ECLI:NL:RBAMS:2018:7823

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
13/730001-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door het aanwezig hebben van cocaïne

Op 1 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van 41 slikkersbollen met cocaïne, met een totaalgewicht van ongeveer 410 gram. De zaak kwam ter terechtzitting na een melding van ontvoering, waarbij de politie de verdachte en medeverdachten aantrof in een woning in Amsterdam, waar de drugs werden aangetroffen. De rechtbank moest beoordelen of de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen en of deze zich in haar machtssfeer bevonden. De officier van justitie stelde dat de verdachte bewust samenwerkte met de medeverdachten, terwijl de verdediging aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door een kom met bolletjes cocaïne te verplaatsen, zich bewust was van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich binnen haar machtssfeer bevonden. De rechtbank achtte het medeplegen van het aanwezig hebben van de kom met bolletjes bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de overige verdovende middelen die in de woning waren aangetroffen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 56 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd de teruggave van een in beslag genomen Nokia zaktelefoon gelast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730001-18 (Promis)
Datum uitspraak: 1 november 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1976,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans wonende op het adres [woonadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. Z. Trokic en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. H. Plantenga naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij (
de rechtbank begrijpt “zij”) op of omstreeks 10 februari 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad één of meer bolletjes cocaïne en/of heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 10 februari 2018 kwam bij het Regionaal Service Centrum (RSC) telefonisch een melding binnen van een vrouw die verklaarde vanuit Nigeria te bellen en vertelde dat haar man is ontvoerd en in Amsterdam zit. Zij vertelde verder dat er een eis voor losgeld was neergelegd van een bedrag van € 30.000,-. Zij heeft het telefoonnummer doorgegeven van de daders waarmee zij contact heeft gehad. Op dit telefoonnummer zijn technische acties aangesloten om zo het slachtoffer te kunnen lokaliseren. Hieruit kwam naar voren dat het slachtoffer zich zeer waarschijnlijk bevond in een woning aan de [adres] te Amsterdam. Bij het binnentreden van de woning trof de politie niet alleen verdachte en vier medeverdachten aan, maar ook een grote hoeveelheid slikkersbollen met – naar later bleek – cocaïne en heroïne.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of bewezen kan worden dat verdachte wist van de verdovende middelen en of deze zich in haar machtssfeer bevonden.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het feit bewezen kan worden.
In het huis zijn 573 slikkersbollen aangetroffen die zichtbaar in de woonkamer, slaapkamer 1 en slaapkamer 2 lagen verspreid. Verdachte heeft verklaard dat zij een emmer met bolletjes in haar handen heeft vast gehad en dat zij in de kamer van medeverdachte [medeverdachte 1] is geweest, waar de meeste bolletjes zijn aangetroffen. Onder deze omstandigheden kan het niet anders dan dat zij zich bewust was van de aanwezigheid van de bolletjes met verdovende middelen en dat deze zich in haar machtssfeer bevonden. Daarnaast kenden alle verdachten elkaar en is het opvallend dat de meeste verdachten verspreid door Europa wonen en op hetzelfde tijdstip in hetzelfde huis in Amsterdam zijn. Ook de reisbewegingen die de verdachten hebben gemaakt wegen mee. Hieruit blijkt dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten en dat dus sprake is van medeplegen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Allereerst heeft geen van de medeverdachten/getuigen verklaard dat zij iets te maken heeft met de verdovende middelen. Uit het dossier blijkt evenmin dat verdachte de slikkersbollen in het huis heeft geproduceerd of geslikt. Ze was die dag voor het eerst in de woning en ze heeft niets gezien met betrekking tot verdovende middelen. Het enige wat zij heeft gedaan is een kom met bolletjes naar een medeverdachte brengen, waarvan zij later pas bedacht dat het niet goed voelde. Wellicht dat op dat moment wetenschap over de verdovende middelen in de kom kan worden aangenomen, maar hieruit kan geen beschikkingsmacht worden afgeleid. Verdachte had namelijk geen eigen sleutel van de woning, ze is door een medeverdachte binnengelaten en hij heeft haar een kamer toegewezen. Hij had dus de touwtjes in handen. Daarbij komt dat uit het dossier ook niet duidelijk kan worden afgeleid hoe zichtbaar de bolletjes in de woonkamer en slaapkamers lagen verspreid. Als verdachte al wel op hoogte was geweest, dan valt niet in te zien dat haar bijdrage van voldoende gewicht was. Het enkele feit dat zij in een woning was met anderen is onvoldoende om van medeplegen te spreken.
Niet blijkt van nauwe en bewuste samenwerking tussen haar en (een van) de medeverdachten.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij in de badkamer een kom met ‘witte dingen’ zag staan, dat ze aan medeverdachte heeft gevraagd wat er in de kom zat en dat ze de kom vervolgens op zijn verzoek naar zijn slaapkamer heeft gebracht en in een la heeft gezet.
Verder heeft zij verklaard dat ze nadien bedacht dat ze zoiets op televisie had gezien en dat het wellicht iets met narcotica te maken had. De rechtbank leidt hieruit af dat het niet anders kan dan dat verdachte minst genomen had moeten weten dat de inhoud van de kom verdovende middelen betrof. Zij heeft immers niet voor niets gevraagd aan de medeverdachte wat er in de kom zat, kennelijk wekte dit argwaan. Nu verdachte de kom heeft vast gehad en deze in een la heeft gezet, is de rechtbank van oordeel dat de kom met bolletjes cocaïne zich binnen de machtssfeer van verdachte bevond.
Gelet op de verklaring van verdachte is de rechtbank eveneens van oordeel dat zij hierbij bewust en nauw heeft samengewerkt met één van de medeverdachten. Ze handelde immers op zijn verzoek en daarmee kan een vorm van gezamenlijke machtsuitoefening over deze bolletjes worden aangenomen. Het medeplegen van het aanwezig hebben van de kom met bolletjes cocaïne acht de rechtbank dan ook bewezen.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit medeplegen niet kan worden aangenomen ten aanzien van de overige verdovende middelen die in het huis zijn aangetroffen en overweegt daartoe het volgende.
Uit het proces-verbaal van doorzoeking blijkt dat de slikkersbollen voor het blote oog zichtbaar in de woning lagen. Verdachte had vrijelijk toegang tot alle ruimten van de woning en zij trof een gedeelte van de slikkersbollen aan in de badkamer. Eén en ander vormt voor de rechtbank een sterke indicatie dat degenen die in de woning verbleven op de hoogte waren van de aanwezigheid van de verdovende middelen nu er kennelijk door de degenen die zich bezig hielden met de activiteiten met betrekking tot deze middelen geen moeite is gedaan om deze activiteiten voor verdachte verborgen te houden. Dit doet vermoeden dat de rol van verdachte mogelijk anders en groter is dan zij zelf heeft verklaard. Of dit zo is, is echter onvoldoende duidelijk geworden omdat het proces-verbaal onduidelijk is over waar de overige bolletjes precies zijn aangetroffen en de wijze waarop de bolletjes in het zicht lagen. Dit gegeven, in combinatie met het feit dat verdachte maar een korte periode in de woning verbleef, ongeveer een halve dag, maakt dat niet zonder meer kan worden gezegd dat zij op de hoogte moet zijn geweest van de aanwezigheid van de overige verdovende middelen in het huis of de kans daarop bewust heeft aanvaard na het ontdekken van de kom met bolletjes in de badkamer. Verdachte wordt dan ook partieel vrijgesproken van de verdovende middelen die niet in de kom in slaapkamer 1 zijn aangetroffen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 10 februari 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad bolletjes van een materiaal bevattende cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straf

5.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om in de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft na een gestrand huwelijk een baan in de schoonmaak in Denemarken kunnen vinden. Haar kinderen, die in Madrid wonen en daar naar school gaan, konden niet met haar mee omdat zij nog geen geschikte woning in Denemarken had gevonden. Zij reist nu op en neer om haar kinderen te kunnen bezoeken en ze probeert intussen extra geld bij te verdienen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 41 slikkersbollen bevattende cocaïne met een totaalgewicht van ongeveer 410 gram. Cocaïne is schadelijk voor de gezondheid en vormt als zodanig een bedreiging voor de volksgezondheid, omdat deze stof verslavend is en bij frequent gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich kan brengen. Het gebruik van verdovende middelen leidt ook tot allerlei vormen van criminaliteit, overlast en andere maatschappelijke problemen.
Verder is ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 25 september 2018. Hieruit blijkt dat zij nog niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Bij het bepalen van de strafmaat is ook gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van harddrugs met een gewicht tussen de 200 en 500 gram vermeldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden.
De rechtbank weegt ook mee dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte een grote rol heeft gespeeld. Daarnaast worden ook haar persoonlijke omstandigheden in strafverminderende zin meegewogen. De rechtbank ziet hierin aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van de LOVS oriëntatiepunten en een groot gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen. De voorwaardelijke straf strekt ertoe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken. Aan verdachte wordt daarom een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 56 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

6.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
1 Nokia zaktelefoon, kleur: blauw, goednummer 5529994.
De rechtbank is van oordeel dat dit voorwerp kan worden teruggegeven aan verdachte.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert als juridische kwalificatie op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan 5
6 (zesenvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
40 (veertig) dagen, van deze gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Gelast de teruggave aan van:
- Eén Nokia zaktelefoon, kleur: blauw, vallende onder goednummer 5529994.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en F. Dekkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2018.