Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek op de terechtzitting
S. Sondermeijer, van de vordering van de benadeelde partij, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. B. Roodveldt naar voren hebben gebracht.
Rechtbank Amsterdam
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1941, heeft de rechtbank Amsterdam op 11 september 2018 uitspraak gedaan. De zaak betreft de beschuldiging van seksueel misbruik van de stief kleindochter van de verdachte, die ten tijde van de vermeende misdragingen nog geen twaalf jaar oud was. De rechtbank heeft het onderzoek op tegenspraak gevoerd, waarbij de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, de bewezenverklaring van de tenlastelegging heeft gevorderd. De aangeefster, aangeduid als [slachtoffer], heeft consistente verklaringen afgelegd, ondersteund door getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. B. Roodveldt, heeft echter betoogd dat de verklaringen van de aangeefster inconsistent zijn en dat er geen objectief bewijs is voor de beschuldigingen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster onvoldoende wettig bewijs opleveren om tot een veroordeling te komen. De getuigen hebben voornamelijk verklaard op basis van wat zij van de aangeefster hebben gehoord, waardoor de betrouwbaarheid van hun verklaringen in twijfel kan worden getrokken. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende ondersteunend bewijs is voor de aangifte van [slachtoffer].
Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en de benadeelde partij, [slachtoffer], niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van het ten laste gelegde is vrijgesproken. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 september 2018.