogelijkheid, een praktijk die onder het oude recht is ontstaan, nog steeds heeft onder de met ingang van 1 juli 2015 ingevoerde Wet werk en zekerheid (hierna: WWZ), ook al kan die zekerheid thans in beperktere mate worden verkregen omdat nu in de ontbindingsprocedure rechtsmiddelen openstaan, waar dat onder het oude recht niet het geval was (vgl. HR 23 december 2016,
NJ2017/203).