ECLI:NL:RBAMS:2018:7990

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
RK 18/4617
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot uitkering van schadevergoeding aan woningstichting Rochdale na ontnemingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 november 2018 een beschikking gegeven in een rekestprocedure, waarin verzoeker, een woningstichting, een verzoek indiende tot uitkering van een bedrag van € 1.025.000,00. Dit bedrag is bedoeld als schadevergoeding, aangezien verzoeker als benadeelde derde wordt aangemerkt in de zin van artikel 577b lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker schade heeft geleden door de niet-ambtelijke omkoping door [verzoeker 2], die in een eerdere strafzaak is veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat de schade die verzoeker heeft geleden ten minste € 1.450.000,00 bedraagt, terwijl slechts € 425.000,00 is vergoed via een schikking met [verzoeker 2]. De officier van justitie heeft betoogd dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard, maar de rechtbank verwierp dit standpunt. De rechtbank concludeerde dat verzoeker nog steeds als benadeelde derde kan worden aangemerkt, omdat de schade niet volledig is vergoed. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot uitkering van het bedrag toegewezen, waarbij het belang van benadeelde partijen voorop staat. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat voor verzoeker geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
RK: 18/4617
Beschikking op het verzoek ex artikel 577b lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker 1] ,
statutair gevestigd en kantoorhoudende op het adres [vestigingsadres]
,
woonplaats kiezend op het kantoor van Allen & Overy, tevens het adres van raadsman
mr. N. van der Aa, [adres raadsman] ,
verder te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Het verzoekschrift is op 13 juli 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het openbaar ministerie (OM) heeft op 17 oktober 2018 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 24 oktober 2018 de raadslieden van verzoeker, mr. N. van der Aa en S. Lopik, en de officier van justitie, mr. M.J. Dontje, in openbare raadkamer gehoord.
Namens de [verzoeker 1] zijn verder verschenen:
- [persoon 1] en [persoon 2] .
Daarnaast zijn de volgende personen als belanghebbenden verschenen en in de gelegenheid gesteld het woord te voeren:
- [verzoeker 2] en zijn raadsman mr. D.J.P. van Omme, advocaat te Amsterdam.
In raadkamer hebben de advocaten van verzoeker, in reactie op het standpunt van het OM en ter nadere toelichting op het verzoekschrift, pleitnotities overgelegd.

2.2. Standpunten van de partijen

2.1.
Standpunt van verzoeker
Op 1 juni 2017 heeft de rechtbank Amsterdam in de ontnemingszaak met parketnummer 13/710021-10 aan de veroordeelde [verzoeker 2] de verplichting tot betaling van een bedrag van € 2.425.000,00 aan de Staat opgelegd.
De rechtbank is tot dit ontnemingsvonnis gekomen na een veroordeling in de hoofdzaak op 10 december 2015, waarbij voornoemde [verzoeker 2] is veroordeeld voor niet-ambtelijke omkoping ex artikel 328ter van het Wetboek van Strafrecht van [betrokkene] , de voormalig voorzitter van de raad van bestuur van [naam woningstichting] .
[verzoeker 2] heeft - kort samengevat - steekpenningen betaald aan [betrokkene] en in ruil hiervoor heeft verzoeker een te hoog bedrag betaald voor de onverdeelde helft van De Nieuwe Meer.
Verzoeker heeft ten minste € 1.450.000,00 teveel betaald voor de onverdeelde helft van De Nieuwe Meer, waardoor verzoeker moet worden aangemerkt als benadeelde derde als bedoeld in artikel 577b lid 2 Sv.
[verzoeker 2] en [naam B.V.] ., een rechtspersoon met [verzoeker 2] als enige aandeelhouder, zijn op 21 oktober 2014 tot een schikking gekomen in een vaststellingsovereenkomst met verzoeker. Een onderdeel van deze overeenkomst is de betaling van € 425.000,00 door [verzoeker 2] aan verzoeker. Het OM is geen partij bij deze vaststellingsovereenkomst en kan daaraan geen rechten ontlenen.
Het nog bestaande nadeel voor verzoeker komt neer op € 1.025.000,00, te weten het teveel betaalde bedrag voor de onverdeelde helft van de Nieuwe Meer minus het bedrag dat verzoeker van [verzoeker 2] heeft ontvangen als gevolg van de vaststellingsovereenkomst.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank zal bevelen dat op basis van artikel 577 lid 2 Sv een bedrag van € 1.025.000,00 aan verzoeker zal worden uitgekeerd.
2.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft primair, onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het OM, geconcludeerd dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege de omstandigheid dat verzoeker niet (meer) kan worden aangemerkt als een benadeelde derde in de zin van artikel 577 lid 2 Sv.
De officier van justitie heeft subsidiair en meer subsidiair als standpunt naar voren gebracht dat het verzoek dient te worden afgewezen, vanwege de vaststellingsovereenkomst tussen verzoeker en [verzoeker 2] .

3.Beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Aan [verzoeker 2] is bij beslissing van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 1 juni 2017 de verplichting opgelegd tot betaling van € 2.425.000,00 aan de Staat ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel. [verzoeker 2] heeft dit bedrag voldaan.
Uit artikel 577b lid 2 Sv volgt dat als er een ontnemingsmaatregel is opgelegd en daaraan is voldaan, een benadeelde derde de rechter kan verzoeken te bepalen dat het betaalde bedrag of een deel daarvan aan hem wordt uitgekeerd; de rechter kan dat verzoek al dan niet toewijzen en heeft hier dus een discretionaire bevoegdheid.
Het OM stelt zich primair op het standpunt dat [naam woningstichting] geen benadeelde derde (meer) is, omdat zij [verzoeker 2] finale kwijting heeft verleend, zodat zij geen claim meer op [verzoeker 2] heeft, terwijl zij hier, via de achterdeur van de Staat, een claim op [verzoeker 2] doet.
Die redenering acht de rechtbank te kort door de bocht. Het is juist dat als iemand schade heeft geleden, die vervolgens wordt vergoed, diegene geen benadeelde meer is. Het begrip benadeling (benadeelde partij, benadeelde derde) is een vermogensrechtelijk begrip, zo blijkt uit artikel 51f Sv; als de schade is vergoed, kan er (ook als dat door een derde, zoals een verzekeraar, is gedaan) van benadeling geen sprake meer zijn. De stelling van [naam woningstichting] is dat haar schade maar gedeeltelijk is vergoed. De rechtbank is dat met [naam woningstichting] eens. Uit het ontnemingsvonnis volgt dat [verzoeker 2] met de transactie De Nieuwe Meer (de enige transactie die voor de berekening van de vordering wederrechtelijk verkregen voordeel is meegenomen) [naam woningstichting] voor ten minste € 1.450.000,00 heeft benadeeld. Hoe groot de (eventuele) benadeling naar aanleiding van andere transacties is geweest, is niet berekend. De rechtbank gaat er dus vanuit, dat de schade die [naam woningstichting] heeft geleden als gevolg van het strafbare handelen van [verzoeker 2] ten minste € 1.450.000,00 bedraagt, en dus voor een flink deel (omdat slechts € 425.000,00 is betaald) onvergoed is gebleven. [naam woningstichting] blijft daarom benadeeld. Dat zij afstand heeft gedaan van het recht verder verhaal te zoeken op [verzoeker 2] , betekent slechts dat zij geen vorderingsrecht meer op [verzoeker 2] heeft, niet dat haar schade is vergoed. Zij heeft door met [verzoeker 2] te schikken ook niet erkend (niet tegenover [verzoeker 2] en zeker niet tegenover derden) dat haar schade zich beperkt tot het door [verzoeker 2] betaalde schikkingsbedrag. Zo had [naam woningstichting] - in theorie - [betrokkene] kunnen aanspreken, als naast [verzoeker 2] aansprakelijke partij, voor het meerdere.
Daarmee is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 577b lid 2 Sv. Er is een benadeelde derde, wiens schade nog niet (geheel) is vergoed, en een van de veroorzakers van die schade heeft inmiddels ex artikel 36e Sr een flink bedrag afgedragen aan de Staat. De vraag is nu of de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat een deel van dit bedrag aanwendt om de resterende schade van [naam woningstichting] te vergoeden of dat zij [naam woningstichting] tegenwerpt dat zij destijds met [verzoeker 2] geschikt heeft voor een relatief laag bedrag, en zich nu, zoals het OM het niet ten onrechte noemt, via een achterdeur wil verhalen op het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel dat de Staat jaren later bij [verzoeker 2] heeft geïnd.
De gunfactor is laag. [naam woningstichting] , een zeer grote woningcorporatie, voorzien van bijstand van deskundige advocaten, heeft destijds geschikt met en kwijting verleend aan [verzoeker 2] , in de volle wetenschap dat zij genoegen nam met een bedrag dat aanzienlijk lager was dan de schade waarvoor [verzoeker 2] aansprakelijk was. Zij had de door [verzoeker 2] aan [betrokkene] betaalde steekpenningen zelf begroot op € 695.280,00 en ging ervanuit dat het voordeel voor [verzoeker 2] , en daarmee haar eigen nadeel, flink hoger moest zijn. Met betrekking tot alleen al de transactie met De Nieuwe Meer ging [naam woningstichting] er vanuit dat haar schade in de miljoenen liep, omdat zij de grond “waardeloos” achtte, terwijl zij bijna 4 miljoen euro had betaald voor de helft daarvan.
Daar staat echter tegenover dat het wettelijke systeem er zeer duidelijk op is gericht dat benadeelde partijen eerst aan bod komen, en de Staat en de ontnemingsvordering op de tweede plaats staan. De rechtbank ziet, ondanks al het voorgaande, niet in waarom dat hier niet zou gelden. Het is een mooi resultaat voor de Staat als er een keer een fors bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geïnd, omdat daar tegenover vele gevallen staan waarin dat niet lukt en er wel veel kosten worden gemaakt. Het voornaamste doel van ontneming is evenwel ervoor te zorgen dat misdaad niet loont. Dat doel is hier bereikt, en daarin verandert niets als een deel van het betaalde bedrag vervolgens aan een benadeelde partij wordt afgestaan. De rechtbank laat de wens van de wetgever dat benadeelde partijen eerst aan bod komen, voordat er wordt ontnomen, prevaleren en zal het verzoek daarom toewijzen.
Het OM heeft subsidiair aangevoerd dat het verzoek moet worden afgewezen omdat geen sprake zou zijn van rechtstreeks uit de bewezenverklaring voortvloeiende schade, dan wel dat nader onderzoek nodig zou zijn om dat vast te stellen, waar de procedure van artikel
577 lid 2 Sv geen ruimte voor biedt. Dat verweer gaat niet op. De schade die [naam woningstichting] heeft geleden ten aanzien van de transactie De Nieuwe Meer, te weten dat zij teveel heeft betaald omdat [verzoeker 2] haar directeur heeft omgekocht, vloeit rechtstreeks voort uit de in de strafzaak tegen [verzoeker 2] bewezen verklaarde feiten (niet-ambtelijke omkoping). Dat het bedrag dat krachtens de vaststellingsovereenkomst is betaald ook betrekking heeft op schade die [naam woningstichting] door andere transacties heeft geleden, dat het bedrag, dat [verzoeker 2] daarin afdraagt, is gerelateerd aan het omkopingsbedrag, dat daarin ook kwijting is verleend aan een vennootschap en [verzoeker 2] ’s echtgenote en dat het schikkingsbedrag is voldaan door die vennootschap, doen daar niets aan af.

4.Beslissing

De rechtbank
wijsthet verzoek tot het uitkeren van een bedrag van
€ 1.025.000,00aan verzoeker, benadeelde derde als bedoeld in artikel 577 lid 2 Sv,
toe.
Deze beslissing is gegeven door
mr. N.A.J. Purcell, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en op 7 november 2018 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker geen rechtsmiddel open.