ECLI:NL:RBAMS:2018:7752

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
31 oktober 2018
Zaaknummer
AMS 17/6553
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het afmeren van een salonboot en het maken van een nutsvoorziening in strijd met de goede ruimtelijke ordening

In deze zaak gaat het om de omgevingsvergunning voor het afmeren van een salonboot en het maken van een nutsvoorziening in Amsterdam. De rechtbank Amsterdam heeft op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan in de zaak tussen meerdere eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 21 september 2017, waarbij aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning is verleend voor het afmeren van een bedrijfsvaartuig en het maken van een nutsvoorziening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder, eigenaar van de salonboot, zich niet aan de voorwaarden van de ligplaatsvergunning houdt, wat leidt tot overlast voor de omwonenden. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de eisers voldoende zijn geborgd door de voorwaarden van de ligplaatsvergunning. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard, maar heeft wel bepaald dat het griffierecht aan de eisers moet worden vergoed. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vergunning voor de nutsvoorziening terecht is verleend, omdat er geen strijd is met de redelijke eisen van welstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/6553

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] , [eiser 7] , [eiser 8] en [eiser 9] , allen te Amsterdam, eisers,

(gemachtigde: [eiser 1] ) en
[naam 1] ,tevens woonachtig te Amsterdam;
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, (gemachtigde: H.D. Hosper);

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende], te Amsterdam, vergunninghouder (gemachtigde: mr. A.B. Blomberg).

Procesverloop

Met het besluit van 21 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het afmeren van een bedrijfsvaartuig ter hoogte van [adres 1] en het maken van een nutsvoorziening ter hoogte van de [adres 2] in Amsterdam.
Eisers en [naam 1] hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 2 oktober 2018. [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 5] en [eiser 9] zijn verschenen. De andere eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door [eiser 1] . [naam 1] was niet aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghouder zijn verschenen [naam 2] (voorzitter van de stichting) en de gemachtigde van vergunninghouder.

Overwegingen

Het beroep namens [naam 1]
1. [eiser 1] heeft behalve namens zichzelf ook beroep ingesteld namens de hiervoor in de kop van deze uitspraak genoemde personen. In het dossier ontbraken echter schriftelijke volmachten waaruit blijkt dat [eiser 1] hiertoe was gerechtigd. De rechtbank heeft [eiser 1] in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, waarop hij alsnog verschillende volmachten aan de rechtbank heeft overgelegd. Hiermee is het verzuim ten aanzien van acht personen hersteld. Door [naam 1] is echter geen volmacht overgelegd. Omdat de rechtbank niet is gebleken dat [eiser 1] ook gerechtigd was om namens [naam 1] beroep in te stellen, verklaart de rechtbank het beroep namens [naam 1] niet-ontvankelijk.
De achtergrond van deze procedure
2. Vergunninghouder is eigenaar van salonboot [naam 3] . Deze salonboot vervoert passagiers en kan worden afgehuurd voor feesten en partijen. De boot ligt al geruime tijd afgemeerd ter hoogte van de [adres 1] in Amsterdam.
3. Op die locatie is het bestemmingsplan ‘Water’ van kracht. Op grond van het bestemmingsplan is het afmeren van pleziervaartuigen daar toegestaan, maar het afmeren van (varende) bedrijfsvaartuigen niet. [1]
4. De [naam 3] werd tot 2013 aangemerkt als pleziervaartuig. Tot dan was in de regelgeving namelijk een uitzondering opgenomen voor vaartuigen van stichtingen en verenigingen waar passagiers mee werden vervoerd: deze werden aangemerkt als pleziervaartuig en daarom vrijgesteld van een vergunningplicht. Met de introductie van nieuwe regelgeving is deze uitzonderingsbepaling komen te vervallen en is de [naam 3] - als varend bedrijfsvaartuig - wél vergunningplichtig.
5. Op 9 december 2014 is aan de [naam 3] een exploitatievergunning verleend en op
5 juni 2015 een ligplaatsvergunning. Aan die ligplaatsvergunning zijn voorwaarden verbonden, waaronder de voorwaarde dat op de ligplaats geen ‘bedrijfsactiviteiten’ mogen plaatsvinden. Eisers - allen woonachtig op de [adres 1 en 2] , in de directe omgeving van de ligplaats - hebben tegen die ligplaatsvergunning bezwaar gemaakt. In het kader van die procedure heeft de bezwaarschriftencommissie een advies uitgebracht waarin nader is uiteengezet wat onder de term ‘bedrijfsactiviteiten’ moet worden verstaan, namelijk ‘bevoorrading en catering’. Verweerder heeft in zijn beslissing op bezwaar van 6 januari 2016 - onder verwijzing naar dit advies - het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
6. In deze zaak draait het om ‘het sluitstuk’ van vergunningverlening, namelijk de verleende omgevingsvergunning. Verweerder heeft het besluit op de aanvraag van vergunninghouder van 21 januari 2017 voorbereid met de uitgebreide uniforme voorbereidingsprocedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft eerst een ontwerpbesluit genomen waartegen eisers zienswijzen hebben ingediend. Op deze zienswijzen heeft verweerder gereageerd in zijn nota van beantwoording. Met het bestreden besluit is vervolgens de omgevingsvergunning verleend. Eisers zijn het hier niet mee eens en zijn daarom in beroep gegaan bij de rechtbank. Voordat de rechtbank toekomt aan de bespreking van de beroepsgronden, zal de rechtbank eerst nog een formeel punt beoordelen.
Verklaring van geen bedenkingen
7. Verweerder heeft een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a sub 3o van de Wabo. In zo’n geval is in beginsel een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) van de gemeenteraad vereist. [2] De gemeenteraad kan echter categorieën aanwijzen waarvoor geen vvgb nodig is. De gemeenteraad heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt en in het besluit van 8 september 2010 neergelegd dat een vvgb
nietis vereist als een activiteit
nietin strijd is met de in de Structuurvisie Amsterdam 2040 Economisch sterk en duurzaam (de Structuurvisie) genoemde kernpunten van beleid. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat in deze zaak geen sprake is van strijd met de kernpunten van de Structuurvisie. Gelet op deze - onweersproken - toelichting, is de rechtbank van oordeel dat een vvgb van de gemeenteraad in deze zaak niet is vereist.
Het afmeren in strijd met het bestemmingsplan
8. Eisers vinden dat verweerder ten onrechte en slecht gemotiveerd een omgevingsvergunning heeft verleend voor het afmeren van de [naam 3] . In de praktijk wordt de afmeerplaats waarvoor de omgevingsvergunning is verleend gebruikt voor het laden en lossen van goederen, terwijl dat niet is toegestaan. Vanwege deze laad- en losactiviteiten wordt inbreuk gemaakt op het woon- en leefklimaat van de omwonenden. Verweerder heeft deze belangen onvoldoende meegewogen in zijn besluitvorming, aldus eisers.
9.1.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
9.2.
Omdat verweerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3o, van de Wabo, moet de verleende omgevingsvergunning een goede ruimtelijke onderbouwing bevatten. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de [naam 3] - gelet op de relatief geringe hoogte en beperkte afmetingen - visueel gezien een geringe impact heeft op zijn omgeving. Nautisch zijn er geen bezwaren. Volgens verweerder is de binnenstad bedoeld voor gemengd gebruik; voor zowel wonen als bedrijvigheid. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat het afmeren van de [naam 3] op die locatie ruimtelijk aanvaardbaar is, gelet op de gestelde inbreuk op het woon- en leefklimaat vanwege het verrichten van bedrijfsactiviteiten ter plaatse.
9.3.
In de nota van beantwoording stelde verweerder zich (nog) op het standpunt dat bevoorrading en schoonmaken op de ligplaats is toegestaan. In de motivering van het bestreden besluit is niet ingegaan op de impact van deze activiteiten op het woon- en leefklimaat van eisers. Nadat eisers in beroep zijn gegaan tegen het bestreden besluit, heeft verweerder een gewijzigd standpunt ingenomen. Volgens verweerder is sprake van een “kale” omgevingsvergunning, in die zin dat er slechts een afmeerplaats wordt verleend.
Laad- en losactiviteiten en catering op deze afmeerplaats zijn niet toegestaan. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de voorwaarden die al zijn verbonden aan de verleende ligplaatsvergunning. Als dit toch gebeurt, kunnen eisers om handhaving verzoeken. Ter zitting heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit in die zin aangevuld. Omdat laad- en losactiviteiten en catering op de afmeerplaats gelet op de ligplaatsvergunning zijn uitgesloten, kunnen deze activiteiten ook geen negatieve invloed hebben op het woon- en leefklimaat van de omwonenden. Verlening van de omgevingsvergunning is al met al niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening, aldus verweerder.
9.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee alsnog afdoende heeft gemotiveerd dat de belangen van eisers door middel van de voorwaarden bij de ligplaatsvergunning voldoende zijn geborgd. Het daadwerkelijke pijnpunt voor eisers valt dus buiten de omvang van deze procedure: als eisers overlast ondervinden van laad- en losactiviteiten op de ligplaats kunnen zij verweerder verzoeken om hiertegen handhavend op te treden, onder verwijzing naar de ligplaatsvergunning.
9.5.
De rechtbank stelt vast dat deze motivering in het bestreden besluit nog ontbrak. Het bestreden besluit bevat daarom een motiveringsgebrek. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers door deze gang van zaken echter niet benadeeld. Verweerder is namelijk in de beroepsprocedure alsnog met een afdoende motivering gekomen. De rechtbank zal het gebrek daarom passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet in het voorgaande echter wel aanleiding om verweerder op te dragen het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Het maken van de nutsvoorziening
10. Eisers voeren in hun beroepschrift aan dat verweerder onterecht een omgevingsvergunning heeft verleend voor een nutsvoorziening, omdat sprake is van strijd met de redelijke eisen van welstand. Op de zitting hebben eisers nog naar voren gebracht dat de nutskast al was geplaatst voordat hiervoor een vergunning was verleend.
11.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
11.2.
Verweerder heeft de vergunning verleend met toepassing van artikel 2.10 van de Wabo. Deze bepaling bevat een limitatief/imperatief stelsel van weigeringsgronden. Als één van de vier weigeringsgronden zich voordoet, moet de gevraagde omgevingsvergunning worden geweigerd. Als géén van de weigeringsgronden aan de orde is, moet de vergunning worden verleend. In deze zaak staat uitsluitend ter discussie of de weigeringsgrond ‘strijd met de redelijke eisen van welstand’ aan de orde is.
11.3.
De welstandscommissie van verweerder, de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK), heeft op 27 februari 2017 het volgende positieve welstandsadvies uitgebracht:
“Akkoord. De nutskast doet geen onevenredige afbreuk aan het straatbeeld.”In de e-mail van [naam 4] van 12 januari 2018 is hierop een nadere toelichting gegeven. Een nutsvoorzieningenkast valt onder de categorie objecten waarover in de welstandsnota ‘De Schoonheid van Amsterdam 2016’ wordt overwogen dat deze ‘welstandsvrij’ zijn. De kasten worden daarom (in de regel) niet aan de commissie voorgelegd. In het geval van de kast voor de [naam 3] is, ondanks deze hoofdregel wel advies gevraagd. In een dergelijk geval is alleen advisering op de excessenregeling van toepassing. Vanwege de beperkte afmetingen, de plaatsing langs de gracht achter een boom, en de gedekte kleur is hier geen sprake van een welstandsexces. Dit is de reden dat de formulering ‘doet geen onevenredige afbreuk’ is gebruikt’, aldus [naam 4] .
11.4.
Uitgangspunt is dat verweerder zich mag baseren op een advies van zijn eigen welstandscommissie. [3] Naar het oordeel van de rechtbank zijn in deze zaak geen aanknopingspunten om van dit uitgangspunt af te wijken. Aangezien de CRK een positief welstandsadvies heeft uitgebracht doet de weigeringsgrond ‘strijd met de redelijke eisen van welstand’ zich dus niet voor. Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning voor de nutskast daarom terecht verleend. Dat vergunninghouder de kast al had geplaatst voordat de vergunning was verleend, is geen juiste handelswijze. In dit geval leidt het echter niet tot een andere beoordeling. Als de vergunning op voorhand was aangevraagd had deze namelijk ook niet mogen worden geweigerd.
Conclusie
12. De rechtbank zal het beroep van eisers daarom ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep dat is ingesteld namens [naam 1] , niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep dat is ingesteld namens eisers, ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter, en mr. G.W.J. Harten en
mr. J.H.M. van de Ven, leden,in aanwezigheid van mr. H. van der Schaft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2018.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4.1 onder h van de planregels is een ligplaats voor varende bedrijfsvaartuigen namelijk alleen toegestaan als dat op de verbeelding is aangeduid en in dit geval ontbreekt zo’n aanduiding.
2.Op grond van artikel 2.27 van de Wabo, in samenhang met artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 maart 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RVS:2018:788.