ECLI:NL:RBAMS:2018:8180

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2726
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig besluit evaluatie maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden

Op 16 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. Pinarbasi-Ilbay, had op 10 april 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een evaluatie van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden, zoals geregeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.T. ‘t Jong, had eerder op 29 mei 2017 een persoonsgebonden budget toegekend voor de periode van 1 mei 2017 tot en met 30 april 2018.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van de eiser om evaluatie van de maatwerkvoorziening niet tijdig was behandeld, maar dat er al een beslissing op bezwaar was genomen op 6 december 2017. De rechtbank concludeert dat de eiser niet in zijn recht stond om beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit, omdat er al een beslissing was genomen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser dan ook niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/2726

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2018 in de zaak tussen

[naam eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M. Pinarbasi-Ilbay),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. E.T. ‘t Jong).

Procesverloop

Eiser heeft met een beroepschrift van 10 april 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een evaluatie van de aan hem toegekende maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Verweerder heeft met een brief van 27 juli 2018 op dit beroep gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2018. Tijdens deze zitting zijn ook de beroepszaken van eiser behandeld die geregistreerd zijn onder de zaaknummers AMS 18/269 en AMS 18/2722. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat is er gebeurd?
1. Op 14 maart 2017, dan wel op 10 mei 2017, heeft eiser een aanvraag ingediend om een evaluatie van de aan hem op grond van de Wmo 2015 toegekende maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden (hierna: de aanvraag).
2. Met een besluit van 29 mei 2017 heeft verweerder bepaald dat op grond van de Wmo 2015 aan eiser een persoonsgebonden budget wordt toegekend voor de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden voor de periode van 1 mei 2017 tot en met 30 april 2018 voor 4,5 uur per week. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit is met een beslissing op bezwaar van 6 december 2017 door verweerder ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen deze beslissing op bezwaar beroep ingesteld, welk beroep is geregistreerd onder zaaknummer AMS 18/269.
3. Op 10 augustus 2017 heeft eiser verweerder schriftelijk in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag en verweerder daarbij verzocht om alsnog binnen een termijn van twee weken een besluit op deze aanvraag te nemen.
4. Met een beroepschrift van 10 april 2018 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag. Dit beroepschrift is door de rechtbank op 12 april 2018 ontvangen.
Oordeel rechtbank
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting heeft toegelicht dat hij met de aanvraag beoogde een uitbreiding van de periode waarover de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden aan hem wordt toegekend te bewerkstelligen.
5.2.1.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerder met het besluit van 29 mei 2017 heeft bepaald dat aan eiser de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden wordt toegekend voor de periode van één jaar, namelijk van 1 mei 2017 tot en met 30 april 2018. Voor eiser stond de mogelijkheid open om tegen dit besluit rechtsmiddelen aan te wenden, indien hij zich niet kon vinden in de duur van deze toekenningsperiode. Eiser heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt door tegen dit besluit bezwaar te maken, waarna verweerder op 6 december 2017 een beslissing op dit bezwaar heeft genomen.
5.2.2.
Voor zover de aanvraag moet worden gezien als een verzoek om uitbreiding van de periode waarover de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden aan eiser is toegekend, is materieel op deze aanvraag beslist in de beslissing op bezwaar van 6 december 2017. In deze beslissing op bezwaar heeft verweerder zich namelijk op het volgende standpunt gesteld:
“Uit het beleid van de gemeente volgt dat een indicatie voor één jaar wordt afgegeven (Nadere regels paragraaf 2.4). De reden hiervoor is dat binnen een periode van een jaar wijzigingen kunnen hebben plaatsgevonden in het beleid van de gemeente of in uw persoonlijke omstandigheden waardoor uw huidige indicatie niet meer passend is. Dit weegt volgens de gemeente zwaarder dan de moeite die u moet doen voor het indienen van een nieuwe aanvraag één keer per jaar. Bij het bepalen van de duur van deze voorziening wordt door de gemeente dus niet alleen gekeken naar de ontwikkeling van uw lichamelijke beperkingen, maar ook naar eventueel gewijzigd beleid en eventueel gewijzigde voorliggende voorzieningen. Dat u beperkingen hebt die niet zullen verbeteren, doet daarom niet af aan de tijdsduur waarvoor de indicatie is toegekend.”
5.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op 12 april 2018 heeft ontvangen, terwijl er met de beslissing op bezwaar van 6 december 2017 al op de aanvraag was beslist. Dit betekent dat verweerder ten tijde van de indiening van het beroepschrift niet in gebreke was als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5.4.
De rechtbank merkt nog op dat eiser tegen de beslissing op bezwaar van 6 december 2018 beroep heeft ingesteld en daarbij onder meer een beroepsgrond heeft aangevoerd tegen de toekenningperiode. Over deze beroepsgrond wordt geoordeeld in de beroepszaak die is geregistreerd onder zaaknummer AMS 18/269.
Beslissing rechtbank
6. Omdat er ten tijde van de indiening van het beroepschrift niet was voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit [1] , is het beroep niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: