ECLI:NL:RBAMS:2018:7634

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
13/669029-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van seksueel misbruik van stief kleindochter

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1941, heeft de rechtbank Amsterdam op 11 september 2018 uitspraak gedaan. De zaak betreft de beschuldiging van seksueel misbruik van de stief kleindochter van de verdachte, die ten tijde van de vermeende misdragingen nog geen twaalf jaar oud was. De rechtbank heeft het onderzoek op tegenspraak gevoerd, waarbij de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, de bewezenverklaring van de tenlastelegging heeft gevorderd. De aangeefster, aangeduid als [slachtoffer], heeft consistente verklaringen afgelegd, ondersteund door getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. B. Roodveldt, heeft echter betoogd dat de verklaringen van de aangeefster inconsistent zijn en dat er geen objectief bewijs is voor de beschuldigingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster onvoldoende wettig bewijs opleveren om tot een veroordeling te komen. De getuigen hebben voornamelijk verklaard op basis van wat zij van de aangeefster hebben gehoord, waardoor de betrouwbaarheid van hun verklaringen in twijfel kan worden getrokken. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende ondersteunend bewijs is voor de aangifte van [slachtoffer].

Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en de benadeelde partij, [slachtoffer], niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van het ten laste gelegde is vrijgesproken. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 september 2018.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669029-17
Datum uitspraak: 11 september 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1941,
wonende op het adres [verblijfadres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 31 juli 2018 (inhoudelijke behandeling) en 28 augustus 2018 (formele sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr.
S. Sondermeijer, van de vordering van de benadeelde partij, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. B. Roodveldt naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 29 juli 2004 tot en met 29 juli 2012 schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van zijn stief kleindochter, toen zij de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Aangeefster [slachtoffer] heeft consistente en eenduidige verklaringen afgelegd die deels worden ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . De verklaringen van aangeefster zijn dus betrouwbaar. De verklaringen van [slachtoffer] vinden bovendien steun in ander bewijsmateriaal. Er zijn getuigen die bevestigen dat [slachtoffer] op korte momenten alleen met verdachte was en verdachte heeft bevestigd dat [slachtoffer] soms bij hem en zijn vrouw in bed lag. Ook zijn er tekeningen van de hand van [slachtoffer] gevonden van figuren waarop zij geslachtsdelen heeft weggekrast. De vader van [slachtoffer] heeft verklaard dat zijn zus heeft verteld dat ze verdachte aan [slachtoffer] heeft horen vragen: “Mag ik je borstjes even voelen, of ze al groeien?”. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben emoties bij [slachtoffer] waargenomen toen zij hen over het misbruik vertelde. Al met al is er voldoende steunbewijs voor de aangifte van [slachtoffer] , aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. De verklaringen van [slachtoffer] bevatten onjuistheden en zijn inconsistent en kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. Bovendien is er geen objectief ondersteunend bewijs voor de aangifte van [slachtoffer] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Beoordelingskader
Aan verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich vaak door het feit dat het gaat om twee personen: het veronderstelde slachtoffer dat aangifte heeft gedaan en de veronderstelde dader. Ook in deze zaak is dit het geval. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat vooral de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van de wet is echter de enkele verklaring van een getuige (in dit geval het veronderstelde slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. In het dossier moet dus ander bewijsmateriaal zitten dat de verklaring van het veronderstelde slachtoffer op specifieke punten ondersteunt. Hiervoor is niet voldoende dat getuigen ‘de auditu’ ofwel van horen zeggen verklaren over wat zij (destijds) van [slachtoffer] hebben gehoord. De bron van deze verklaringen blijft dan immers steeds het veronderstelde slachtoffer.
Beoordeling van de stukken
De rechtbank moet in deze zaak de vraag beantwoorden of aan dit bewijsminimum is voldaan.
Op 17 november 2015 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van seksueel misbruik door verdachte, haar stief opa. Tijdens latere verhoren is zij telkens in essentie bij haar eerste verklaring gebleven. Bovendien heeft zij voordat zij aangifte bij de politie heeft gedaan [getuige 1] (een vriendin) en [getuige 2] (haar lerares) over het misbruik verteld. De rechtbank ziet in het dossier geen aanwijzingen die maken dat aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] moet worden getwijfeld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het dossier echter onvoldoende ondersteunend bewijs voor de verklaring van [slachtoffer] worden gevonden. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren wat zij enige tijd voor de aangifte van [slachtoffer] hebben gehoord. De bron van informatie van deze getuigen is dus steeds [slachtoffer] zelf geweest. Dit geldt ook voor een groot deel van de verklaringen van de moeder en vader van [slachtoffer] . Voor zover vader en moeder verklaren over de momenten waarop en de omstandigheden waaronder er contact was tussen [slachtoffer] en verdachte ondersteunen die verklaringen de aangifte onvoldoende op specifieke voor de beschuldiging relevante punten. Uit de tekeningen die gevonden zijn – nog los van de vraag of deze aan [slachtoffer] zijn toe te schrijven – kan de rechtbank niet afleiden, ook niet in samenhang met de rest van het dossier, dat [slachtoffer] door verdachte is misbruikt. Omdat er geen sprake is van voldoende wettig bewijs moet verdachte worden vrijgesproken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij vordert € 46.749,24 aan materiële schadevergoeding en € 25.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, omdat verdachte van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 september 2018.