ECLI:NL:RBAMS:2018:7660

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
26 oktober 2018
Zaaknummer
13/669041-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningdoorzoeking en aanhouding verdachte met cocaïne, vuurwapen en witwaspraktijken

Op 25 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 juli 2018 in Amsterdam werd aangehouden. De aanhouding volgde na een rechtmatige woningdoorzoeking, waarbij ongeveer 13 kg cocaïne, een vuurwapen en een aanzienlijk geldbedrag van bijna 75.000 euro werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de politie voldoende redenen had om de woning te doorzoeken, gezien eerdere bevindingen van criminele activiteiten op het adres. Tijdens de zitting op 11 oktober 2018 werd de vordering van de officier van justitie besproken, evenals de verdediging van de verdachte, die stelde dat de doorzoeking onrechtmatig was en dat hij geen wetenschap had van de aangetroffen drugs en geld. De rechtbank verwierp deze argumenten en achtte de verdachte schuldig aan meerdere strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben van cocaïne, het bezit van een vuurwapen, witwassen en het gebruik van een vals reisdocument. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 45 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669041-18
Datum uitspraak: 25 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1975,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [penitentiaire inrichting] te [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.M.W. van der Linde, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F. van Baarlen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 4 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 13,06 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 4 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en/of in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk: Taurus Milennium), en/of tenminste acht stuks munitie, althans een of meerdere stuks munitie van categorie III, te weten munitie van kaliber 9x19 (merk: Luger S&B), voorhanden
heeft gehad;
3.
Primair:
hij op of omstreeks 4 juli 2018, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en/of in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een geldbedrag van 74.799,25 euro, althans een groot geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededaders wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 4 juli 2018, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een geldbedrag van (ongeveer) 74.799,25 euro, althans een groot geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en/of een van zijn mededaders wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
4.
hij op of omstreeks 4 juli 2018 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) van een materiaal bevattende een hoeveelheid/hoeveelheden verdovende middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II en/of lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (onder meer) voorhanden heeft gehad
- goederen die geschikt zijn om verdovende middelen mee te prepareren waaronder sealmateriaal en/of een vacuummachine en/of een geldtelmachine (allen) aangetroffen te Amsterdam op 4 juli 2018;
5.
hij op of omstreeks 4 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een Macedonisch paspoort ( [paspoortnummer] ) op naam van [persoon 1] , doordat verdachte zich met dit voorgenoemde paspoort heeft gelegitimeerd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat het onder 1., 2., 3. primair, 4. en 5. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en voert daartoe het volgende aan.
Het binnentreden en doorzoeken van de woning geschiedde rechtmatig op grond van artikel 9 Opiumwet nu de politie op basis van de omstandigheden ter plaatse een ernstig vermoeden kon hebben dat er in de woning verdovende middelen of andere strafbare voorwerpen aanwezig waren, dan wel werden weggemaakt. Uit de zich in het dossier bevindende processen-verbaal volgt dat er in de woning een hoeveelheid drugs, een wapen, een geldbedrag en goederen bestemd voor het voorbereiden van drugs zijn aangetroffen.
Uit het drugsrapport blijkt dat sprake is van cocaïne. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) blijkt dat een DNA-spoor gevonden is op het vuurwapen en een vingerafdruk op één van de pakketten drugs welke toebehoren aan verdachte. Ten aanzien van het reisdocument blijkt dat deze als gestolen staat geregistreerd en dat verdachte zich van meerdere aliassen bedient, aldus de officier van justitie.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat er voorafgaand aan het binnentreden geen sprake is geweest van een verdenking van enig strafbaar feit. Verbalisanten zijn zodoende onrechtmatig binnengetreden en hebben de woning onrechtmatig doorzocht. Om deze reden zou bewijsuitsluiting moeten volgen ten aanzien van alles wat in de woning is aangetroffen en in beslag is genomen voor het bewijs. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken. Indien de rechtbank hieraan voorbij gaat, voert zij subsidiair de volgende redenen voor vrijspraak aan.
Verdachte had geen wetenschap van de zich in de woning bevindende cocaïne. De op één van de pakketten aangetroffen vingerafdruk levert een match met een nummer op dat is gekoppeld aan een verder onvoldoende gespecificeerd nummer in het Havank-systeem. Dat nummer is aldus niet aan verdachte te koppelen.
Het feit dat er een DNA-spoor van verdachte op het vuurwapen is aangetroffen maakt nog niet dat hij de beschikkingsmacht over dat vuurwapen had.
Wat feit 3 betreft, is het volgens de raadsvrouw niet aannemelijk dat verdachte, gezien de korte tijdspanne dat hij zich in de woning bevond, in de slaapkamer is geweest. Zodoende had hij geen wetenschap van het in de zich daar bevindende kledingkast aangetroffen geldbedrag.
Het geldbedrag dat hij bij zich droeg en bij zijn insluitingsfouillering werd aangetroffen, behoort toe aan verdachte. Hiervoor heeft hij een verklaring gegeven.
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde is de raadsvrouw van mening dat niet zonder meer vaststaat dat het voorhanden hebben van sealmateriaal, een vacuümmachine en een geldtelmachine kan worden bestempeld als voorbereidingshandelingen voor het prepareren van verdovende middelen.
Voor het onder 5. tenlastegelegde gebruik maken van het paspoort van een ander heeft verdachte een verklaring gegeven. Hij deed dit met toestemming van de eigenaar en deze zou later zijn paspoort weer terugkrijgen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
4.3.1.
Aanleiding onderzoek, en binnentreding en doorzoeking van de woning
Uit een lopend onderzoek is gebleken dat de woning op het adres [adres 1] wordt gehuurd door [bedrijf] (voorheen ook handelend onder de naam [alternatieve naam bedrijf] ). Uit het onderzoek door middel van spookburgeracties in 2017 en 2018 is naar voren gekomen dat in diverse woningen die door het bedrijf zijn gehuurd verdovende middelen, wapens en geld zijn aangetroffen. [2] Dit is voor de politie aanleiding geweest een onderzoek in te stellen naar de woning op het adres [adres 1] . Hieruit volgde dat [persoon 2] op dit adres stond ingeschreven. Zij stond op 11 oktober 2017 ingeschreven op het adres [adres 2] . Op 11 oktober 2017 deed de politie onderzoek naar die woning en trof [persoon 2] daar niet. Wel troffen agenten drie Albanese mannen en een Griek. Eén van hen kwam voor in de systemen ter zake handel in verdovende middelen. Verder werden in de woning druggerelateerde zaken aangetroffen, waaronder bigshoppers, verpakkingsmateriaal, rollen tape en een mesje. [3]
Naar aanleiding hiervan rees bij de politie het vermoeden dat in de woning aan het [adres 1] niet de daar ingeschreven [persoon 2] verbleef, maar wel andere personen en dat de woning mogelijk werd gebruikt door personen die zich bezig houden met criminele activiteiten. [4] Op 4 juli 2018 brachten verbalisanten een bezoek aan de woning. Tussen 11:00 uur en 11:20 uur klopten zij op de deur, belden zij aan en riepen/verzochten zij in zowel de Nederlandse als de Engelse taal of de zich in de woning bevindende persoon de deur wilde openen. Hoewel zij meerdere malen geluiden, waaronder klopgeluiden, in de woning hoorden, werd er door niemand open gedaan. Daarom zijn verbalisanten weggegaan en bleven verbalisanten in burger achter bij de woning om aldaar te posten. [5]
Na tien minuten verliet medeverdachte [medeverdachte] de woning. Toen verbalisanten (in burger) de medeverdachte aanspraken in het Engels, antwoordde hij hen desgevraagd dat er zich nog één persoon in de woning bevond. Verbalisanten vertelden de medeverdachte dat hij de andere persoon moest vragen de deur te openen, waarna hij in een voor hen onbekende taal tegen deze persoon in de woning begon te spreken. Die andere persoon antwoordde meerdere malen in een voor de verbalisanten onbekende taal. Een van de verbalisanten heeft op luide toon in het Engels tegen de zich in de woning bevindende persoon gezegd dat hij de deur moest opendoen, waarna die persoon in het Engels antwoordde dat hij de deur over een paar minuten zou openen. Na een periode van heen en weer roepen tussen verbalisanten, de medeverdachte en de zich in de woning bevindende persoon, hoorden verbalisanten wederom snelle opeenvolgende klopgeluiden uit de woning komen. [6] Gezien al het bovengenoemde rees bij verbalisanten het vermoeden dat er mogelijk verdovende middelen in de woning aanwezig zouden zijn of dat er mogelijk sprake was van een ander strafbaar feit. Na overleg met en toestemming van de hulpofficier van justitie om de woning te betreden ter inbeslagname en/of aanhouding zonder toestemming van de bewoner, trapte één van de verbalisanten de voordeur van de woning in waarna zij verdachte aantroffen en aanhielden en tevens de medeverdachte aanhielden. [7] De situatie in de woning werd bevroren en, na een machtiging tot doorzoeking ter inbeslagneming te hebben ontvangen van de rechter-commissaris, is de woning doorzocht. [8]
4.3.2.
Oordeel van de rechtbank over het (on)rechtmatige binnentreden en doorzoeking van de woning
De rechtbank is van oordeel dat het binnentreden van de woningen de doorzoeking niet onrechtmatig zijn geschied. Daartoe is het volgende redengevend. De hiervoor onder 4.3.1. genoemde feiten en omstandigheden gaven voor de politie voldoende aanleiding een bezoek te brengen aan de woning op het adres [adres 1] . Vervolgens hebben verbalisanten voor het binnentreden van de woning toestemming gevraagd en gekregen van de hulpofficier van justitie. Dit maakt het binnentreden van de woning zonder toestemming van de verdachte, rechtmatig. Eenmaal in de woning troffen verbalisanten zichtbaar en zonder hiernaar te hoeven zoeken, twee pakketten aan waarvan zij vermoedden dat hierin drugs zouden zitten. [9] Daarna werd de situatie in de woning bevroren en werd er contact opgenomen met de officier van justitie die bij de rechter-commissaris een doorzoeking ter inbeslagneming vorderde en verleend kreeg. [10] Zo is ook de doorzoeking van de woning rechtmatig geweest. De rechtbank verwerpt dan ook het rechtmatigheidsverweer van de raadsvrouw.
4.3.3.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt aan de hand van het procesdossier de volgende feiten en omstandigheden vast. Tijdens de doorzoeking van de woning zijn de volgende goederen aangetroffen. In een radiator in de woonkamer werd een tas aangetroffen met daarin een bruin getaped pakket en in de keuken werden op de grond twee openstaande tassen gevonden met daarin in totaal negen pakketten. In de keukenlade onder het gasfornuis lagen rollen tape, sealzakken, plastic handschoenen, mesjes en een weegschaal met daarop wit poeder. [11] Ook lag daar nog een getaped blok. Verder lag in het gootsteenkastje een bruin getaped blok en in de onderste lade van het keukeneiland een zakje poeder. In één van de slaapkamers lag in de kledingkast een plastic tas met daarin een contant geldbedrag van € 64.000,-. In diezelfde kast lag een rolkoffer waarin een getaped pakketje zat dat € 266,40 aan (grotendeels) muntgeld bleek te bevatten. Onder de bekleding van de rolkoffer bleken vijf pakketten te zitten. Aan de onderkant van het bed in voornoemde slaapkamer, onder de bekleding, werden een vuurwapen een patroonhouder met acht patronen gevonden. Naast dit bed stond een geldtelmachine en op het bed lag een vacuümmachine. In de andere slaapkamer troffen verbalisanten een vuilniszak met daarin 25 stuks verpakkingsmateriaal. [12]
4.3.4.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
Vooropgesteld moet worden dat er volgens vaste rechtspraak vanuit kan worden gegaan dat een gebruiker/bewoner van een woning geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in de woning bevindt en afspeelt. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als verdachte een aannemelijke verklaring heeft voor het tegendeel.
Daarnaast is volgens vaste rechtspraak voor de vraag of een verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 2 onder C Opiumwet, niet doorslaggevend aan wie de drugs toebehoren. Evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. Voldoende is dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van verdachte bevinden en dat verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop.
In dat kader overweegt de rechtbank het volgende. De in beslag genomen blokken en pakketten zijn onderzocht en gewogen en daaruit is gebleken dat die blokken en pakketten cocaïne bevatten. [13] Het totaalgewicht van aangetroffen cocaïne betrof ongeveer 11.515 gram. [14] Op één van de pakketten die in de rolkoffer zat, is een vingerafdruk aangetroffen waaraan het spooridentificatienummer (SIN-code) [SIN-code 1] is toegekend. [15] Deze vingerafdruk is van een persoon die in het Havank-systeem staat geregistreerd onder het SKN-nummer [SKN-nummer] . [16] Uit de informatiestaat SKDB-persoon volgt dat het voornoemde SKN-nummer is gekoppeld aan verdachte. [17] Uit de op 4 juli 2018 opgemaakte ID staat [18] volgt dat verdachte van meet af aan – dus ook toen zijn identiteit nog niet was vastgesteld – met het SKN-nummer [SKN-nummer] in de SKDB databank is geregistreerd waarmee de rechtbank het verweer van de raadsvrouw hieromtrent verwerpt.
Het feit dat zijn vingerafdruk is gevonden op een pakket cocaïne dat, tezamen met vier andere pakketten is aangetroffen in een rolkoffer welke in een kast in een slaapkamer stond, duidt er volgens de rechtbank in ieder geval op dat verdachte de beschikkings- of beheersbevoegdheid had over deze pakketten. Daar komt bij dat van de overige in de woning aangetroffen drugs het grootste gedeelte is aangetroffen in twee tassen in de (deels open) keuken, een ruimte die voor verdachte toegankelijk was en waar verdachte langs moest als hij naar de woonkamer – waar hij naar eigen zeggen sliep -, badkamer of slaapkamer liep. Volgens verbalisanten lagen deze pakketten in voornoemde tassen die open stonden en zodoende zichtbaar waren voor eenieder die erlangs liep. Dit wordt bevestigd door de foto’s van die tassen die zich in het procesdossier bevinden. De verbalisanten constateerden de aanwezigheid van de pakketten al op het moment dat zij de bewoning betraden en slechts zoekend rondkeken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het volstrekt onaannemelijk is dat verdachte van de aanwezigheid van deze drugs geen wetenschap had maar dat deze drugs zich binnen de machtssfeer van verdachte bevonden en dat hij wetenschap daaromtrent had. Dit geldt eveneens ten aanzien van de pakketten drugs welke zijn aangetroffen in het gootsteenkastje, de keukenlade en achter de radiator.
4.3.5.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde
Vervolgens is de vraag aan de orde of ook is bewezen dat verdachte strafbare voorbereidingshandelingen heeft verricht zoals ten laste gelegd onder 4. Daaronder valt het aanwezig hebben van spullen die nodig zijn of kunnen worden gebruikt bij die voorbereidingshandelingen. Hiervoor is onder 4.3.4. overwogen dat de drugs in de woning binnen de machtssfeer van verdachte lag en dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de woning. Naast de vondst van de cocaïne in de slaapkamer werd daar tevens een geldtelmachine en een vacuümmachine aangetroffen, die - in het zicht - op en naast het bed lagen. In een andere ruimte lag sealmateriaal en in de keukenlade onder het gasfornuis lagen rollen tape, sealzakken, plastic handschoenen, mesjes en een weegschaal met daarop wit poeder. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3.4 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte ook wetenschap had van voornoemde aangetroffen goederen. Deze goederen zijn in onderlinge samenhang, en in combinatie met de aangetroffen cocaïne, goederen die bij uitstek bestemd zijn voor prepareren van drugs. De rechtbank acht dan ook het onder 4. ten laste gelegde bewezen.
4.3.6.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
Om tot een veroordeling te komen voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie in de zin van de Wet wapens is munitie is vereist dat verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over het vuurwapen.
Het aangetroffen vuurwapen en de aangetroffen munitie zijn volgens een materiedeskundige strafbare goederen in de zin van de Wet wapens en munitie. [19] Het ruwe deel van dit vuurwapen is bemonsterd waarna een DNA-mengprofiel is aangetroffen waaraan SIN-code [SIN-code 2] is toegekend. In dit DNA-mengprofiel is (onder andere) een DNA-hoofdprofiel aangetroffen dat afkomstig is van verdachte. [20]
Het vuurwapen is vastgetaped onder het bed in de slaapkamer gevonden. Verdachte heeft verklaard dat hij de avond voor zijn aanhouding het wapen in de woonkamer heeft zien liggen en aangeraakt heeft. Er is geenszins aannemelijk geworden dat dit vuurwapen vervolgens door een ander dan verdachte onder het bed is geplaatst. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte het vuurwapen en de munitie voorhanden heeft gehad.
4.3.7.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 3. primair ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van witwassen niet is vereist dat wordt bewezen uit welk specifiek misdrijf het voorwerp afkomstig is. Wel dient te worden bewezen dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte hier wetenschap van had, al dan niet in de zin van voorwaardelijk opzet. Als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het gevonden voorwerp – in dit geval een geldbedrag - en een bepaald misdrijf, kan toch bewezen worden dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is wanneer het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen. Zo'n verklaring moet concreet en min of meer verifieerbaar zijn en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
In dit kader overweegt de rechtbank het volgende. Bij de aanhouding van verdachte en de medeverdachte is een aantal geldbedragen aangetroffen. Verdachte droeg € 9.950,00 [21] plus
€ 127,85 [22] bij zich en de medeverdachte had € 455,00 [23] op zak. De rechtbank is van oordeel dat uit het aantreffen van een dergelijk aanzienlijk geldbedrag naast een behoorlijke hoeveelheid drugs (waarop een vingerafdruk van verdachte zat) een vermoeden van witwassen volgt. Daartoe is redengevend dat het een feit van algemene bekendheid is dat de handel in drugs veel geld oplevert. De officier van justitie heeft aan verdachte voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting een brief gestuurd met daarin het verzoek een verklaring omtrent de geldbedragen af te leggen. Verdachte heeft daarop niet gereageerd. Verdachte heeft aldus voor geen van de aangetroffen geldbedragen een concrete en min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven. Slechts ten aanzien van de bij zijn fouillering aangetroffen € 9.950,00 heeft hij - pas ter zitting - verklaard dat dit van hem was en dat hij dit verdiend heeft met het opknappen en verkopen van auto’s. Deze verklaring heeft verdachte niet nader onderbouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze verklaring niet concreet en verifieerbaar is en dat het om die reden niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen (gevonden in de woning en op de lichamen van verdachte en de medeverdachte) - direct of indirect - uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit wist. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan witwassen.
4.3.8.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde
Verdachte heeft bij zijn aanhouding ter legitimatie gebruik gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument. In plaats van zijn eigen paspoort te tonen, liet hij verbalisanten een Macedonisch paspoort zien met een Macedonisch paspoort, op naam van [persoon 1] . [24] Daarnaast heeft verdachte bij zijn verhoor bij de politie verklaard dat zijn naam [persoon 1] zou zijn. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat dit niet zijn naam is maar dat hij het paspoort met toestemming van [persoon 1] heeft mogen gebruiken. [25] De rechtbank is van oordeel dat het instemmen van de rechthebbende van het paspoort met het gebruik van zijn paspoort door verdachte volstrekt onaannemelijk is gelet op het feit dat aangifte van vermissing van het paspoort is gedaan. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan het opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument.
4.3.9.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op al hetgeen hiervoor onder 4.3.4, 4.3.5 en 4.3.7. is overwogen, is komen vast te staan dat verdachte ten aanzien van het onder 1., 3. primair en 4. ten laste gelegde nauw en bewust met de medeverdachte heeft samengewerkt zodat verdachte zal worden veroordeeld voor het medeplegen van voornoemde feiten. Daarvoor is redengevend de openlijke aanwezigheid van grote hoeveelheden drugs en verpakkingsmaterialen welke zich binnen de machtssfeer van verdachte en zijn medeverdachte bevinden, de aanwezigheid van beide verdachten in en bij de woning op het moment van aanhouding en het feit dat zij kennelijk samen in de woning verbleven. Deze nauwe en bewuste samenwerking kan evenwel niet worden aangenomen ter zake van het voorhanden hebben en beschikken over het vuurwapen en de munitie. Dit wapen wasgoed verborgen en niet voor het blote oog zichtbaar en er zijn geen feiten en omstandigheden die maken dat ook zijn medeverdachte hiervoor strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen, waarin de feiten en omstandigheden zijn vervat, bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
op 4 juli 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 13,06 kilogram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:
op 4 juli 2018 te Amsterdam, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk: Taurus Milennium), en acht stuks munitie van categorie III, te weten munitie van kaliber 9x19 (merk: Luger S&B), voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het onder 3. primair ten laste gelegde:
op 4 juli 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag van 74.799,25 eurovoorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde:
op 4 juli 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een materiaal bevattende een hoeveelheid verdovende middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorhanden heeft gehad, goederen die geschikt zijn om verdovende middelen mee te prepareren waaronder sealmateriaal en een vacuümmachine en een geldtelmachine, allen aangetroffen te Amsterdam op 4 juli 2018;
ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde:
op 4 juli 2018 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een Macedonisch paspoort (nummer: [paspoortnummer] ) op naam van [persoon 1] , doordat verdachte zich met dit voorgenoemde paspoort heeft gelegitimeerd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 maanden met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank, indien zij tot een veroordeling komt, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zijn vrouw en zijn kinderen zijn woonachtig in Frankrijk en zijn vrouw heeft een slechte gezondheid. Zij is niet (meer) in staat om te werken en zodoende heeft het gezin verdachte nodig.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het ongeoorloofde bezit van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs en een vuurwapen. Tevens heeft verdachte goederen voorhanden gehad, bestemd voor het verpakken van cocaïne en zich hiermee schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van het bewerken van harddrugs. Het gaat daarbij om een voor de gezondheid van personen schadelijke stof, te weten cocaïne, die bij wet verboden is. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, terwijl ook het gebruik ervan vaak gepaard gaat met door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen, hetgeen vaak overlast voor de samenleving met zich brengt.
Het illegaal voorhanden hebben van een vuurwapen met de daarbij behorende munitie is een ernstig delict waar streng tegen wordt opgetreden, mede gelet op het gevaar en de dreiging die van dergelijke wapens uitgaat.
De rechtbank hecht bij de strafoplegging belang aan de oriëntatiepunten zoals deze zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), en die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Volgens deze oriëntatiepunten is het uitgangspunt bij het voorhanden hebben van een dergelijk vuurwapen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en bij het voorhanden hebben van meer dan tien kilo cocaïne in combinatie met voorbereidingshandelingen voor – kort gezegd – de handel daarin, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van € 74.799,25. Daarmee heeft hij (voor degene die het misdrijf heeft begaan) een mogelijkheid gecreëerd om van zijn te traceren crimineel vermogen af te komen. Op die manier zijn de geldstromen uit misdrijven voor het Openbaar Ministerie niet (of minder) zichtbaar en kunnen deze misdrijven moeilijker worden opgespoord. Er bestaat geen LOVS-oriëntatiepunt met betrekking tot witwassen. Het oriëntatiepunt Fraude wordt van toepassing verklaard op witwassen, als dit in een frauduleuze context plaats vindt. Hoewel hiervan in dit geval geen sprake is en bij witwassen niet (direct) kan worden gesproken van een benadelingsbedrag zoals bij fraudedelicten, ziet de rechtbank toch aanleiding om aan te haken bij het oriëntatiepunt Fraude. Witwassen wordt immers, net als fraudedelicten, ernstiger en stafwaardiger naarmate de bedragen waar het om gaat hoger worden. De maximale strafbedreiging op witwassen (zes jaar) is zelfs hoger dan die bij de meeste fraudedelicten (bijvoorbeeld vier jaar bij oplichting, verduistering in dienstbetrekking, en schending van de plicht tot gegevensverstrekking aan uitkeringsinstanties). Volgens de oriëntatiepunten voor fraudedelicten geldt als uitgangpunt bij een bedrag tussen de € 70.000,00 en de € 125.000,00 een gevangenisstraf van tussen de vijf en de negen maanden. Bij een bedrag van € 74.799,25 komt daarom een gevangenisstraf van ongeveer zes maanden in beeld.
Tot slot heeft verdachte zich gelegitimeerd met een paspoort van een ander. Hiermee heeft verdachte het vertrouwen dat burgers in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van reisdocumenten moeten kunnen stellen, geschonden. Volgens de LOVS-oriëntatiepunten is het uitgangspunt bij dit feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 45 maanden met aftrek passend en geboden is. Een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van deze duur zou geen recht doen aan de omstandigheden en hoeveelheden drugs in deze zaak.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Nummer Voorwerp Waarde
559728 Geld Euro 9.950,00.
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven geldbedrag, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dit bedrag het onder 3. primair bewezen geachte is begaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 231 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1. bewezen verklaarde:
-
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van het onder 2. bewezen verklaarde:
-
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van het onder 3. primair bewezen verklaarde:
-
medeplegen van witwassen;
ten aanzien van het onder 4. bewezen verklaarde:
-
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B gegeven verbod (namelijk harddrugs verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren) voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
ten aanzien van het onder 5. bewezen verklaarde:
-
opzettelijk gebruik maken van een vals reisdocument, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
45 (vijfenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd: € 9.950,00 (559728).
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Eichperger, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 oktober 2018.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, 4 juli 2018, p. 1 en 2.
3.Proces-verbaal van bevindingen, 4 juli 2018, p. 2.
4.Proces-verbaal van bevindingen, 4 juli 2018, p. 2.
5.Proces-verbaal van bevindingen, 4 juli 2018, p. 6.
6.Proces-verbaal van bevindingen, 4 juli 2018, p. 7.
7.Proces-verbaal van bevindingen, 4 juli 2018, p. 8. en proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming, 5 juli 2018, p. 55.
8.Proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming, 5 juli 2018, p. 55 en beschikking doorzoeking, ondertekend door de rechter-commissaris op 6 juli 2018, ongenummerd.
9.Proces-verbaal van bevindingen, 4 juli 2018, p. 8.
10.Proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming, 5 juli 2018, p. 55 en beschikking doorzoeking, ondertekend door de rechter-commissaris op 6 juli 2018, ongenummerd.
11.Proces-verbaal van bevindingen, 10 juli 2018, p. 175.
12.Proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming, 5 juli 2018, p. 42-49.
13.Proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming, 5 juli 2018, p. 43 - p. 46 , kennisgeving van inbeslagneming van 4 juli 2018, p. 259, kennisgeving van inbeslagneming van 4 juli 2018, p. 269, proces-verbaal sporenonderzoek, 9 juli 2018, p. 232-233 en drugsrapport van [persoon 3] , 12 juli 2018, p. 236.
14.Proces-verbaal sporenonderzoek, 30 augustus 2018, p. 235.
15.Proces-verbaal dactyloscopisch onderzoek, 17 juli 2018, p. 241-243.
16.E-mail van [persoon 4] van 10 oktober 2018, e-mail van [persoon 5] van 10 oktober 2018 en de brief van 10 oktober van de landelijke eenheid DLOS, LFSC, FBO met als kenmerk MVP-1901-20180928 aan FO Amsterdam (kenmerk: 2018134095), inhoudende het resultaat van het dactyloscopisch onderzoek, ongenummerd.
17.Informatiestaat SKDB-persoon, 11 oktober 2018, ongenummerd.
18.ID Staat (op basis van identificatie met biometrie), p. 28
19.Proces-verbaal wapenonderzoek, 5 juli 2018, p. 179-181.
20.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (DNA-onderzoek), 17 september 2018, p. 222-224.
21.Proces-verbaal van bevindingen, 5 juli 2018, p. 89, kennisgeving van inbeslagneming, 4 juli 2018, p. 304 en kennisgeving van inbeslagneming, 4 juli 2018, p. 305.
22.Proces-verbaal van aanhouding, 4 juli 2018, p. 10, kennisgeving van inbeslagneming, 4 juli 2018, p. 294 en kennisgeving van inbeslagneming, 4 juli 2018, p. 295.
23.Proces-verbaal van aanhouding, 4 juli 2018, p. 26, kennisgeving van inbeslagneming, 4 juli 2018, p. 290 en kennisgeving van inbeslagneming, 4 juli 2018, p. 292.
24.Proces-verbaal aanhouding, 4 juli 2018, p. 27 en proces-verbaal van verhoor verdachte, 4 juli 2018, p. 100.
25.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 11 oktober 2018.