ECLI:NL:RBAMS:2018:7631

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3311
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsvermogen en Wajong-uitkering in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Wajong-uitkering ontvangt, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had bezwaar gemaakt tegen de verlaging van zijn Wajong-uitkering van 75% naar 70% van het minimumloon, welke door het Uwv was vastgesteld op basis van zijn arbeidsvermogen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een zitting op 4 september 2018, waar de eiser werd bijgestaan door zijn jobcoach. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, ondanks zijn diagnose van een stoornis in het autismespectrum, niet voldoende bewijs heeft geleverd om het oordeel van de verzekeringsarts te weerleggen, die concludeerde dat de eiser arbeidsvermogen heeft. De rechtbank heeft de criteria voor arbeidsvermogen, zoals vastgelegd in het Schattingsbesluit, toegepast en geconcludeerd dat de eiser niet duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de verlaging van de Wajong-uitkering door het Uwv rechtmatig was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/3311

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: R.D. van den Heuvel).
De partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en als het Uwv.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2017 heeft het Uwv de Wajong-uitkering van [eiser] verlaagd tot zeventig procent van het minimumloon.
Bij besluit van 29 maart 2018 heeft het Uwv het daartegen gerichte bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter zitting van 4 september 2018. [eiser] is verschenen, vergezeld door zijn jobcoach [naam] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

[eiser] heeft sinds zijn jeugd last van chronische vermoeidheid, die waarschijnlijk wordt veroorzaakt door een stoornis in het autismespectrum. [eiser] heeft daarom aanspraak op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). [eiser] is zelfstandig in het algemeen dagelijks leven, maar voor de zwaardere huishoudelijke taken heeft hij hulp nodig. In het verleden heeft hij onder begeleiding van zijn jobcoach een aantal uren per jaar gewerkt als docent. Ook heeft hij de doctorsgraad in de Arabische taal behaald.
Het Uwv heeft de Wajong-uitkering verlaagd tot zeventig procent van het minimumloon, omdat [eiser] arbeidsvermogen heeft. Het komt tot die vaststelling op grond van onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. Naar aanleiding van het bezwaar van [eiser] heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusie van de eerste verzekeringsarts bevestigd. [eiser] is het daarmee niet eens. Hij zegt al zijn energie nodig te hebben om zich in het dagelijks leven staande te houden en daarnaast niet te kunnen werken.
De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van artikel 3:8 van de Wajong bedraagt bij volledige arbeidsongeschiktheid de uitkering 70% van het minimumloon. Artikel 3:8a geeft op die regel een uitzondering. De uitkering bedraagt 75% van het minimumloon indien de jonggehandicapte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. [eiser] wil onder die uitzondering worden gebracht. Het criterium daarvoor is uitgewerkt in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Iemand heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
4. De vraag is dus niet of [eiser] arbeidsongeschikt is. Dat is hij. De vraag is of hij volgens de hierboven geciteerde vier criteria duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. De wetgever heeft toegelicht dat deze term gelijk staat aan het begrip arbeidsvermogen. Mensen met arbeidsvermogen kunnen werken, al dan niet met ondersteuning en al dan niet onder het wettelijk minimumloon. Het gaat bijvoorbeeld om mensen die alleen met een loonkostensubsidie of loondispensatie en een jobcoach kunnen werken. Het gaat ook om mensen die alleen in een beschutte omgeving kunnen werken. [1]
5. De eerste twee bovengenoemde criteria zijn aangelegd door de arbeidsdeskundige, en zijn conclusies worden door [eiser] niet betwist. De discussie spitst zich toe op de laatste twee criteria, waarnaar [eiser] is beoordeeld door de verzekeringsarts. Deze heeft [eiser] onderzocht en als diagnose een stoornis in het autismespectrum gesteld, maar zij heeft geoordeeld dat [eiser] arbeidsvermogen heeft. Volgens vaste rechtspraak mag het Uwv zijn besluiten baseren op rapportages van een verzekeringsarts indien deze rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Wie de rapportages wil betwisten moet aannemelijk maken dat zij niet aan deze eisen voldoen. In beginsel is een rapportage van een andere arts noodzakelijk om aannemelijk te maken dat de rapportage in medisch opzicht onjuist is.
6. De rechtbank oordeelt dat [eiser] er niet in is geslaagd het oordeel van de verzekeringsarts voldoende te ontkrachten. [eiser] heeft tegenover haar oordeel geen medische rapportage gesteld. Wel heeft hij verwezen naar een brief van Voorzet van 18 april 2018, waarin de conclusie is opgenomen dat “4 werkzame uren per dag geen realistische indicatie voor het welzijn” vormen. De rechtbank leest hierin dat [eiser] liever niet vier uur per dag moet werken, maar vindt dit onvoldoende om het oordeel van de verzekeringsarts terzijde te stellen. Bovendien is de brief niet ondertekend door een arts. De eveneens overgelegde brieven van Voorzet van 24 april 2018 zijn ondertekend door twee psychologen, maar daarin wordt geen oordeel over het arbeidsvermogen van [eiser] uitgesproken.
7. [eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen het argument van het Uwv dat zijn belastbaarheid in het verleden is geschat op zes uur per dag. Hij heeft weliswaar metterdaad gewerkt als docent, maar slechts een aantal dagen per jaar en slechts twee uur per dag. Zelfs dat werk bleek hij niet aan te kunnen. [eiser] verwijst naar de rapportages waaruit blijkt dat hij niet langer dan een uur een gesprek kan voeren. Dit brengt de rechtbank echter niet tot een ander oordeel. Voor de vraag of [eiser] arbeidsvermogen heeft is niet van belang of hij als docent kan werken of gesprekken kan voeren, maar of hij enigerlei taken kan verrichten, desnoods met ondersteuning.
8. [eiser] betwist ten tweede de logica in de redenering van het Uwv dat hij kan werken omdat hij ook in het algemeen dagelijks leven zelfstandig is. Het dagelijks leven als autist put hem reeds volledig uit, zodat daarnaast geen energie resteert om te werken. Ook dit brengt de rechtbank echter niet tot een ander oordeel. Het hierboven genoemde Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten legt als criterium aan hoelang iemand per dag in totaal belastbaar is. Die totale belastbaarheid is door de verzekeringsarts bij [eiser] vastgesteld.
9. Het voorgaande brengt mee dat het beroep van [eiser] ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2018.
de griffier is verhinderd om
rechter
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie de nota van toelichting bij het Besluit van 8 oktober 2014 tot wijziging van het Schattingsbesluit in verband met de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, nr. 359).