ECLI:NL:RBAMS:2018:7560

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 18/6384
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid voorzieningenrechter in verzoek om voorlopige voorziening bij bijstandsaanvraag

Op 24 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.S. Vlieger, had op 22 oktober 2018 verzocht om een voorlopige voorziening in verband met een vermeende weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam om een besluit te nemen op zijn aanvraag voor bijstand. Verzoeker stelde dat hij dakloos was en geen briefadres had, waardoor hij niet bereikbaar was voor de gemeente. De voorzieningenrechter oordeelde dat de brief van 6 oktober 2018 van de afdeling bijzondere doelgroepen geen schriftelijke weigering bevatte, maar eerder een uitnodiging was voor verzoeker om zijn aanvraag in te dienen, ondanks het ontbreken van adresgegevens. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoeker niet gericht was tegen een besluit of een daarmee gelijk te stellen (rechts-)handeling van verweerder, waardoor hij onbevoegd was om op het verzoek te beslissen. De uitspraak werd gedaan zonder zitting op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter verklaarde zich onbevoegd en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/6384

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 oktober 2018 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
.

Overwegingen

Verzoeker heeft om een voorlopige voorziening verzocht op 22 oktober 2018. Dit verzoek hangt samen met de door verzoeker gestelde schriftelijke weigering van verweerder om een besluit te nemen.
Die weigering is volgens verzoeker neergelegd in de brief van 6 oktober 2018 van de afdeling bijzondere doelgroepen (kenmerk 20656735). Daarin staat dat de gemachtigde namens verzoeker een aanvraag heeft gedaan om bijstand, waarbij wordt verwezen naar een brief van 2 oktober 2018. In de brief van 6 oktober 2018 staat ook dat verzoeker dakloos is, geen briefadres heeft en de afdeling bijzondere doelgroepen verzoeker daarom ook niet kan bereiken, en dat de gemachtigde bij de aanvraag evenmin heeft meegedeeld waar verzoeker verblijft. In de brief wordt verzoeker aangeraden langs te komen bij de daklozenbalie. De gemachtigde wordt verzocht hem dit mee te delen.
Uit deze brief blijkt dat sprake is van problemen met een door verzoekers gemachtigde namens verzoeker ingediende aanvraag om bijstand, waarbij verzoekers gemachtigde heeft aangegeven (ook) niet te beschikken over een adres van verzoeker.
Anders dan de gemachtigde van verzoeker meent, bevat de brief van 6 oktober 2018 geen schriftelijke weigering om een beslissing te nemen als bedoeld in artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder biedt verzoeker juist de kans om een uitkering aan te vragen, ook al beschikt verweerder niet over adresgegevens van verzoeker.
In het verzoek om een voorlopige voorziening wordt nog opgemerkt dat verzoeker al sinds 19 maart 2018 tracht bijstand te verkrijgen, maar dat door verweerder gevraagde documenten, te weten het testament van de vader en de aanslag erfbelasting zeer moeilijk te verkrijgen blijken. Ook daaruit blijkt niet dat verweerder weigert een besluit te nemen, maar juist dat verweerder onderzoek wenst te verrichten.
Verzoekers gemachtigde rept nog van het alsnog “in behandeling nemen” van een bijstandsaanvraag van verzoeker. Van een buiten behandelingstelling is echter evenmin gebleken.
Dat betekent dat het bezwaar van verzoeker niet is gericht tegen een besluit of een daarmee gelijk te stellen (rechts-)handeling van verweerder.
Onder verwijzing naar het eerste lid van artikel 8:81 van de Awb concludeert de voorzieningenrechter dat hij dan onbevoegd is. Omdat de voorzieningenrechter kennelijk niet bevoegd is, doet de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak zonder zitting en verklaart zich onbevoegd.
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan op 24 oktober 2018 door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is bekendgemaakt door verzending op de hierna genoemde datum.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.