In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 november 2018 uitspraak gedaan over de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en de kinderalimentatie. De moeder, wonende in Nederland, heeft verzocht om vaststelling dat de man, die in de Verenigde Staten woont, de vader is van hun minderjarige kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet heeft gereageerd op de betekening van de beschikking en dat hij niet heeft meegewerkt aan een DNA-onderzoek. De rechtbank heeft de eerder gegeven beschikking van 28 juni 2017 in acht genomen, waarin werd verzocht om DNA-onderzoek, maar dit is niet uitgevoerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door de moeder overgelegde stukken, waaronder WhatsApp-berichten en andere documenten, voldoende zijn om aan te nemen dat de man de biologische vader is, ondanks dat de afzonderlijke feiten niet voldoende waren om dit te bewijzen. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de moeder om het vaderschap vast te stellen toegewezen.
Daarnaast heeft de rechtbank ook de verzoeken van de moeder om kinderalimentatie beoordeeld. Aangezien de minderjarige in Nederland woont, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onderhoudsplichtig is en heeft bepaald dat hij €800,- per maand moet betalen aan de moeder voor de kosten van verzorging en opvoeding van het kind, met ingang van de datum van de beschikking. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man onmiddellijk moet beginnen met betalen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.