ECLI:NL:RBAMS:2018:7636

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
13/654167-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens opzettelijke aanwezigheid van cocaïne

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De zaak betreft de opzettelijke aanwezigheid van cocaïne, waarbij de verdachte op 8 november 2017 in Diemen zou hebben geprobeerd een zak met 388,7 gram cocaïne uit een raam te gooien tijdens een politie-inval. De rechtbank heeft op 5 september 2018 uitspraak gedaan na een zitting op 22 augustus 2018, waar de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. B.G.M.C. Peters, hun standpunten hebben gepresenteerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie meende dat het feit bewezen kon worden, gebaseerd op de verklaring van een verbalisant die de verdachte had herkend als de persoon die iets uit het raam gooide. De verdediging betwistte echter de herkenning en stelde dat er te veel twijfel bestond over de identiteit van de persoon die de zak met cocaïne had gegooid, gezien de omstandigheden van de inval en de aanwezigheid van meerdere personen in de studio.

Na zorgvuldige overweging concludeerde de rechtbank dat het bewijs onvoldoende was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank oordeelde dat er te veel onzekerheid bestond over de identiteit van de persoon die de zak met verdovende middelen naar buiten gooide. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en werd het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654167-17
Datum uitspraak: 5 september 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te Amsterdam op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. Kerkhoff, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.G.M.C. Peters, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 08 november 2017 te Diemen, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 388,70 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen. Een verbalisant heeft gezien dat een man met kort haar en een donker trainingspak tijdens de inval door de politie iets gooide uit het raam van het pand aan de [adres] in Diemen. Deze man is later door de verbalisant herkend als verdachte. In de zak die uit het raam is gegooid, is 388,7 gram cocaïne aangetroffen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Eén verbalisant heeft gezien dat een persoon door het raam iets naar buiten heeft gegooid. Hij heeft dit van buitenaf waargenomen terwijl het donker was. Dit zijn moeilijke omstandigheden om de uiterlijke kenmerken van die persoon goed te kunnen waarnemen. Daarnaast is het door de chaos die ontstond in de studio waar werd binnengetreden, onmogelijk om vast te stellen dat het verdachte is geweest die iets uit het raam heeft gegooid. Er waren meerdere personen binnen, onder wie iemand die ook donkere kleding droeg. Van de andere aanwezigen is de kleding niet beschreven. Bovendien is verdachte pas achteraf herkend door de betreffende verbalisant. Al met al is er teveel twijfel om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 8 november 2017 is de politie een bedrijfspand aan de [adres] in Diemen binnengevallen. Een verbalisant stond buiten om de achterzijde van het pand te observeren. Hij heeft verklaard gezien te hebben dat er door een persoon met kort zwart haar en een donker trainingspak iets uit het raam van de studio werd gegooid. Deze verbalisant heeft vervolgens verdachte overgebracht naar het politiebureau en daarbij vastgesteld dat verdachte dezelfde bovenkleding droeg en dezelfde uiterlijke kenmerken had als de persoon die hij iets uit het raam had zien gooien.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding samen met vier anderen in de betreffende studio aanwezig was. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat het een kleine studio betreft. Uit het dossier is niet gebleken waar precies alle aanwezige personen zich bevonden op het moment dat de politie binnentrad. Bovendien is slechts beschreven welke kleding verdachte en de aanwezige [persoon] droegen, maar is niet vermeld welke kleding door de anderen werd gedragen. Wel bevindt zich een foto in het dossier van een persoon met donkere kleding. Onduidelijk is wie deze persoon is, maar verdachte ontkent dat hij dit is. De rechtbank acht het op basis van dit dossier niet mogelijk om met voldoende mate van zekerheid vast te stellen dat verdachte de persoon is geweest die bij het raam heeft gestaan en de zak met verdovende middelen naar buiten heeft gegooid. Dit betekent dat naar het oordeel van de rechtbank het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn en G. Onnink, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 september 2018.
De jongste griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.