ECLI:NL:RBAMS:2018:7669

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
13/654180-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een moeder voor het achterlaten van haar minderjarige zoon op het Centraal Station in Amsterdam

Op 29 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 40-jarige vrouw die haar 3-jarige zoontje op 26 november 2017 achterliet op het Centraal Station in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw, die op dat moment geen vaste woon- of verblijfplaats had, haar zoon met het oogmerk om zich van hem te ontdoen, heeft achtergelaten. De vrouw verklaarde dat zij radeloos was en dacht dat haar zoon in Nederland hulp zou krijgen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom het achterlaten van het kind zorgvuldig gewogen, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet in gewetensnood verkeerde en dat haar handelen ernstig gevaar voor haar zoon met zich meebracht. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot 79 dagen gevangenisstraf, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de vrouw, waaronder haar psychische problemen en het ontbreken van een verblijfsstatus in Nederland. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden van de reclassering niet opgelegd, omdat de vrouw geen aanspraak kan maken op sociale voorzieningen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654180-17 (Promis)
Datum uitspraak: 29 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
op dit moment verblijvende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.M. Hoogerheide, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. R. Hartman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij op of omstreeks 26 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, haar zoon [naam zoon] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zeven jaar nog niet had bereikt, te vondeling heeft gelegd en/of met het oogmerk om zich van hem te ontdoen heeft verlaten, voornoemde [naam zoon] heeft achter gelaten op het Centraal Station.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 26 november 2017 is [naam zoon] (hierna: [naam zoon] ), geboren op [geboortedatum] , aangetroffen op het busstation van het Centraal Station in Amsterdam. Op de camerabeelden van het Centraal Station is te zien dat [naam zoon] met, naar later blijkt, verdachte door het station loopt en dat verdachte hem om 13.15 uur alleen achterlaat. Een passagier van de bus meldt aan een buschauffeur dat het jongetje alleen op het busstation loopt, waarna de politie wordt ingeschakeld. Gebleken is dat het jongetje langere tijd alleen op het busplatform rondliep. Drie dagen later, op 29 november 2017, worden twee politieagenten op de Warmoesstraat aangesproken door [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [naam 1] heeft verklaard dat hij verdachte zag lopen en dat hij haar herkende van de beelden die op NOS zijn getoond naar aanleiding van het achterlaten van [naam zoon] op het Centraal Station. Verdachte is hierop aangehouden, waarna ze vrijwel meteen begint te verklaren over haar driejarige zoontje. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat zij [naam zoon] heeft achtergelaten op het Centraal Station, omdat zij niet meer wist hoe ze [naam zoon] nog moest helpen en omdat zij dacht dat hij in Nederland hulp zou krijgen. Verdachte heeft naar eigen zeggen voor deze manier gekozen omdat zij geen hulp kreeg als zij zelf bij instanties aanklopte.
[naam zoon] verblijft op dit moment in een pleeggezin.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om verdachte vrij te spreken. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte niet het oogmerk heeft gehad op het zich ontdoen van haar zoon, de op dat moment driejarige [naam zoon] . Verdachte had immers niet de bedoeling om de band met [naam zoon] te verbreken of om zich niet langer om hem te bekommeren. Zij wilde alleen maar hulp voor [naam zoon] en die kreeg zij niet; niet in Italië en ook niet in Nederland.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. Het volgende is hiervoor van belang.
Vooropstaat dat verdachte als moeder verplicht is om – de volkomen van haar afhankelijke – [naam zoon] te verzorgen en op te voeden.
In de eerste plaats heeft verdachte zelf verklaard dat de biologische vader van [naam zoon] niet in beeld is, dat [naam zoon] mogelijk autistisch is, niet praat, niet zindelijk is en volledig afhankelijk is van verdachte. Verdachte was naar eigen zeggen radeloos omdat [naam zoon] hulp nodig heeft en zij deze niet kon krijgen. Verdachte ging er, zoals zij ter terechtzitting heeft verklaard, van uit dat [naam zoon] , eenmaal zonder haar, wel beschermd was door de aanwezigheid van zoveel mensen op het station en dat hij hulp zou krijgen. Haar plan om op deze manier hulp voor [naam zoon] te krijgen, heeft zij de dag voordat ze [naam zoon] achterliet al opgevat, toen ze met [naam zoon] op Schiphol was. Volgens haar eigen verklaring is verdachte voordat zij werd aangehouden niet nagegaan waar [naam zoon] zich bevond.
Uit de camerabeelden komt daarnaast naar voren dat verdachte [naam zoon] heeft achtergelaten rond 13.15 uur en dat zij diezelfde dag rond 14.30 uur weer op het Centraal station rondloopt. Verdachte is ongeveer twee minuten in beeld en kijkt recht voor zich uit. Verdachte lijkt geen zoekgedrag te vertonen.
Verder zijn in de tas van verdachte een hotelrekening, treintickets naar Schiphol en een vliegticket naar Casablanca aangetroffen. Daaruit blijkt dat verdachte, nadat zij [naam zoon] heeft achtergelaten, nog twee nachten heeft gelogeerd in een hotel in Amsterdam, vervolgens naar de luchthaven Schiphol is gereisd en uitsluitend voor zichzelf een vliegticket heeft gekocht voor een enkele reis naar Casablanca (Marokko) op 29 november 2017. Op de dag waarop verdachte blijkens het op haar naam gestelde vliegticket om 16.45 uur naar Casablanca zou reizen, is zij rond 12.45 uur herkend door een oplettende burger. Voordat de politie verdachte op straat aansprak, maakte zij op de politie een zeer ontspannen indruk.
Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte op enig moment in gewetensnood heeft verkeerd en dat verdachte op 26 november 2017 [naam zoon] heeft verlaten om zich van hem te ontdoen. Zelfs al zou verdachte in gewetensnood hebben verkeerd, dan zou dit aan het voorgaande niet afdoen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 26 november 2017 te Amsterdam, haar zoon [naam zoon] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zeven jaar nog niet had bereikt, met het oogmerk om zich van hem te ontdoen heeft verlaten, door voornoemde [naam zoon] achter te laten op het Centraal Station.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 79 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om in geval van een veroordeling een gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest en het voorwaardelijke deel lager is dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Beoordeling door de strafrechter
De rechtbank hecht er aan vooraf te benadrukken dat deze zaak beoordeeld dient te worden in het kader van het strafrecht. Voor de bepaling van de strafmaat worden de persoonlijke omstandigheden van verdachte - en in dit geval tevens die van haar zoon [naam zoon] - meegewogen, maar kan daarbij niet in familierechtelijke of vreemdelingenrechtelijke procedures treden.
Ernst van het feit
Verdachte heeft haar eigen driejarige zoon [naam zoon] achtergelaten op het Centraal Station Amsterdam en heeft zich daarna niet meer om hem bekommerd. Zij heeft dit plan de dag ervoor al opgevat toen zij met [naam zoon] op Schiphol was. Verdachte heeft met [naam zoon] eerst nog een nacht in een hotel bij Schiphol doorgebracht en heeft haar plan de volgende dag uitgevoerd. Zij zag het achterlaten van [naam zoon] als de enige oplossing om hulp voor [naam zoon] te vinden, die tal van gedragsproblemen heeft en daarvoor nergens anders hulp kreeg.
De rechtbank acht het kwalijk dat verdachte ervoor heeft gekozen om op deze manier hulp voor haar zoon te vinden. [naam zoon] was op het moment van achterlaten niet alleen pas drie jaar oud, maar hij was ook veel beperkter dan een kind van zijn leeftijd. Zo kon hij nog niet praten, was hij nog niet zindelijk, begreep hij de Nederlandse of Engelse taal niet en was er sprake van een stoornis in zijn gedrag. Ook was hij volledig afhankelijk van zijn moeder. Verdachte heeft hem zonder ID-bewijs of andere papieren achtergelaten op het Centraal Station in Amsterdam, één van de drukste plekken in het land. Hij heeft lange tijd alleen rondgedoold rond het station en het busplatform. Onder deze omstandigheden had [naam zoon] van alles kunnen overkomen. Hij had in verkeerde handen kunnen vallen, of (ernstig) gewond kunnen raken. Immers, hij rende rond op het busstation, een plek waar bussen af en aan rijden. Verdachte heeft [naam zoon] , door hem onder deze omstandigheden achter te laten, ernstig in gevaar gebracht. Dit handelen verdient naar het oordeel van de rechtbank geen andere straf dan een gevangenisstraf.
Rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten van de reclassering en de psycholoog. In het rapport van psycholoog Groen van 6 februari 2018 komt naar voren dat er ten tijde van het feit sprake was van een depressieve stoornis bij verdachte, waarbij zij zich wanhopig en somber voelde over de situatie rond [naam zoon] . Verdachte is daarnaast zwakbegaafd. Tevens spelen er veel psychosociale problemen bij verdachte in de vorm van het ontbreken van een vast inkomen, geen werk, problemen met (veilige) huisvesting, het niet zelfstandig kunnen organiseren van de juiste hulp voor haar zoon, het verblijf van haar dochter in Marokko, een tijdelijke verblijfsstatus in Italië, acculturatieproblematiek en analfabetisme. Onder deze omstandigheden zag verdachte geen andere uitweg dan [naam zoon] achter te laten. Geadviseerd wordt om verdachte het feit in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
De reclassering heeft in de rapporten van 28 februari 2018, 6 maart 2018 en 11 september 2018 naar voren gebracht dat het van groot belang is voor verdachte en [naam zoon] om op de langere termijn de mogelijkheden voor hereniging te onderzoeken. [naam zoon] is onder voogdij gesteld voor de duur van in ieder geval één jaar. Op de zitting heeft de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht dat dit waarschijnlijk langer zal duren, omdat verdachte zich niet staande kan houden in de Nederlandse samenleving en niet zelf voor [naam zoon] kan zorgen. Bij [naam zoon] is een stijgende lijn zichtbaar; hij gaat naar school, spreekt inmiddels Nederlands, en is binnen het Nederlandse gezin waar hij verblijft aan het inburgeren. Het vermoeden van autisme bij [naam zoon] wordt nog verder onderzocht. Verdachte verblijft nu bij wooninstelling [naam wooninstelling] in [plaats] , locatie van het Leger des Heils. Zij krijgt rustgevende medicatie en de mogelijkheden voor juridische en psychologische hulpverlening worden onderzocht door Stichting Vluchtelingenwerk in Amsterdam. Met [naam zoon] heeft verdachte elke week contact. De kans is groot dat verdachte zich zonder hulpverlening niet staande kan houden binnen de Nederlandse samenleving. De kans op recidive wordt ingeschat op laag/gemiddeld.
Geen Nederlandse verblijfsstatus
Echter, omdat verdachte geen Nederlandse verblijfsstatus heeft en alleen recht heeft om in Nederland te blijven als zij voor zichzelf kan zorgen, kan zij geen aanspraak maken op zorg, sociale voorzieningen of het aanvragen van een uitkering. De benodigde hulp is daardoor zeer moeilijk dan wel deels niet realiseerbaar. Maar omdat de maatschappelijke teloorgang groot zou zijn als zij geen hulp krijgt en ook de belangen van [naam zoon] moeten worden meegewogen, adviseert de reclassering om – in ieder geval gedurende de lopende juridische procedures rond verdachtes verblijfsstatus – toch reclasseringstoezicht op te leggen bij een deels voorwaardelijke straf, met als bijzondere voorwaarden de meldplicht bij Inforsa reclassering in Amsterdam, een ambulante behandelverplichting voor haar psychische problemen en meewerken aan een dagbesteding bij Roads te Amsterdam.
Deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf
Gelet op de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan die verdachte al heeft uitgezeten, niet op zijn plaats is. Het belang van de hereniging van verdachte met [naam zoon] staat voorop. Wel zal, gelet op de ernst van het feit, de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Een lagere straf dan is geëist, doet geen recht aan de ernst van het feit.
Bijzondere voorwaarden
De rechtbank volgt het advies van de reclassering om aan het voorwaardelijk strafdeel de voorgestelde bijzondere voorwaarden te verbinden niet. Vaststaat dat verdachte, omdat zij geen Nederlandse verblijfsstatus heeft, geen aanspraak kan maken op de sociale voorzieningen en dus ook niet op het door de reclassering voorgestelde hulpverleningsaanbod. De rechtbank kan dit dan ook niet opleggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
De reclassering heeft verklaard dat zij zich zeer bewust is van de belangen van [naam zoon] in dezen. Feit is echter dat [naam zoon] gedurende de procedure rond verdachtes verblijfsstatus in het pleeggezin zal kunnen blijven en daar de zorg zal krijgen die hij tot vandaag heeft gekregen.
Voorts heeft de reclassering verklaard dat zij – gezien de nog lopende procedure binnen het vreemdelingenrecht – verdachte alleen huisvesting kan bieden en geen begeleiding, behandeling en/of dagbesteding. De rechtbank is zich ervan bewust dat verdachte haar huisvesting bij [naam wooninstelling] zal verliezen als er geen reclasseringstoezicht wordt opgelegd, maar daartegenover geldt dat zij in de vreemdelingenprocedure aanspraak kan maken op tijdelijke huisvesting in een AZC. Van daar uit kan het contact met [naam zoon] verder worden vormgegeven en kan ook worden gewerkt aan een dagbesteding voor verdachte. Voor verdere hulpverlening en inbedding in de Nederlandse samenleving dient eerst het oordeel van de vreemdelingenrechter te worden afgewacht, waar de strafrechter niet in kan treden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 256 en 258 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
een kind beneden de leeftijd van zeven jaren verlaten met het oogmerk om zich van het kind te ontdoen, begaan in de hoedanigheid van de moeder van het kind.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
79 (negenenzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
60 (zestig) dagen, van deze gevangenisstraf
nietzal worden
ten uitvoer gelegd,tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 oktober 2018.