In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 november 2018 een beschikking gegeven in een rekestprocedure, waarin verzoeker, een woningstichting, een verzoek indiende tot uitkering van een bedrag van € 1.025.000,00. Dit bedrag is bedoeld als schadevergoeding, aangezien verzoeker als benadeelde derde wordt aangemerkt in de zin van artikel 577b lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker schade heeft geleden door de niet-ambtelijke omkoping door [verzoeker 2], die in een eerdere strafzaak is veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat de schade die verzoeker heeft geleden ten minste € 1.450.000,00 bedraagt, terwijl slechts € 425.000,00 is vergoed via een schikking met [verzoeker 2]. De officier van justitie heeft betoogd dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard, maar de rechtbank verwierp dit standpunt. De rechtbank concludeerde dat verzoeker nog steeds als benadeelde derde kan worden aangemerkt, omdat de schade niet volledig is vergoed. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot uitkering van het bedrag toegewezen, waarbij het belang van benadeelde partijen voorop staat. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat voor verzoeker geen rechtsmiddel open.