ECLI:NL:RBAMS:2018:8069

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
13/751704-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot vrijheidsstraffen

Op 9 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 14 juni 2018 door de Regional Court in Elbląg was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1978 in Polen en thans gedetineerd in Nederland, was betrokken bij twee vonnissen van de District Court in Ostróda, die vrijheidsstraffen van respectievelijk acht maanden en drie jaar oplegden.

Tijdens de openbare zitting op 26 oktober 2018 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn recht op verdediging besproken. De raadsman voerde aan dat de overlevering voor het tweede vonnis moest worden geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zitting die tot het vonnis had geleid. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon wel aanwezig was bij de zitting die leidde tot het eerste vonnis.

De rechtbank oordeelde dat de overlevering voor het tweede vonnis moest worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de behandeling die tot dat vonnis leidde. Voor het eerste vonnis werd de overlevering toegestaan, omdat de opgeëiste persoon wel aanwezig was bij de zitting. De rechtbank concludeerde dat aan de eisen van de Overleveringswet was voldaan voor het eerste vonnis, terwijl voor het tweede vonnis geen weigeringsgrond van toepassing was. De rechtbank besloot de overlevering voor het eerste vonnis toe te staan en voor het tweede vonnis te weigeren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751704-18
RK nummer: 18/6010
Datum uitspraak: 9 november 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 september 2108 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 juni 2018 door
Regional Court in Elbląg II Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [locatie detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. F. P. Slewe, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
I)
enforceable judgement of the District Court in Ostróda, VII Criminal Branch Division in Morąg, dated 31.10.2014 (VII K 331/14);
II)
enforceable judgment of the District Court in Ostróda, VII Criminal Branch Division in Morąg, dated 28.12.2017 (VII K 330/17).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van acht maanden (VII K 331/14) en drie jaar (VII K 330/17), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering voor vonnis II moet worden geweigerd, omdat artikel 12 OLW een weigeringsgrond vormt. De opgeëiste persoon was niet op de hoogte van de zitting en niet aanwezig bij de zitting die tot het vonnis heeft geleid. Ook doen zich geen andere omstandigheden voor, die zijn genoemd in artikel 12 OLW en er is geen verzetgarantie afgegeven. Ten aanzien van vonnis I was de opgeëiste persoon niet op de hoogte van de omzetting van de voorwaardelijke straf naar een onvoorwaardelijke straf. Vonnis II is de grondslag voor de omzetting naar de onvoorwaardelijke straf. Nu vonnis II niet voldoet aan de vereisten van artikel 12 OLW moet dit doorwerken in vonnis I en dient de overlevering voor vonnis I te worden geweigerd. Wanneer het voor de rechtbank niet vast staat dat vonnis II ten grondslag ligt aan de omzetting van de voorwaardelijke straf van vonnis I, moet de behandeling worden geschorst om hierover nadere vragen te laten stellen, aldus de raadsman.
3.1.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van vonnis II de overlevering moet worden geweigerd omdat niet voldaan is aan de vereisten van artikel 12 OLW. Met betrekking tot vonnis I is voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de zitting die tot het vonnis heeft geleid. Ten aanzien van de omzetting van de straf is de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 december 2017 in de zaak Ardic (ECLI:EU:C:2017:1026) van toepassing, omdat de aard en de duur van de straf bij de omzetting niet zijn aangepast. Daarnaast is het onduidelijk of vonnis II ten grondslag ligt aan de omzetting van de straf uit vonnis I. Bovendien is het niet aan de rechtbank om te treden in een executiebeslissing van een Poolse rechtbank. Daarom is er geen aanleiding om de behandeling te schorsen om hierover nadere vragen te stellen.
3.1.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid. Uit de aanvullende informatie van 24 september 2018 van de Poolse justitiële autoriteit kan de rechtbank niet vaststellen dat de opgeëiste persoon gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrecht. Ten aanzien van vonnis II doet zich geen situatie voor als genoemd in artikel 12, aanhef en onder a tot en met c, OLW.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat (i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De rechtbank constateert dat evenmin sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW. De overlevering voor vonnis II wordt derhalve geweigerd.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van vonnis I de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op de zitting die tot het vonnis heeft geleid. Derhalve is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing op dat vonnis. Met betrekking tot de omzetting van de straf in vonnis I wijst de rechtbank op de bovengenoemde uitspraak in de zaak Ardic. Daaruit blijkt dat een beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf niet valt onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ, voor zover een dergelijke beslissing geen wijziging brengt in de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf. Uit de stukken is niet gebleken dat de tenuitvoerlegging een wijziging in de aard of de maat van de aan de opgeëiste persoon opgelegde straf heeft gebracht. Dat vonnis II mogelijk ten grondslag ligt aan de omzetting van de straf in vonnis I, maakt dit niet anders. De overlevering ten behoeve van de executie van vonnis I wordt dan ook toegestaan.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd. De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
VII K 331/14:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
bedreiging met zware mishandeling
mishandeling, meermalen gepleegd

5.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten in vonnis I waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285 en 300 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Regional Court in Elbląg II Criminal Departmentten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat wegens de feiten in vonnis I (VIIK 331/14).
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op de vrijheidsstraf die is opgelegd wegens de feiten in vonnis II (VII K 330/17).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en I.V. Ottens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 november 2018.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.