ECLI:NL:RBAMS:2018:7920

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
13/751604-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

Op 2 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 1 augustus 2018 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie, illegale handel in verdovende middelen en georganiseerde of gewapende diefstal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de garantie voor terugkeer naar Nederland beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en de garantie voor terugkeer naar Nederland is gegeven door de Belgische autoriteiten. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en vastgesteld dat er geen reden is om de overlevering te weigeren op basis van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn, waardoor de overlevering wordt toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751604-18
RK-nummer: 18/5266
Datum uitspraak: 2 november 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 augustus 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 juni 2018 door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman,
mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat te Roosendaal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek afgeleverd door onderzoeksrechter M. de Munck van 25 juni 2018 met referentie 2017/136.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
en onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB en de e-mail van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 21 augustus 2018 vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De rechtbank merkt nog op dat, hoewel in de feitsomschrijving diefstal (van elektriciteit) niet met zoveel woorden is genoemd, in onderdeel e) van het EAB onder “
aard en wettelijke kwalificatie van het strafbare feit/de strafbare feiten en toepasselijke wettelijke bepaling/wetboek” wel expliciet “
diefstal van elektriciteit” is opgenomen. De rechtbank is er bovendien ambtshalve mee bekend dat een hennepkwekerij in de regel gepaard gaat met de diefstal van elektriciteit. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de overlevering ook voor de diefstal is gevraagd en dat de uitvaardigende justitiële autoriteit uitsluitend per abuis heeft verzuimd dit in de eerder genoemde beschrijving van de feiten uitdrukkelijk te vermelden. Ook het lijstfeit
georganiseerde of gewapende diefstalis dus in redelijkheid aangekruist.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het Parket Procureur des Konings in Turnhout heeft op 16 augustus 2018 de volgende garantie gegeven:
(…)
Overeenkomstig artikel 5§3 van het kaderbesluit d.d. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedatum] 1975.
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
(…)
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De onder 4 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet; en
diefstal door twee of meer verenigde personen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW aan de orde is. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat er verscheidene goederen in de woning van de opgeëiste persoon in Nederland in beslag zijn genomen op grond van een Europees onderzoeksbevel (EOB) dat is uitgevaardigd in het kader van dezelfde zaak. Hieruit blijkt volgens de raadsman dat de strafbare feiten mede op Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW niet van toepassing is. Het enkele verrichten van (strafvorderlijke) handelingen in Nederland kan niet leiden tot de conclusie dat de strafbare feiten (deels) op Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Detentieomstandigheden België

De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering naar België in meerdere zaken is geweigerd op grond van de detentieomstandigheden. Indien deze situatie onveranderd is, dient de overlevering van de opgeëiste persoon te worden geweigerd op grond van artikel 3 EVRM.
De rechtbank merkt op dat voor weigering van de overlevering in dit verband geen plaats is, overeenkomstig het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 april 2016 in de zaken Aranyosi en Caldararu (ECLI:EU:2016:198).
De rechtbank verwijst voorts naar de uitspraak van deze rechtbank van 14 augustus 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:5937), waarin is geoordeeld dat er op dit moment geen sprake is van stakingen en dat de kans daarop ook niet meer reëel is. Derhalve is er geen sprake van een toestand die strijdig is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het verweer wordt dan ook verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 11b van de Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. I. Verstraeten-Jochemsen, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 november 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.