ECLI:NL:RBAMS:2018:8090

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
C/13/611945 / FA RK 16-4882
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van vaderschap en kinderalimentatie in een internationale context

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 november 2018 uitspraak gedaan over de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en de kinderalimentatie. De moeder, wonende in Nederland, heeft verzocht om vaststelling dat de man, die in de Verenigde Staten woont, de vader is van hun minderjarige kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet heeft gereageerd op de betekening van de beschikking en dat hij niet heeft meegewerkt aan een DNA-onderzoek. De rechtbank heeft de eerder gegeven beschikking van 28 juni 2017 in acht genomen, waarin werd verzocht om DNA-onderzoek, maar dit is niet uitgevoerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door de moeder overgelegde stukken, waaronder WhatsApp-berichten en andere documenten, voldoende zijn om aan te nemen dat de man de biologische vader is, ondanks dat de afzonderlijke feiten niet voldoende waren om dit te bewijzen. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de moeder om het vaderschap vast te stellen toegewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank ook de verzoeken van de moeder om kinderalimentatie beoordeeld. Aangezien de minderjarige in Nederland woont, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onderhoudsplichtig is en heeft bepaald dat hij €800,- per maand moet betalen aan de moeder voor de kosten van verzorging en opvoeding van het kind, met ingang van de datum van de beschikking. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man onmiddellijk moet beginnen met betalen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/611945 / FA RK 16-4882 (MN RW)
Beschikking van 14 november 2018 betreffende gerechtelijke vaststelling van het ouderschap en kinderalimentatie
in de zaak van:
[de moeder] ,
wonende [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. J.M. Uittenhout te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verwerende partij,
hierna te noemen de man,
niet verschenen.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
mr. J.A.H. Blom,
kantoorhoudende te Amsterdam,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over na te noemen minderjarige,
hierna te noemen de bijzondere curator,
als advocaat voor zichzelf verschijnende,
en
het openbaar ministeriete Amsterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 28 juni 2017 heeft de rechtbank:
- het bevel gegeven aan partijen om mee te werken aan een onderzoek naar het DNA van de man en de minderjarige [naam minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2015, als vermeld in rechtsoverweging 4.6, met betrekking tot de mogelijkheid dat de man de biologische vader is van voornoemde minderjarige;
- de moeder verzocht binnen drie maanden na datum van deze beschikking, derhalve uiterlijk 28 september 2017, een schriftelijk rapport van voornoemd DNA-onderzoek aan de rechtbank te overleggen, waarna partijen en de belanghebbenden wordt verzocht vóór 12 oktober 2017 te reageren op bedoeld rapport;
- bepaald dat de behandeling pro forma wordt voortgezet op 16 oktober 2017, en is iedere verdere beslissing aangehouden.
De inhoud van deze beschikking wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de nadien ingekomen stukken, waaronder:
- F4 formulieren van de moeder, ingekomen ter griffie op 16 oktober en 12 december 2017;
- een F9 formulier met bijlagen van de moeder, ingekomen ter griffie op 13 april 2018;
- een brief met bijlagen van de moeder van 6 maart 2018, ingekomen ter griffie op 7 maart 2018;
- een brief van het Arrondissementsparket Amsterdam van 13 juli 2018, ingekomen ter griffie op 16 juli 2018;
- een brief met bijlagen van de moeder van 13 september 2018, ingekomen ter griffie op 14 september 2018.
1.3.
Op 3 april 2018 heeft betekening van de beschikking van 28 juni 2017 op het adres van de man plaatsgevonden, hetgeen blijkt uit een brief met bijlagen van 24 april 2018 van het openbaar ministerie aan de advocaat van de moeder.
1.4.
De zaak is verder behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 20 september 2018. Gehoord zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en de bijzondere curator.

2.Het verzoek

2.1.
De moeder verzoekt dat de rechtbank zal vaststellen dat de man de vader is van [naam minderjarige] .
2.2.
Voorts verzoekt de moeder te bepalen dat de man een bedrag van € 800,- per maand dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift dan wel de datum beschikking, kosten rechtens.
2.3.
Ter zitting heeft de moeder haar verzoek, om te bepalen dat [naam minderjarige] de geslachtsnaam van de man krijgt, ingetrokken.

4.De standpunten

2.4.
De moeder
2.4.1.
De moeder heeft gesteld dat in april 2018 de betekening van de beschikking van 28 juni 2017 heeft plaatsgevonden. De omschrijving van de persoon in de betekeningsstukken komt weliswaar niet overeen met de omschrijving van de man, maar er is besloten om niet over te gaan tot het nogmaals betekenen. Uit nadere informatie van het openbaar ministerie blijkt dat met enige regelmaat bij het bezorgen van officiële stukken een ander persoon dan degene voor wie de stukken bestemd zijn deze in ontvangst neemt, bijvoorbeeld de huismeester. De kans dat een tweede keer echt in persoon betekend zal worden is volgens het openbaar ministerie klein. De moeder weet zeker dat het in de stukken genoemde adres juist is, omdat zij - tijdens het bestaan van de relatie met de man - met hem op dit adres woonde. De moeder heeft de beschikking en de stukken ook op 20 februari 2018 per email aan de man gestuurd. Gelet hierop is het volgens de moeder zeer aannemelijk dat de man kennis heeft genomen van de beschikking. Daarnaast heeft zij op 22 november 2016 een aangetekende brief met het verzoekschrift aan de man gestuurd, en hem op 17 maart 2017 een aangetekende brief gestuurd waarin zij refereert aan de brief van 22 november 2016. De moeder heeft een bewijsstuk overgelegd waaruit blijkt dat de man de brief van 17 maart 2017 op 23 maart 2017 in ontvangst heeft genomen.
De moeder stelt verder dat zij regelmatig contact heeft met de moeder van de man, mevrouw [naam oma] , de oma van [naam minderjarige] .
De familie van de man heeft in de Verenigde Staten wel een DNA onderzoek laten doen. Zij heeft om de uitslag van dit onderzoek verzocht, maar de familie van de man wil de uitslag niet aan haar geven. De moeder is echter van mening dat als uit de test was gebleken dat de man niet de vader van [naam minderjarige] was, er thans geen contact meer met [naam oma] zou zijn geweest. Een feit is dat [naam oma] sindsdien contact houdt met de moeder en [naam minderjarige] en dat zij heeft gevraagd of de moeder en [naam minderjarige] haar komen bezoeken in Amerika.
Op grond van de door de moeder aangevoerde feiten en omstandigheden en de door haar overgelegde stukken, is volgens de moeder voldoende aannemelijk gemaakt dat de man de biologische vader van [naam minderjarige] is.
Ter zitting heeft de moeder in aanvulling op het bovenstaande aangevoerd dat het feit dat de man nu niet meewerkt aan een DNA-test onvoldoende is om het verzoek van de moeder af te wijzen. Zij wijst er op dat uit de processtukken blijkt dat de man op de hoogte was van de zwangerschap en dat hij samen met de moeder de naam [naam minderjarige] heeft uitgekozen.
2.5.
De bijzondere curator
2.5.1.
De bijzondere curator heeft ter zitting gesteld dat, als alle door de moeder overgelegde stukken kloppen, het zeer aannemelijk is dat de man de biologische vader van [naam minderjarige] is. Wat volgens de bijzondere curator in deze zaak opvalt zijn de WhatsApp berichten tussen de moeder en mevrouw [naam oma] , maar van de band tussen de door de moeder gestelde oma en de man heeft de moeder geen stukken overgelegd. De bijzondere curator heeft er voorts moeite mee dat de Verenigde Staten geen sluitende bevolkingsadministratie heeft, waardoor het niet zeker is dat de stukken aan de juiste [de man] zijn betekend.

3.De beoordeling

3.1.
Gerechtelijke vaststelling vaderschap
3.1.1.
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij voornoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
3.1.2.
Door de omstandigheid dat verzoekster de Nederlandse nationaliteit bezit en de man Amerikaans burger is, draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt. Deze vraag kan op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bevestigend worden beantwoord, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat verzoekster haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
3.1.3.
Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek.
De beantwoording van deze vraag dient te geschieden aan de hand van artikel 97 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW), in welk artikel is geregeld dat of en onder welke voorwaarden het ouderschap van een man gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de man en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat van hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind; bepalend hierbij is het tijdstip van indiening van het verzoek. Vaststaat dat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft in Nederland, zodat het Nederlandse recht van toepassing is op het verzoek.
3.1.4.
In de beschikking van deze rechtbank van 28 juni 2017 is overwogen dat, hoewel de door de moeder overgelegde verklaringen van derden en uitdraaien van WhatsApp gesprekken, het verhaal van de moeder ondersteunen dit geen objectief verifieerbare stukken betreffen op basis waarvan aangenomen kan worden dat de man de biologische vader van [naam minderjarige] is. De rechtbank heeft daarom een deskundige benoemd in verband met een te verrichten vaderschapsonderzoek. De rechtbank stelt vast dat geen vaderschapsonderzoek heeft plaatsgevonden, en dat de man op geen enkele wijze op het verzoekschrift, de aan hem betekende beschikking of de email met bijlagen, die de advocaat van de moeder op 20 februari 2018 naar de man heeft gestuurd, heeft gereageerd. De rechtbank is van oordeel dat uit de door de moeder overgelegde stukken en haar toelichting ter zitting voldoende aannemelijk is geworden dat de man het verzoekschrift en voornoemde beschikking heeft ontvangen. De rechtbank acht het gelet op het voorgaande aannemelijk dat de man er welbewust voor heeft gekozen zijn medewerking niet te verlenen aan een DNA onderzoek. Het had op de weg van de man gelegen, nu de moeder gemotiveerd heeft gesteld waarom zij meent dat hij de vader van [naam minderjarige] is, daarop te reageren. De man heeft de kans gehad door middel van een DNA-onderzoek aan te tonen dat hij niet de biologische vader van [naam minderjarige] is, maar hij heeft ook dit nagelaten.
3.1.5.
Zoals in de beschikking van 28 juni 2017 overwogen, is de moeder er van overtuigd dat de man de verwekker is van [naam minderjarige] . Zij heeft ter onderbouwing hiervan diverse producties overgelegd. Met name van belang acht de rechtbank de diverse WhatsApp gesprekken waarin de moeder en de man spreken over de nog ongeboren baby en de gesprekken die zij hebben gevoerd op de dag van zijn geboorte en kort daarna waarin zij gezamenlijk de keuze voor de naam [naam minderjarige] hebben gemaakt. Tevens heeft de moeder verklaard dat zij in april 2016 met [naam minderjarige] naar Amerika is geweest en heeft zij WhatsApp berichten overgelegd waarin zij in die periode een afspraak met de man heeft gemaakt om hem samen met [naam minderjarige] te ontmoeten in New York.
Verder heeft de moeder WhatsApp gesprekken overgelegd waarin zij met [naam oma] spreekt over [naam minderjarige] , en waarin deze zegt dat [de man] haar zoon is. Ook is er door de moeder een print van de ‘Whitepages’ overgelegd, waaruit blijkt dat [naam broer van de man] – volgens de moeder een broer van de man – gerelateerd is aan [naam oma] en [de man] .
De rechtbank is, anders dan de bijzondere curator, van oordeel dat de moeder hiermee de band tussen de man en [naam oma] voldoende heeft aangetoond.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat – hoewel de door de moeder gestelde punten ieder afzonderlijk onvoldoende zijn om het vaderschap van de man vast te stellen – alles tesamen genomen én nu de man niet heeft meegewerkt aan het DNA-onderzoek, noch iets van zich heeft laten horen, voldoende is om tot vaststelling van het vaderschap van de man over [naam minderjarige] te komen. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de moeder om vast te stellen dat de man de vader van [naam minderjarige] is zal toewijzen.
3.2.
Kinderalimentatie
3.2.1.
Nu de minderjarige in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van deze minderjarige.
3.2.2.
Op het verzoek zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
3.2.3.
Nu naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de man de verwekker van [naam minderjarige] is, rust op hem een onderhoudsplicht in de zin van artikel 1:394 BW. Het verzoek van de moeder om te bepalen dat de man een bedrag van € 800,- per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam minderjarige] , zal als onweersproken worden toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank het redelijk acht dat de ingangsdatum de datum van de beschikking zal zijn.
3.2.4.
Mitsdien beslist de rechtbank als volgt.

4.Beslissing

De rechtbank:
- stelt vast het ouderschap van de man:
[de man] ,
geboren op [geboortedatum] 1983,
wonende te [woonplaats 2] ,
ten aanzien van:
[naam minderjarige]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2015;
- beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd, tenzij tegen de afstammingsuitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld;
- bepaalt dat de man met ingang van heden € 800,- (achthonderd euro) per maand dient te betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.A. Nijssen, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. R. Wiersma, griffier, op 14 november 2018. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).