ECLI:NL:RBAMS:2018:7982

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
13/741204-17 en 99-000574-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling in en nabij uitgaansgelegenheden met vrijspraak voor zwaar lichamelijk letsel

Op 7 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere mishandelingen in en nabij uitgaansgelegenheden. De zaak werd heropend omdat de verdachte niet meer voldeed aan de ISD-criteria. Tijdens de zittingen op 27 juli en 24 oktober 2018 is het onderzoek ter terechtzitting gevoerd. De officieren van justitie, mrs. M.M. van den Berg en P. van Laere, hebben hun vordering gepresenteerd, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. D.E. Wiersum, hun standpunten naar voren hebben gebracht.

De tenlastelegging omvatte mishandeling van twee slachtoffers, waarbij de verdachte op 26 augustus 2017 [slachtoffer 1] heeft mishandeld en op 21 juni 2017 [slachtoffer 2] heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de zware mishandeling van [slachtoffer 2], waardoor de verdachte voor dit feit werd vrijgesproken. Echter, de rechtbank oordeelde dat de mishandeling van [slachtoffer 1] wel wettig en overtuigend kon worden bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en camerabeelden van het incident.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 dagen en een taakstraf van 40 uren, met vervangende hechtenis van 20 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft ook de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afgewezen, ondanks dat de verdachte de voorwaarden niet had nageleefd. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, die eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/741204-17 (Promis) en 13/680025-15 (V.I.-zaaknummer 99-000574-21)
Datum uitspraak: 7 november 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
27 juli 2018 en 24 oktober 2018.
Op 27 juli 2018 is het onderzoek gesloten. Bij brief van 7 augustus 2018 heeft de raadsman de rechtbank verzocht om het onderzoek te heropenen. Vervolgens is op 10 augustus 2018 interlocutoir vonnis gewezen en beslist dat het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat op een nader te bepalen tijdstip. De behandeling van de zaak is op 24 oktober 2018 voorgezet.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mrs. M.M. van den Berg en P. van Laere, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.E. Wiersum, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
mishandeling van [slachtoffer 1] op 26 augustus 2017 in Amsterdam en
zware mishandeling van [slachtoffer 2] op 21 juni 2017 in Amsterdam. Dit is subsidiair ten laste gelegd als mishandeling.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 2 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Het dossier bevat geen letselverklaring, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
De onder 1 en 2 subsidiair en laste gelegde feiten kunnen wel wettig en overtuigend worden bewezen. Ten aanzien van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde mishandeling is bovendien geen sprake van noodweer. Er is geen sprake geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de aangever tegen medeverdachte [medeverdachte] of tegen verdachte zelf, waartegen verdachte [medeverdachte] of zichzelf mocht beschermen. Integendeel, op de camerabeelden is te zien dat [medeverdachte] zelf de agressor was.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Ten aanzien van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde mishandeling geldt dat verdachte reageert op wat een ander doet. Dit levert geen slagend noodweerverweer op, maar is wel een verregaande nuancering van het handelen van verdachte.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2 primair
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het dossier geen bewijs bevat dat aangever [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het onder 2 primair ten laste gelegde kan dan ook niet worden bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewijsoverwegingen
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat op grond van in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde mishandeling van aangever [slachtoffer 1] .
Feit 2
Op grond van de op de zitting van 27 juli 2018 getoonde camerabeelden en de overige stukken in het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat er op 21 juni 2017 voor de [naam club] in Amsterdam een schermutseling op straat heeft plaatsgevonden. Op de camerabeelden is te zien dat aangever [slachtoffer 2] een stap in de richting van [medeverdachte] deed, waarna verdachte [slachtoffer 2] een vuistslag tegen zijn neus gaf. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 2] heeft mishandeld, zoals aan hem onder 2 subsidiair is ten laste gelegd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 26 augustus 2017 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer 1] heeft mishandeld, bestaande deze mishandeling uit het eenmaal slaan met de elleboog in het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] ;
2.(Gevoegde zaak 741.147-17)
op 21 juni 2017 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer 2] heeft mishandeld, bestaande deze mishandeling uit het eenmaal stompen tegen de neus van voornoemde [slachtoffer 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir van 24 oktober 2018 gevorderd dat verdachte – nu een ISD-maatregel niet meer aan de orde is omdat verdachte niet voldoet aan de voorwaarden – ter zake van de door haar onder 1 en 2 subsidiair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 (twee) jaren en een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Voorwaardelijk verzoek
Met betrekking tot het door de raadsman in het kader van een strafmaatverweer gedane voorwaardelijke getuigenverzoek is het noodzakelijkheidscriterium van toepassing. Gelet op hetgeen door de verdediging ter terechtzitting is aangevoerd, is de noodzaak van het horen van de getuigen niet gebleken. De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van de getuigen dan ook af.
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de lezing van verdachte over de aanleiding van beide incidenten. Daartoe heeft hij wat betreft feit 1 aangevoerd dat aangever vervelend en bedreigend was, waarna verdachte een stoot uitdeelde. Wat betreft feit 2 subsidiair stelt de raadsman dat verdachte probeerde te sussen, waarna aangever in de richting van verdachte loopt en verdachte hem vervolgens slaat. Voorts heeft de raadsman verwezen naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Daarnaast is aangevoerd dat verdachte in 2013 voor het laatst is veroordeeld voor een mishandeling. Het laatst gepleegde delict met een geweldscomponent is begaan in 2015. De raadsman verzoekt om een geldboete van € 200,00 op te leggen met aftrek van het voorarrest.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan mishandeling. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Hetgeen ook blijkt uit de aangiftes, [slachtoffer 1] beschrijft immers dat hij door het slaan pijn heeft gehad in zijn gezicht. Ook [slachtoffer 2] geeft aan dat hij pijn en letsel aan zijn neus heeft gehad, terwijl hij alleen maar probeerde de situatie te sussen. De rechtbank volgt de door de raadsman gestelde aanleiding van beide incidenten niet en neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat de mishandelingen hebben plaatsgevonden in of nabij uitgaansgelegenheden. Verdachte heeft hierdoor niet alleen bij de slachtoffers, maar ook bij de mensen die getuige zijn geweest van of betrokken zijn geweest bij het geweld, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
Verder is door de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS voor mishandeling. Bij een eenvoudige mishandeling door een droge klap of schop is het oriëntatiepunt een geldboete van € 500,00. Is sprake van lichamelijk letsel dan is het oriëntatiepunt een geldboete van € 750,00. Bij de oriëntatiepunten wordt uitgegaan van een ‘first offender’.
Voorts is ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 2 oktober 2018, hieruit blijkt dat verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw de fout in te gaan. Het strafblad wordt dan ook in het nadeel van verdachte meegewogen.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de rapporten van de reclassering van 19 april 2018 en 25 juli 2018. Hieruit volgt dat het beeld rondom verdachte erg zorgelijk is. Door de reclassering is uiteindelijk geadviseerd om aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Aan het opleggen van een ISD-maatregel zijn echter voorwaarden verbonden waaraan moet worden voldaan voordat deze maatregel kan worden opgelegd. Uit het strafblad blijkt dat verdachte niet voldoet aan de criteria die artikel 38m Sr noemt. Nu verdachte niet meer in aanmerking komt voor de ISD-maatregel zal het advies om een ISD-maatregel op te leggen niet worden overgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel hoog is vergeleken met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De door de raadsman verzochte geldboete is lager dan de oriëntatiepunten die staan vermeld voor één enkele mishandeling. De verzochte strafoplegging door de raadsman doet dan ook geen recht aan de ernst van de feiten. Bovendien is verdachte al meerdere malen veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 dagen met aftrek van het voorarrest en tot een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis.

8.Beslag

Onder verdachte is het op de beslaglijst genoemde geldbedrag in beslag genomen, te weten een bedrag van € 1,50.
Nu dit voorwerp niet in relatie staat tot de bewezen verklaarde feiten is de rechtbank, evenals de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het in beslag genomen geldbedrag aan verdachte moeten worden teruggegeven.

9.Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (V.I.)

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 3 september 2015, gewezen onder parketnummer 13/680025-15, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
Bij besluit van 20 juli 2016 is verdachte op grond van artikel 15, tweede lid, Sr voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 365 dagen aan een strafbaar feit schuldig maakt. De daadwerkelijke invrijheidstelling vond plaats op
1 september 2016, vanaf welke datum de proeftijd is gaan lopen.
Bij de stukken bevindt zich de op 20 september 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/680025-15, met v.i.-zaaknummer 99/000574-21.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting evenwel verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen, nu zij deze niet passend vindt in combinatie met haar strafeis.
De verdediging heeft ook om afwijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling verzocht.
Hoewel is gebleken dat verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd – verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde strafbare feiten begaan terwijl de hiervoor genoemde proeftijd nog niet was verstreken – is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling moet worden afgewezen gelet op de voorliggende sanctie voor de bewezenverklaarde feiten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 63 en 300 Sr.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder
2 primairten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde:
mishandeling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
20 (twintig) dagen.
Gelast de teruggave aan verdachtevan het op de beslaglijst vermelde geldbedrag van:
-
€ 1,50 (één euro en vijftig cent) met goednummer 5482235.
Wijst afde vordering tot herroeping van de voorwaardelijk invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2018.