ECLI:NL:RBAMS:2018:7664

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2018
Publicatiedatum
26 oktober 2018
Zaaknummer
13-751492-18 RK 18-4651
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel door Duitse autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2018 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan de Duitse autoriteiten. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 16 april 2018 door de hoofdofficier van justitie in Kleve, Duitsland, was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1971 en met de Nederlandse nationaliteit, was eerder al overgeleverd aan Duitsland, maar was na een procedure in vrijheid gesteld. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de inhoud van het EAB onderzocht, waarin melding wordt gemaakt van dertien strafbare feiten die naar Duits recht zijn gepleegd.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat er geen gronden zijn voor weigering van de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat het systeem van de Overleveringswet (OLW) het mogelijk maakt dat de Duitse autoriteiten opnieuw om overlevering verzoeken, zelfs na eerdere procedures. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld, die waarborgt dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal ondergaan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarmee de Duitse autoriteiten de mogelijkheid krijgen om de strafrechtelijke vervolging van de opgeëiste persoon voort te zetten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751492-18
RK-nummer: 18/4651
Datum uitspraak: 26 oktober 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 juli 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 april 2018 door de hoofdofficier van justitie in Kleve, Duitsland, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het [adres]
,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K.K. Hansen Löve, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel, uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg te Duisburg, gedateerd 6 april 2018. Dossiernummer: 11 Gs 924/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan dertien naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Ontvankelijkheid officier van justitie
Inleiding
Bij eerdere uitspraak van 18 april 2017 heeft de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon aan het Openbaar Ministerie te Duisburg toegestaan [1] . Het desbetreffende EAB betrof de verdenking dat de opgeëiste persoon zich schuldig zou hebben gemaakt aan drie feiten die naar Nederlands recht zijn gekwalificeerd als ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A Opiumwet gegeven verbod’.
Aan dat EAB lag ten grondslag een
Untersuchungshaftbefehldat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Duisburg op 20 januari 2017. Dit bevel droeg het zaaksnummer 11 Gs 232/17 en is bij
Haftbefehlvan 9 mei 2017 aangepast.
Eenmaal overgeleverd heeft de opgeëiste persoon de rechtsgeldigheid van de Duitse strafzaak aangevochten. Dit heeft geleid tot een procedure voor het Landgericht Duisburg [2] dat bij uitspraak van 11 december 2017 heeft geoordeeld:
‘das Landgericht Duisburg ist örtlich nicht zuständig’. Na deze uitspraak is de opgeëiste persoon in vrijheid gesteld.
Tegen deze beslissing is door het Openbaar Ministerie in Duisburg hoger beroep ingesteld. Op 9 februari 2018 heeft het Oberlandesgericht Düsseldorf [3] de beslissing van het Landgericht Duisburg vernietigd en geoordeeld
‘der Haftbefehl des Amtsgerichts Duisburg vom 9. Mai 2017 (11 Gs 232/17) in der Fassung des Beschlusses vom 24. Mai 2017 behält Gültigkeit’.
Op 16 april 2018 is – dit keer door het Openbaar Ministerie te Kleve – een nieuw EAB uitgevaardigd dat thans aanhangig is, gebaseerd op een arrestatiebevel van 6 april 2018 (zie onder 3).
Standpunt raadsvrouwDe gang van zaken in Duitsland was voor de opgeëiste persoon verontrustend. Hij heeft lang vastgezeten en is niet over de verdenking gehoord. Hij is in vrijheid gesteld, het voorarrest in Duitsland is opgeheven en hij is teruggekeerd naar huis. Nu wordt hij geconfronteerd met een nieuw EAB voor hetzelfde feitencomplex. Het betreft hier onbehoorlijk optreden van de Duitse autoriteiten en in het verlengde daarvan eveneens onbehoorlijk optreden van het IRC, dat het verzoek tot overlevering opnieuw voorlegt aan de rechtbank, terwijl deze zaak op een andere manier dan door middel van overlevering kan worden afgedaan. De officier van justitie moet niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Standpunt officier van justitieHet verloop van deze Duitse vervolging is voor de opgeëiste persoon ongelukkig, maar hetgeen naar voren is gebracht levert geen weigeringsgrond op en kan ook de ontvankelijkheid niet raken. Er liggen een nieuw nationaal aanhoudingsbevel en een nieuw EAB aan het verzoek tot overlevering ten grondslag. Het beginsel ‘ne bis in idem’ is niet van toepassing op een dergelijke situatie.
Oordeel rechtbankMet de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer omtrent de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie moet worden verworpen. Het systeem van de OLW staat er niet aan de in de weg dat de Duitse autoriteiten in een geval zoals zich dat hier voordoet opnieuw om overlevering verzoeken. Na de uitspraak van het Oberlandesgericht Düsseldorf is een nieuw nationaal arrestatiebevel uitgevaardigd en een nieuw EAB uitgebracht, hetgeen er op duidt dat de overlevering nog wordt nagestreefd.
Van gronden voor weigering van de overlevering, of voor niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie in de vordering, is in dit verband niet gebleken.

4.Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Public Prosecutor te Kleve heeft op 10 juli 2018 de volgende garantie gegeven:
It is assured that in the event of a final sentence to imprisonment without suspension on probation within the Federal Republic of Germany the wanted person, [opgeëiste persoon] , will be transferred back to the Netherlands according to the Council Framework Decision 2008/909HA of 27th November 2008.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Aan deze voorwaarde is voldaan want de onder 4 bedoelde feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en kunnen worden gekwalificeerd als:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder A Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • de verdovende middelen waren voor de Duitse markt bestemd en in Duitsland ingevoerd: de rechtsorde is daar – in Duitsland – geschonden;
  • de Duitse autoriteiten hebben kenbaar gemaakt de vervolging in te willen stellen met het uitvaardigen van het EAB;
  • de medeverdachten worden vervolgd in Duitsland;
  • het bewijs bevindt zich (grotendeels) in Duitsland.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Duitse autoriteiten en de verdere vervolging in Duitsland de voorkeur verdienen, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Daartoe is het volgende aangevoerd:
  • de overige betrokkenen die in de feitsomschrijving in het EAB worden genoemd zijn al afgestraft, nadat hun strafzaken waren afgesplitst van de zaak van de opgeëiste persoon;
  • de opgeëiste persoon is, ondanks het feit dat hij eerder al is overgeleverd en zo’n elf maanden in Duitse detentie heeft doorgebracht, niet gehoord over de tegen hem gerezen verdenking;
  • gelet hierop heeft de Duitse justitie haar recht verspeeld om opnieuw te verzoeken om de overlevering van de opgeëiste persoon.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen.
Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de leidende hoofdofficier van justitie in Kleve, ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. M.C.P. de Ridder en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 oktober 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Parketnummer 13.751.108-17 (niet gepubliceerd)
2.35 KLs-155 Js 601/17-6/17
3.III-2 Ws 39/18, 1555 Js 601/17, StA Duisburg