ECLI:NL:RBAMS:2018:7983

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
13/669048-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot verkrachting van huisgenoot met geweld en bedreiging

Op 7 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot verkrachting van zijn huisgenoot op 15 juli 2018. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 24 oktober 2018, waarbij de officier van justitie, mr. P. van Laere, de vordering indiende. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.N. de Bruijn, heeft een min of meer bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster, die op 16 juli 2018 aangifte deed, als betrouwbaar en geloofwaardig beoordeeld. Aangeefster verklaarde dat de verdachte haar had vastgepakt, op het bed had gedrukt en met zijn penis neukbewegingen tegen haar billen had gemaakt. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een begin van uitvoering van de poging tot verkrachting, ondanks dat het feit niet is voltooid. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot verkrachting en oordeelde dat het feit strafbaar was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering. Tevens werd de schadevergoeding van € 750,00 aan de benadeelde partij toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669048-18 (Promis)
Datum uitspraak: 7 november 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortesdag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. van Laere en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.N. de Bruijn naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich op 15 juli 2018 heeft schuldig gemaakt aan poging tot verkrachting van [aangeefster] te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de poging tot verkrachting bewezen kan worden. Uit het dossier volgt duidelijk dat de seksuele handelingen, zoals zijn opgenomen in de tenlastelegging, bewezen kunnen worden en dat aangeefster de kamer niet mocht verlaten. Hetgeen aangeefster in haar aangifte verklaart wordt ondersteund door de geluidsfragmenten. Verkrachting gaat over dwang, macht en onderdrukking en het lijkt erop dat het handelen van verdachte een uiting van woede is geweest.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank omdat verdachte ter terechtzitting een min of meer bekennende verklaring heeft afgelegd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Aangeefster heeft op 16 juli 2018 aangifte gedaan van poging tot verkrachting door verdachte. Zij heeft onder meer verklaard dat verdachte zei dat hij seks met haar wilde, haar hardhandig heeft vastgepakt en op het bed heeft gedrukt. Ook heeft hij met zijn penis neukbewegingen tegen haar billen gemaakt. Hij heeft haar betast op haar borsten, vagina en billen. Verdachte zei dat hij het wel geil vond dat ze zo gilde. Ook geeft ze aan dat verdachte de hele tijd probeerde haar broek naar beneden te trekken, maar dat dit hem niet lukte omdat zij er alles aan deed dit niet te laten gebeuren. Ondertussen heeft verdachte volgens aangeefster uitspraken gedaan als “ik ga niet weg, ik ga hem in je kutje stoppen en misschien ook nog wel in je kontje” en “je moet hier even doorheen, dit verdien ik na alles wat ik heb gedaan”. Uit de 112-melding blijkt bovendien dat verdachte volgens aangeefster de deuropening blokkeerde.
De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaring van aangeefster omdat de door haar geschetste omstandigheden worden ondersteund door de andere stukken in het dossier. De weergaves van de voicememo’s en telefoongesprekken en de verklaring van haar zus komen precies overeen met de verklaring van aangeefster. Zo is op de voicememo’s te horen dat aangeefster zegt dat ze het niet wil, dat ze weg wil, dat verdachte haar moet laten gaan en dat hij van haar af moet blijven. Ook is hoorbaar dat aangeefster huilt en in paniek is. Verder zegt verdachte op de voicememo’s dat ze er doorheen moet en dat hij het lekker vindt. De zus van aangeefster heeft ook verklaard dat ze haar zus aan de telefoon heeft horen schreeuwen, krijsen en roepen om hulp en dat verdachte van haar zus af moest gaan en haar los moest laten. Verder heeft aangeefster contact gehad met het noodnummer van de politie. Ook hieruit volgt dat aangeefster veel huilde en schreeuwde. Op verschillende momenten is hoorbaar dat aangeefster vraagt of verdachte weg wil gaan en of hij haar los wil laten. Tot slot heeft de zus van aangeefster ook nog met verdachte gebeld. Verdachte bekent in dit telefoongesprek dat hij aangeefster heeft geprobeerd te verkrachten en dat hij door is gegaan terwijl ze nee zei.
Gelet op het voorgaande is naar de uiterlijke verschijningsvormen sprake geweest van een begin van uitvoering doordat verdachte kenbaar heeft gemaakt dat hij seks wilde met aangeefster, hij haar op verschillende plekken heeft betast en bij voortduring geprobeerd heeft haar broek uit te trekken. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat sprake is geweest van een poging tot verkrachting.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 15 juli 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of andere feitelijkheden, [aangeefster] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] ,
- tegen die [aangeefster] heeft gezegd: "Ik ga niet weg, ik ga hem eerst nog even in je kutje stoppen en misschien ook nog wel in je kontje" en
- die [aangeefster] met kracht heeft vastgepakt en vastgehouden en
- die [aangeefster] op een bed heeft gedrukt en
- terwijl die [aangeefster] op haar zij op dat bed lag van achteren half op die [aangeefster] is gaan liggen en
- met zijn penis vrijbewegingen tegen de billen van die [aangeefster] heeft gemaakt en
- de broek van die [aangeefster] geprobeerd heeft uit te trekken en
- tegen die [aangeefster] heeft gezegd: "Hier moet je even doorheen, dit verdien ik na alles wat ik heb gedaan" en
- hardhandig wrijvende bewegingen over de vagina van die [aangeefster] heeft gemaakt en de billen en borsten van die [aangeefster] heeft aangeraakt en
- tegen die [aangeefster] heeft gezegd dat hij het eigenlijk wel geil vond dat zij zo aan het gillen was en dat het hem niks deed en
- de deur van de slaapkamer waarin die [aangeefster] en verdachte zich bevonden heeft geblokkeerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens vordert zij de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, namelijk een meldplicht, een ambulante behandeling en een contactverbod.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Daarnaast kan eventueel een voorwaardelijke straf in combinatie met de geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd en/of een taakstraf. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte hulp heeft gezocht, nooit eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld en het risico op herhaling door de reclassering laag wordt ingeschat. Volgens haar is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelet op de persoon van verdachte buiten proportie en hebben de samenleving en aangeefster geen baat bij opsluiting.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting. Dit is een zeer ernstig feit. Verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Dat het feit grote gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer, blijkt ook wel uit een e-mailbericht van haar stiefvader en een brief van haar moeder, die zijn gehecht aan de vordering van de benadeelde partij. Haar stiefvader beschrijft dat aangeefster erg stil en angstig is geworden. Ze is telkens bang om haar belager tegen te komen. Ze voelt zich gespannen en opgesloten. Hij hoopt dat zijn stiefdochter in de toekomst haar vertrouwen in de wereld terug kan krijgen. Ook haar moeder beschrijft dat haar dochter erg bang is geworden, dat ze niet alleen thuis wil zijn en dat ze last heeft van woedeaanvallen en midden in de nacht gillend wakker wordt. De rechtbank heeft ook op de zitting waargenomen dat aangeefster erg is aangedaan door het handelen van verdachte. De rechtbank neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van de vertrouwensband die hij met het slachtoffer had. Bovendien heeft verdachte het slachtoffer belaagd in haar slaapkamer, een plek waar zij zich veilig had mogen voelen. Dat het feit niet is voltooid is niet te danken aan het handelen van verdachte, maar aan de weerbaarheid van het slachtoffer en het feit dat het haar is gelukt haar telefoon te pakken en hiermee haar zus en 112 te bellen.
Uit het strafblad van verdachte van 2 oktober 2018 blijkt dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Daarnaast is door de rechtbank acht geslagen op het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor verkrachting. Bij een voltooid delict is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Bij een poging is gebruikelijk dat de straf met ongeveer een derde wordt verminderd.
Verder is acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 18 oktober 2018. De conclusie luidt – kort gezegd – dat bij verdachte sprake is van langdurige verslavingsproblematiek in de vorm van een stoornis in het gebruik van cocaïne en ketamine. Daarnaast is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en afhankelijke persoonlijkheidstrekken. Volgens de psycholoog was de stoornis aanwezig ten tijde van het plegen van het delict, er wordt dan ook geadviseerd om het strafbare feit verminderd aan verdachte toe te rekenen. Het delict wordt vooral gezien als een uiting van woede, waarbij het gebruik van drugs een ontremmend effect heeft gehad. De kans op recidive wordt klein geacht. De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog over en beschouwt verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar.
De reclassering heeft in het rapport van 15 oktober 2018 geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, bestaande uit een meldplicht, een ambulante behandeling bij De Waag of soortgelijke instelling en een contactverbod met het slachtoffer. Ook is op de zitting ter sprake gekomen dat verdachte in het kader van zijn schorsingsvoorwaarden bij de reclassering deelneemt aan urinecontroles.
Gelet op het feit dat verdachte als een ‘first offender’ moet worden beschouwd, hij verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht, dat hij ter zitting blijk heeft gegeven inzicht te hebben in zijn handelen en dat hij – naar eigen zeggen – zijn drugsprobleem heeft aangepakt, ziet de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. De rechtbank hoopt dat de forse strafdreiging die uitgaat van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, verdachte er in de toekomst van weerhoudt opnieuw strafbare feiten te plegen.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van betaling.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoeding in het geheel wordt toegewezen.
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering geen verweer gevoerd. Verdachte heeft aangegeven bereid te zijn om de schadevergoeding te voldoen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien zij ten gevolge van het strafbare feit psychisch letsel heeft opgelopen. Zo heeft zij last van paniekaanvallen, woedeproblemen en slaapproblemen. De benadeelde partij heeft haar vordering onder meer onderbouwd met rechterlijke uitspraken en een brief van maatschappelijk werk. De rechtbank acht het gevorderde bedrag in de gegeven omstandigheden billijk en zal de gevorderde schade in het geheel toewijzen, begroot op € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van het moment van het ontstaan van de schade (15 juli 2018) tot aan de dag van betaling.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangeefster] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (15 juli 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot verkrachting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde :
  • zich gedurende de proeftijd zal melden bij GGZ Reclassering Inforsa, Vlaardingenlaan 5 te Amsterdam, op de door reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht en in ieder geval voor de duur van de behandeling bij De Waag;
  • zich onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, ook als dit inhoudt het meewerken aan het innemen van medicijnen of urinecontroles. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
  • zich gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster] , zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Geeft aan genoemde instellingen opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van
[aangeefster], wonende te Amsterdam, toe, te weten € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 juli 2018) tot aan de dag van betaling.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[aangeefster]aan de Staat € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 juli 2018) tot aan de dag van betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 15 (vijftien) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2018.
[...]
.