ECLI:NL:RBAMS:2018:7559

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
13/997045-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor grootschalige cocaïnehandel en witwassen met ontnemingsvordering

Op 19 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen die betrokken waren bij grootschalige handel in cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten vanuit een woonwagen in Den Haag meer dan 40 kilogram cocaïne hebben verkocht en 146 kilogram in bezit hadden. Daarnaast zijn zij veroordeeld voor het witwassen van aanzienlijke geldbedragen, waaronder een bedrag van 1.640.000 euro. De rechtbank heeft de verdachten respectievelijk veroordeeld tot gevangenisstraffen van 6 en 4 jaar. De rechtbank heeft ook een ontnemingsvordering ingesteld, waarbij de verdachten de verdiende bedragen aan de Staat moeten terugbetalen. De zaak is behandeld in meervoudige kamer, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan meerdere feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het witwassen van geld afkomstig uit misdrijven. De rechtbank heeft de bewijsvoering gebaseerd op observaties, afgeluisterde gesprekken en administratie die in beslag is genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997045-14 (Promis)
Datum uitspraak: 19 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 28 juli 2016, 4 oktober 2016, 15 december 2016, 21 februari 2017, 18 juli 2017, 17 september 2018, 18 september 2018 en 11 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. A. Bijleveld en B.C. Niks, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J. van Essen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van overtreding van artikel 2 van de Opiumwet, meermalen gepleegd in de periode van 22 december 2015 tot en met 19 april 2016 te ’s-Gravenhage;
medeplegen van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen ten aanzien van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet, in de periode van 1 januari 2016 tot en met 19 april 2016 te ‘s-Gravenhage;
medeplegen van (schuld)witwassen van diverse geldbedragen en voertuigen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 19 april 2016 te ’s-Gravenhage, Amsterdam en/of Amstelveen, terwijl hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt;
(schuld)witwassen van een geldbedrag van € 1.640.000 in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 januari 2015 te ’s-Gravenhage.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
Partiële nietigheid van de dagvaarding
Aan verdachte is onder feit 1, elfde gedachtestreepje, ten laste gelegd dat hij in de periode van 22 december 2015 tot en met 19 april 2016, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, te ’s-Gravenhage, meerdere, althans één, onbekend gebleven hoeveelheden cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of bereid, bewerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad. Dit deel van de tenlastelegging is onvoldoende feitelijk en voldoet daarom niet aan de eisen die aan een dagvaarding gesteld worden in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Gelet hierop zal de dagvaarding ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging nietig worden verklaard.
De dagvaarding is voor het overige geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van feit 1
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot een partiële bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde. Niet kan worden bewezen dat verdachte de tenlastegelegde hoeveelheden cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Bewezen kan worden dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) aan nagenoeg alle in de tenlastelegging genoemde afnemers cocaïne heeft verkocht. Verder is komen vast te staan dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] een hoeveelheid van 146 kilogram cocaïne aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van feit 2
Bewezen kan worden dat verdachte, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de import en export van cocaïne. Daartoe heeft hij met verschillende (internationale) contacten ontmoetingen gehad, rollen lood aangeschaft voor het ombouwen van een aanhangwagen en een bedrag van € 342.000 aanwezig gehad en vervoerd. Verder heeft hij gebruik gemaakt van een geldtelmachine, PGP-telefoons en had hij verborgen ruimtes in zijn auto’s.
Ten aanzien van feit 3
Bewezen kan worden dat verdachte, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , meerdere geldbedragen en auto’s heeft witgewassen. Niet is komen vast te staan dat verdachte de beschikking had over het geldbedrag van € 675.000 (afkomstig van [naam afnemer 6] , tweede gedachtestreepje), het geldbedrag van € 100.000 (aangetroffen in de woning van de moeder van [medeverdachte] , zevende gedachtestreepje) en het geldbedrag van € 12.000 (aangetroffen in de woning van [medeverdachte] , negende gedachtestreepje).
Ten aanzien van feit 4
Bewezen kan worden dat verdachte een geldbedrag van € 1.640.000 heeft witgewassen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft zich ten aanzien van de feiten op zijn zwijgrecht beroepen. De raadsvrouw heeft ten aanzien van de feiten de volgende verweren gevoerd.
Ten aanzien van het vooronderzoek
Er is sprake van vormverzuimen met betrekking tot de inzet van cameraobservatie en de opname van vertrouwelijke communicatie (hierna: OVC) in de woonwagen van verdachte. Het bewijs dat door deze onderzoeksmethoden is vergaard, dient daarom te worden uitgesloten.
Ten aanzien van de cameraobservatie heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de camera op een dusdanige wijze op de woonwagen van verdachte was gericht, dat er activiteit in de woonwagen kon worden waargenomen. De camera was verder voorzien van een zoomfunctie. Hierdoor was de facto sprake van observatie in de woning van verdachte, hetgeen een schending van het huisrecht (artikel 8 EVRM) oplevert. Daarnaast is door de verdediging meermalen aan het OM gevraagd naar de technische mogelijkheden van de camera. Het OM heeft daar geen duidelijkheid over kunnen geven. Hierdoor heeft de verdediging onvoldoende de rechtmatigheid van het gebruik van de camera kunnen toetsen, terwijl het Openbaar Ministerie dat wel intern heeft kunnen toetsen. Er is daarom sprake van een schending van het recht op equality of arms, omdat de verdachte het recht heeft om op gelijke wijze als het Openbaar Ministerie inzicht te krijgen in stukken die betrekking hebben op de strafzaak. Daarom is het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) geschonden.
Ten aanzien van de OVC heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat op de machtiging van de rechter-commissaris niet staat aangekruist dat de woning van verdachte mocht worden betreden om de apparatuur te plaatsen. De rechter-commissaris heeft nadien een proces-verbaal opgemaakt waarin zij uitlegt dat de toestemming wel is gegeven. In het bevel van de officier van justitie van 18 december 2015 is evenwel opgenomen dat de woning van verdachte mocht worden betreden. Nu de rechter-commissaris daarvoor geen toestemming heeft gegeven, levert het betreden van de woning van verdachte een schending van het huisrecht (artikel 8 EVRM) op. Verder heeft de verdediging het OM verzocht om inzage te verschaffen in de zogenoemde CTC-stukken, waarmee de hoofdofficier van justitie een verzoek tot OVC ter goedkeuring voorlegt aan het College van Procureurs-Generaal. Het OM heeft dit verzoek van de verdediging naast zich neergelegd. Aangezien de officier van justitie zonder toestemming van de rechter-commissaris is overgegaan tot toepassing van de OVC in de woning van verdachte, zijn er concrete aanwijzingen dat de officier van justitie de CTC doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte onjuist of onvolledig heeft voorgelicht, zodat de CTC-stukken tot de processtukken zouden moeten behoren. Nu de verdediging daar echter geen inzage in heeft gekregen, heeft de verdediging onvoldoende de rechtmatigheid van het vooronderzoek met betrekking tot de inzet van de OVC kunnen toetsen, hetgeen een schending van het recht op equality of arms en daarmee van het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) oplevert.
De vormverzuimen hebben plaatsgevonden in het vooronderzoek en zijn onherstelbaar. Daarmee vallen ze binnen de reikwijdte van artikel 359a Sv. De voorschriften, te weten het huisrecht en het recht op een eerlijk proces, zijn belangrijk en in aanzienlijke mate geschonden. Nu er door het OM niet conform de machtiging van de rechter-commissaris is gehandeld, is er sprake van grote verwijtbaarheid. Verder hebben de vormverzuimen nadeel opgeleverd voor verdachte. Het recht op een eerlijk proces is in de kern geraakt en de privacy van verdachte is zeer verregaand geschaad. Het enige juiste rechtsgevolg dient uitsluiting van het bewijs te zijn.
Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de afnemers [naam afnemer 1] en [naam afnemer 2] (eerste gedachtestreepje) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de overige afnemers heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte cocaïne aan deze personen heeft verstrekt. Eveneens is niet komen vast te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan invoer of uitvoer van cocaïne. Ten slotte kan niet worden bewezen dat verdachte 146 kilogram cocaïne aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdediging niet betwist dat verdachte ontmoetingen heeft gehad met een aantal personen en dat daarbij gesproken is over aan drugs gerelateerde zaken. Deze ontmoetingen zouden echter hebben plaatsgevonden om zakelijke contacten te vriend te houden.
Verder heeft de raadsvrouw bepleit dat geen bewezenverklaring kan volgen voor invoer of uitvoer van cocaïne indien er geen verdovende middelen in beslag zijn genomen en getest. Er is weliswaar cocaïne aangetroffen bij de afnemers [naam afnemer 1] en [naam afnemer 2] , maar dit valt onder feit 1 en kan niet nogmaals worden bestraft onder feit 2. De informatie uit de vermeende PGP telefoon van verdachte kan niet worden gebruikt voor het bewijs. Het OM heeft geen originele foto’s van de informatie verstrekt, waardoor de ‘chain of custody’ niet kan worden gecontroleerd. Verder is niet gebleken dat verdachte een concreet plan heeft gehad voor de voorbereiding van invoer of uitvoer van cocaïne. Verdachte dient daarom van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het geldbedrag van € 342.000 (vijfde gedachtestreepje), de Range Rover Evoque (tiende gedachtestreepje) en de Volkswagen Golf (elfde gedachtestreepje) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van een gedeelte van het geldbedrag van € 457.000 (eerste gedachtestreepje) heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte niet aanwezig is geweest bij de vermoedelijke overdracht en dat niet is gebleken dat hij als medepleger verantwoordelijk kan worden gehouden voor het aannemen van het geld. Verder is niet gebleken dat het bedrag is verhuld of verborgen. Niet kan worden bewezen dat de geldbedragen van € 675.000 (tweede gedachtestreepje) en € 150.000 (vierde gedachtestreepje) aan verdachte zijn overgedragen. Ten aanzien van het geldbedrag van € 212.000 (derde gedachtestreepje) kan hooguit worden bewezen dat verdachte het geldbedrag heeft verworven of voorhanden gehad. De geldbedragen van € 100.000 (zevende gedachtestreepje) en € 12.500 (achtste gedachtestreepje), die niet in de woning van verdachte zijn aangetroffen, behoorden niet aan verdachte toe. Het geldbedrag van € 56.625 (zesde gedachtestreepje) is verkregen met de verkoop van PGP telefoons en is daarmee niet van misdrijf afkomstig. De Mercedes-Benz was formeel nog niet overgeschreven op naam van verdachte, waardoor geen sprake is van een witwashandeling.
Ten aanzien van feit 4
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het witwassen van een geldbedrag van € 1.640.000 bepleit dat niet is komen vast te staan dat de stukken folie afkomstig zijn uit het huisvuil van verdachte. Verder wordt de berekening van het geldbedrag betwist. Niet kan worden bewezen dat het opschrift van het getal ‘50’ correspondeert met een geldbedrag van € 50.000. Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam getuige 1] dient te worden uitgesloten van het bewijs. Niet is komen vast te staan dat [naam getuige 1] voldoende deskundig is, waardoor zijn verklaring niet kan worden meegewogen voor het bewijs.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Camerabeelden en OVC bruikbaar voor het bewijs
De rechtbank stelt vast dat op 19 november 2015 een observatiecamera is geplaatst, gericht op de voorzijde van de woning van verdachte aan de [adres] . [1] Nu aan de voorzijde van de woning een raam is geplaatst, was het sporadisch mogelijk om activiteit in de woning, die bij dat raam plaats vond, waar te nemen. De verdediging heeft hiervan zes voorbeelden genoemd over de gehele periode van camera-observatie. Dit rechtvaardigt niet de conclusie dat de situatie gelijk te stellen is met observatie
inde woning van verdachte. Veruit het grootste gedeelte van de binnenkant van de woning is buiten het bereik van de camera gebleven. Verder volgt uit het dossier niet dat deze camera een zoomfunctie had, laat staan dat daarvan gebruik is gemaakt. Wel is duidelijk dat een verder inzoomen van de camera, gezien de opstelling van de camera, niet zou [naam 6] tot veel meer zicht op wat zich in de woning afspeelde, maar hooguit tot duidelijkere of gedetailleerdere opnamen van de sporadische activiteit bij het raam. Daarmee wordt de situatie nog steeds niet vergelijkbaar met observatie in de woning. Van de door de verdediging aangevoerde schending van artikel 8 EVRM door het omzeilen van de wettelijke regeling voor de camera-observatie is dan ook geen sprake.
Ook is artikel 6 EVRM (recht op een eerlijk proces) niet geschonden. Dit argument van de verdediging gaat reeds mank omdat geen sprake is van processtukken waar de verdediging geen inzage in heeft gekregen, zoals de raadsvrouw heeft betoogd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de verdediging bovendien geen belang bij een verder onderzoek van of informatie over eventuele zoommogelijkheden van de observatiecamera en is er geen sprake van het ontbreken van een eerlijk proces door het achterwege blijven van verder onderzoek. De rechtbank is derhalve van oordeel dat ten aanzien van de inzet van de cameraobservatie geen sprake is van een vormverzuim, waardoor de daarmee verkregen beelden bruikbaar zijn voor het bewijs.
Ten aanzien van de OVC leest de rechtbank de op 17 december 2015 schriftelijk gegeven toestemming zo dat ook de zin die de toestemming bevat om de woning te betreden deel uitmaakt van de overwegingen van de rechter-commissaris, ook al is het kruishokje voor die zin niet aangekruist. De rechter-commissaris heeft op 19 februari 2016 een proces-verbaal opgemaakt, waarin zij ook aangeeft dat dit hokje per abuis niet op de machtiging is aangekruist. De rechtbank verwerpt dan ook de stelling dat de woning onrechtmatig betreden zou zijn, zodat de overige argumenten en verweren van de raadsvrouw die op dat punt voortbouwen geen verdere bespreking behoeven.
Van enig vormverzuim ten aanzien van de OVC of enige schending van de artikelen 6 en/of 8 EVRM is dan ook geen sprake, zodat de daarmee verkregen opnamen bruikbaar zijn voor het bewijs.
De verweren worden verworpen.
4.3.2.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [2]
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3
Politieonderzoek Melogale II
Onder de naam Melogale II is door de politie vanaf einde 2015 onderzoek gedaan naar de vermoedelijke handel in kiloblokken cocaïne door verdachte en [medeverdachte] vanuit de woonwagen van verdachte aan de [adres] . In dat kader zijn de hiervoor besproken videocamera- en afluisterapparatuur gebruikt en zijn kentekenregistratiesystemen geplaatst langs de twee toegangswegen naar het woonwagenkamp.
Binnen het grondgebied brengen van cocaïne
Met de officieren van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Verdachte zal van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Afnemers [naam afnemer 1] en [naam afnemer 2]
Op 31 maart 2016 wordt waargenomen dat verdachte om 12.30 uur zijn woning binnengaat met een gevulde sporttas. Omstreeks 12.54 uur arriveert [medeverdachte] eveneens bij de woning. Hij gaat naar binnen en draagt een gevulde tas Albert Heijn bij zich. [3] Omstreeks 13.00 uur vertrekt [medeverdachte] . Een kwartier later komen twee mannen bij de woning aan. Zij gaan naar binnen. [4] De mannen verlaten om 13.56 uur de woning en rijden weg in een voertuig met kenteken [kenteken] . Om 14.12 uur wordt het voertuig staande gehouden. [5] Bij doorzoeking van het voertuig wordt bij de rechterachterbank een verborgen ruimte aangetroffen. In de verborgen ruimte liggen twee witte blokken en een Albert Heijn tas. In de Albert Heijn tas zit nog een wit blok en een kassabon. Op de blokken staat respectievelijk ‘CN’, ‘777’ en ‘F1R’ geschreven. Monsters van de blokken, die samen 3.01 kilogram wegen, worden voor onderzoek naar het NFI gestuurd. [6] De monsters blijken cocaïne te bevatten. [7] De kassabon blijkt afkomstig van het Albert Heijn filiaal aan het [adres 2] en betreft een transactie van 29 maart 2016 te 10.42 uur. [8] Op camerabeelden is te zien dat verdachte bij voornoemd filiaal op voornoemd tijdstip bij de kassa staat en goederen op de band legt. Deze goederen komen overeen met de goederen op de kassabon. Zichtbaar is dat verdachte een Albert Heijn tas pakt en daar de boodschappen in plaatst. Als verdachte vertrekt, neemt hij de kassabon aan. [9]
Uit de OVC van 31 maart 2016 volgt dat [medeverdachte] tegen verdachte zegt dat hij er ‘twee heeft en een Audi’. [10] [medeverdachte] en verdachte bespreken vervolgens de prijs. [11] In het gesprek tussen verdachte en [naam afnemer 1] en [naam afnemer 2] , dat kort na het vertrek van [medeverdachte] plaatsvindt, zegt verdachte dat hij 777, CN, F1R, Audi, Puma en Poker heeft en dat ze het mogen openmaken. [naam afnemer 2] en [naam afnemer 1] zeggen dat het erg goed is. [12] Vervolgens zegt verdachte dat ze het even op de weegschaal leggen en hij de gegevens erop schrijft. [13]
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] de ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne aan [naam afnemer 1] en [naam afnemer 2] heeft verkocht.
Ten aanzien van de overige afnemers (feit 1), de voorbereidingshandelingen (feit 2) en het witwassen (feit 3)
Ten aanzien van de overige in feit 1 genoemde afnemers geldt dat geen cocaïne is aangetroffen. De verdediging heeft aandacht gevraagd voor de uitspraken in de zaak [naam zaak] , waarin het gerechtshof Amsterdam heeft geoordeeld dat ook in die gevallen waarbij geen cocaïne is aangetroffen en ook niet met zoveel woorden over cocaïne wordt gesproken door de verdachten, in beginsel een bewezenverklaring mogelijk is, mits op grond van het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat sprake is geweest van handelingen met betrekking tot cocaïne. De rechtbank kent in dit verband betekenis toe aan de volgende feiten en omstandigheden.
Woordgebruik OVC
Van 1 januari 2016 tot de aanhouding van verdachte op 19 april 2016 is de communicatie in de woning van verdachte opgenomen. [14] In de gesprekken die daar zijn gevoerd, wordt, net als in de gesprekken rondom de transactie met [naam afnemer 2] en [naam afnemer 1] , in de onderzochte periode veel in versluierd taalgebruik over producten gesproken. Begrippen als Poker, Vis, Puma, J10, Audi, Muzieknoot, Toyota, Techno (Mari(n)e), FR1 (mogelijk wordt F1R bedoeld), ZZ (of NN), Mexicaan, F12, Yamaha, R1 en Rolex komen naar voren. Een gedeelte van deze termen zijn bekend als logo’s van cocaïneblokken bij Europol en/of worden teruggevonden in de Europol Cocaine Logo Catalogue 2008. Verder wordt gesproken over de geur van de producten. Cocaïne heeft een typisch zurige lucht (door kristallisatie met zoutzuur). Er wordt verschillende keren gesproken over een geur die naar diesel ruikt. Bij cocaïneproductie in Zuid-Amerika wordt vaak dieselolie gebruikt om de cocaïne te extraheren uit de bladeren van de cocaplanten. Indien er niet goed gezuiverd wordt, is het mogelijk dat het eindproduct ruikt naar dieselolie. Er wordt ook verschillende keren gesproken over het koken van het product met ammoniak of bakpoeder (natriumbicarbonaat). Na het koken zou het ‘gerookt kunnen worden’ en het product wordt er zuiverder van. Door cocaïne te koken met ammoniak of een andere base ontstaat ‘base coke’. Deze vorm van cocaïne kun je roken. Er wordt ook gesproken over het verwijderen van de diesellucht en dat het product vermengd is. Uit analyses van de douane en het NFI van rechtstreeks uit Zuid-Amerika afkomstige cocaïne blijkt dat dit vermengd is met andere producten. Door de cocaïne uit te koken, zullen deze middelen eruit gehaald worden. Er wordt uitvoerig gesproken over kopen en verkopen. In relatie tot dit spreekt men over 20, 21, 22, 23, 24, 25 en 26. Bekend is dat de groothandelsprijs van cocaïne varieert tussen € 18.000 en € 35.000, afhankelijk van kwaliteit, aanbod, vraag, beschikbaarheid en hoeveelheid. Door handelaren wordt bij het aanduiden van de prijzen vaak dit soort termen gebruikt. [15] Uit eerdere politieonderzoeken met betrekking tot handel in verdovende middelen blijkt dat de kiloprijs over het algemeen in een tiental wordt uitgedrukt. Een prijs van bijvoorbeeld € 26.000 wordt dan aangeduid als ‘26’. [16]
Van een handel in andere goederen dan cocaïne, behalve van een zijhandeltje van verdachte in PGP-telefoons en een paar gesprekken die over softdrugs lijken te gaan, is in dit uitgebreide onderzoek niet gebleken. De gesprekken over PGP’s en softdrugs zijn over het algemeen ook gemakkelijk en duidelijk te onderscheiden van de gesprekken over de hiervoor genoemde termen en bedragen. PGP-telefoons zijn doorgaans geurloos, hebben een andere prijs, worden niet van stempels voorzien en worden niet gekookt; het is daarom in vele gesprekken over de genoemde benamingen volstrekt helder dat het niet over PGP’s gaat. Softdrugs komen slechts in een paar gesprekspassages voor en worden dan ook onomwonden bij de naam genoemd. Ook softdrugs worden bovendien niet gekookt en ruiken niet naar diesel.
In de vele gesprekken in de woonwagen van verdachte wordt de handelswaar veruit in de meeste gevallen aangeduid met één van de hiervoor genoemde benamingen en/of een rond aantal zoals ‘een Poker’ en ‘ik heb er vier nodig’. Vele voorbeelden hiervan zijn terug te vinden in het bewijs, zoals dat hieronder zal worden besproken bij de afzonderlijke afnemers. Tijdens de (delen van de) gesprekken die gaan over de handelswaar met de genoemde benamingen wordt niets gezegd dat duidt op verschillende soorten handelswaar (zoals andere soorten drugs) en er wordt ook niet over pakken van verschillende gewichten gepraat. Kennelijk was het voor de gesprekspartners dus niet nodig om nader te specificeren van welke handelswaar men er een/twee/drie wilde hebben, of wat het gewicht van ‘een Poker’ was. Verder valt uit verschillende gesprekken rechtstreeks af te [naam 6] dat onder meer Poker, Audi, Puma, Toyota, Techno Marine en J10 verschillende varianten van hetzelfde product zijn. Uit gesprekken wordt dan ook duidelijk dat het gaat om een eenvormige handel in telkens hetzelfde product, dat in vaste (gewichts)eenheden wordt verkocht.
Administratie van [medeverdachte]
Op 19 april 2016 wordt de woning op het adres [adres] en de woning van [medeverdachte] doorzocht. In beide woningen wordt onder meer een telefoon van het merk Blackberry aangetroffen en in beslag genomen. Uit onderzoek aan deze telefoons blijkt dat het gaat om zogenoemde ‘PGP-telefoons’, te weten telefoons voorzien van encryptiesoftware. [17] Door specialisten van het Nederlands Forensisch Instituut worden de encryptiesleutels van de telefoons gebroken en wordt de inhoud weergegeven. De gebruikers van deze telefoons worden geïdentificeerd als verdachte (onder de naam [naam 1] ) en [medeverdachte] (onder de naam [naam 2] ). [18] In de telefoons worden e-mailberichten, PGP-berichten en een contactenlijst aangetroffen. [19] Uit de PGP-communicatie tussen verdachte en [medeverdachte] blijkt dat er gesproken wordt over termen als Toyota, Poker, Puma, J10, Techno Marine en Audi, in combinatie met diverse aantallen. [20] Verder deelt verdachte op 10 april 2016 zijn contactpersonen met [medeverdachte] . [21] In de telefoon van [medeverdachte] wordt tevens administratie aangetroffen over het meegeven, ontvangen en omruilen van producten en bedragen. [22] In deze administratie worden termen gebruikt die ook in de OVC-gesprekken worden gebruikt voor de handelswaar van verdachte en [medeverdachte] , zoals hiervoor al besproken. Meestal wordt in de administratie volstaan met notities als ‘1 poker meegegeven’, ’10 techno marine mee’, ‘3 poker opgehaald’. In de meeste gevallen is in deze berichten en administratie, net als in de OVC-gesprekken, niet nader aangegeven wat met deze getallen wordt bedoeld. De rechtbank maakt daaruit op dat een nadere aanduiding van wat bijvoorbeeld ‘3 poker’ is, niet nodig was omdat het kennelijk steeds gaat om dezelfde eenheden. Een aantal keren is in deze administratie wel uitdrukkelijk een gewicht genoemd, bijvoorbeeld ‘gewicht 1046 en 1048’ en ‘gewogen met verpakking 1134’, waarbij opvalt dat die gewichten dan steeds iets boven de kilo (1000) liggen. Ook in deze administratie is niets te ontdekken dat een onderscheid aangeeft tussen verschillende soorten handelswaar, anders dan de benamingen als Poker, Audi’s etc. Opvallend is voorts nog dat in deze administratie een aantal verwijzingen naar de kennelijke kiloprijs van de handelswaar is te zien. Een veelzeggend gedeelte van de administratie luidt:
‘totaal 21 stuks gekocht.
8 toyota’s
7 audi’s
5 J10’s
1. techno marine
totale gewicht
was 20.708 x 26.500 = 548.762
totaal te betalen 548.762’ [23]
Uit deze notitie maakt de rechtbank op:
- dat de genoemde waar (Toyota’s, Audi’s, J10’s, Techno Marine) per stuk gemiddeld ongeveer een kilo weegt;
- dat de prijs van een kilo van ieder van deze waar gelijk is, en
- dat die prijs in dit geval 26.500 per kilo is; een prijs die – uitgaande van euro’s – past bij de hiervoor genoemde groothandelsprijs van cocaïne.
Voorts is de benaming ‘Audi’ ook in het hierboven beschreven gesprek met [naam afnemer 2] en [naam afnemer 1] genoemd in een rijtje met ook CN, F1R en 777, welke laatste alle drie kilopakken cocaïne bleken te zijn.
De rechtbank concludeert dat daar waar verdachte en [medeverdachte] spreken over ‘Poker’, een ‘Audi’ en de andere hiervoor genoemde benamingen, zij spreken over cocaïne, die zij verhandelen in blokken van ongeveer een kilo, zoals die ook bij [naam afnemer 2] en [naam afnemer 1] zijn aangetroffen, en dat deze handel werd bijgehouden door middel van de in de PGP van [medeverdachte] aangetroffen administratie. De rechtbank hecht grote bewijswaarde aan deze administratie. [medeverdachte] hield deze administratie bij in een PGP-telefoon en deelde deze, voor zover bekend, alleen met de PGP van verdachte. De administratie was dus kennelijk daadwerkelijk voor ‘intern’ gebruik door verdachte en [medeverdachte] bedoeld en had geen ander kennelijk doel dan het bijhouden van de daadwerkelijke stand van zaken met betrekking tot de verkoop van cocaïne. Een ander doel van deze administratie is overigens ook door niemand geopperd. [medeverdachte] was bovendien in zijn reguliere baan onder meer verantwoordelijk voor het bijhouden van de boekhouding en administratie van het bedrijf waar hij werkte, zodat verondersteld kan worden dat hij voldoende vaardig is om een tamelijk eenvoudige boekhouding, zoals in de PGP aangetroffen, accuraat te kunnen voeren. [24] Er is dan ook geen reden om er aan te twijfelen dat deze administratie klopt.
Rolverdeling tussen verdachte en [medeverdachte]
Uit de OVC-gesprekken, de observaties en de PGP-administratie leidt de rechtbank ook af dat verdachte en [medeverdachte] nauw samenwerkten. [medeverdachte] bespreekt onder meer met verdachte de stand van zaken met betrekking tot de cocaïnevoorraad en de kennelijke opbrengst van de cocaïnehandel. [medeverdachte] houdt niet alleen de administratie hiervan nauwkeurig bij, maar hij adviseert verdachte ook bijvoorbeeld over de wijze van betaling en de extra kosten die gepaard gaan met kleine coupures. [medeverdachte] is bij veel transacties met de afnemers aanwezig en neemt actief deel aan de gesprekken. Ook telt hij het ontvangen drugsgeld mee. Op momenten dat verdachte niet aanwezig is, ontvangt [medeverdachte] zelfstandig (potentiële) afnemers in de woonwagen. Ook is regelmatig geobserveerd dat [medeverdachte] vlak voor of na de komst van deze afnemers iets in tassen brengt of meeneemt naar de woonwagen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat zij samen bezig waren met het verhandelen van de hen kennelijk ter beschikking staande cocaïnevoorraad op een zodanige nauwe wijze dat de rol van [medeverdachte] in het merendeel van de tenlastegelegde cocaïnetransacties als medeplegen te kwalificeren is.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan een bespreking van het overige bewijs, dat betrekking heeft op verschillende zaaksdossiers en/of afnemers. De rechtbank zal daarbij steeds bespreken of, in samenhang met de voorgaande overwegingen, voor bewezenverklaring van de verschillende onderdelen van de tenlastelegging wel of niet voldoende bewijs is geleverd.
Handel in cocaïne (feit 1)
Afnemer [naam afnemer 3]
Op 13, 14, 22, 25 en 27 januari 2016 en 17 februari 2016 bezoekt een persoon de woning van verdachte. [25] Deze persoon wordt geïdentificeerd als [naam afnemer 3] . [26] Vanaf 25 januari 2016 zijn de gesprekken in de woning tussen [naam afnemer 3] en verdachte en/of [medeverdachte] opgenomen.
Op 13 januari 2016 gaat [medeverdachte] omstreeks 18.58 uur met een sporttas de woning van verdachte binnen. [27] Omstreeks 19.05 arriveert [naam afnemer 3] bij de woning. Samen met [medeverdachte] betreedt hij de woning. [28] Vijf minuten later verlaat [naam afnemer 3] de woning. In zijn beide handen draagt hij twee tassen. [29] In de administratie op de telefoon van [medeverdachte] staat het volgende vermeld: 13-01 poker 1x 1148, 1x 1162, 1x 1144, 1x 1154 toyota 1x 1172, 1x 1162, 1x 1162, 1x 1158 meegegeven met [naam 3] . [30]
Op 14 januari 2016 arriveert [medeverdachte] omstreeks 12.31 bij de woning van verdachte. Om 12.35 uur gaat [naam afnemer 3] eveneens de woning binnen. In zijn rechterhand draagt hij een zwarte tas. Drie minuten later verlaat [naam afnemer 3] de woning. Hij draagt op dat moment geen tas meer bij zich. [31] In de administratie van de telefoon van [medeverdachte] staat het volgende vermeld: 14-01 pap gehad voor 5 toyota, 135 van [naam 3] . [32]
Op 16 januari 2016 loopt [medeverdachte] omstreeks 12.38 de woning van verdachte binnen. Hij draagt een donkere tas over zijn linkerschouder. Om 12.40 uur komt [naam afnemer 3] bij de woning aan. Hij draagt een witte tas bij zich. Nadat hij de woning heeft betreden, vertrekt hij een minuut later. Op dat moment draagt hij in zijn linkerhand een gevuld uitziende plastic tas van supermarktketen Lidl. [33] In de administratie van de telefoon van [medeverdachte] staat het volgende vermeld: 5 poker omgeruild voor mexicaan, 1x 1178, 1x 1144, 1x 1158, 1x 1168, 1x 1234, 4 poker terug gehad, 1 als voorbeeld gehouden. [34]
Op 22 januari 2016 komt [naam afnemer 3] omstreeks 12.02 uur bij de woning van verdachte. Na ongeveer tien seconden loopt [naam afnemer 3] naar de woning op het adres [adres] . [naam afnemer 3] draagt een plastic tas bij zich. Omstreeks 12.08 uur komt verdachte aanlopen. Hij loopt eveneens naar de woning op het adres [adres] . Om 12.26 uur loopt [naam afnemer 3] terug naar zijn auto. Hij draagt op dat moment een andere plastic tas met zich mee. [35] In de administratie op de telefoon van [medeverdachte] staat het volgende vermeld: 22-01 [naam 3] betaald 126.895, 5 audi meegegeven, 1 poker terug. [36]
Op 25 januari 2016 komt [naam afnemer 3] omstreeks 10.51 uur in de woning van verdachte. Vijf minuten later verlaat hij de woning. In zijn hand draagt hij een gevulde plastic tas. [37] Uit de OVC blijkt dat in de woning tussen de genoemde tijdstippen een gesprek tussen verdachte en [naam afnemer 3] plaatsvindt. [38] In het gesprek vraagt verdachte aan [naam afnemer 3] : “Dat is Techno Marin. Hij moest er zeven hebben toch?” [naam afnemer 3] zegt kort daarop: “Moest er twee meenemen”. Later zegt [naam afnemer 3] : “We hebben die Toyota gehad van jou”. Kort daarop zegt verdachte dat de Toyota’s op zijn en [naam afnemer 3] er vijf van heeft gepakt. [39] In de administratie van [medeverdachte] staat het volgende vermeld: 25-01 [naam 3] 1x techno 1x j10 mee. [40]
Op 27 januari 2016 gaat [naam afnemer 3] omstreeks 13.59 uur de woning van verdachte binnen. Hij draagt een zwarte laptoptas bij zich. Twee minuten later vertrekt [naam afnemer 3] . Naast de laptoptas draagt [naam afnemer 3] een gevulde plastic tas. [41] Uit de OVC blijkt dat in de woning tussen de genoemde tijdstippen een gesprek tussen verdachte en [naam afnemer 3] plaatsvindt. Hoorbaar is dat er spullen uit een tas worden gehaald. Verdachte zegt daarbij onder meer tegen [naam afnemer 3] : “En drie van die Toyota’s”. [42] Omstreeks 16.10 uur arriveert [medeverdachte] bij de woning. Na een paar minuten gaat hij naar binnen. Omstreeks 16.18 uur komt [naam afnemer 3] met een gevulde plastic boodschappentas bij de woning aan. Omstreeks 16.30 uur vertrekt [naam afnemer 3] . [43] Uit de OVC blijkt dat in de woning tussen de genoemde tijdstippen een gesprek tussen verdachte, [medeverdachte] en [naam afnemer 3] plaatsvindt. [naam afnemer 3] zegt in dat gesprek : “Ik heb het niet kunnen tellen, want het ging allemaal zo snel (…) het moet 212 zijn.” Hoorbaar is dat er iets wordt geteld. Na enig moment zegt verdachte: “6 en 6 is 12. Tweehonderd en twaalf”. Vervolgens is meermalen het geluid van een geldtelmachine te horen. Hierna wordt door verdachte, [naam afnemer 3] en [medeverdachte] gesproken over wat [naam afnemer 3] morgen wil hebben. Daarbij worden de termen J10, F1, 777 en Audi genoemd. [44] Nadat [naam afnemer 3] is vertrokken, spreken verdachte en [medeverdachte] nog verder over hetgeen zij zojuist ontvangen hebben. Hierbij vraagt [medeverdachte] aan verdachte: “Maar goed, je hebt met hem afgesproken 26,5 hè?” Verdachte reageert hierop: “Ja, ja. Hij betaalt gewoon 26,5.” [45] In de administratie op de telefoon van [medeverdachte] staat het volgende vermeld: 27-01 [naam 3] betaald 79.810, 5 J10 mee en 3 toyota, 211 betaald. [46]
Op 17 februari 2016 wordt omstreeks 16.35 gezien dat [naam afnemer 3] voor de woning van verdachte aan het wachten is. Omstreeks 16.40 uur parkeert er een voertuig achter de auto van [naam afnemer 3] . [naam afnemer 3] neemt een gevulde plastic tas aan van een persoon en vertrekt. [47] In de administratie op de telefoon van [medeverdachte] staat het volgende vermeld: 17-02 [naam 4] 3 poker opgehaald. [48] In de administratie op de telefoon van [medeverdachte] staat verder een document genaamd ‘ [naam 3] eindoverzicht’. Hierin wordt [naam 3] aangeduid als ‘ [naam 4] ’. [49]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] de ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne aan [naam afnemer 3] heeft verkocht. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [naam afnemer 3] meermalen de woning van verdachte bezoekt. Daarbij zijn verdachte en/of [medeverdachte] aanwezig. Uit de OVC blijkt dat er over stempels van cocaïne wordt gesproken, in combinatie met hoeveelheden en geldbedragen. Uit de vele overeenkomsten tussen de data van zijn bezoeken, hetgeen bij die bezoeken is besproken en de aantekeningen in de administratie op de telefoon van [medeverdachte] is duidelijk dat de verkoop van cocaïne aan [naam afnemer 3] werd bijgehouden onder het pseudoniem ‘ [naam 3] ’.
Afnemer [naam afnemer 4]
Op 20, 21 en 25 januari 2016 bezoekt een persoon de woning van verdachte. [50] Deze persoon wordt geïdentificeerd als [naam afnemer 4] . [51]
Op 20 januari 2016 gaat [naam afnemer 4] omstreeks 19.11 uur de woning van verdachte binnen. Omstreeks 19.51 uur verlaat hij de woning. [52] Uit de OVC volgt dat [naam afnemer 4] tegen verdachte zegt dat hij tien stuks nodig heeft en hij morgen minimaal 160 gaat geven. [53] [naam afnemer 4] en verdachte spreken af dat hij er vier neemt. [naam afnemer 4] benadrukt dat hij er morgen echt tien moet hebben. Verdachte zegt dat hij het morgen kan aanvullen. [54]
Op 21 januari 2016 gaat [naam afnemer 4] omstreeks 09.34 uur de woning van verdachte binnen. Hij draagt een blauwe tas in zijn hand. [55] Uit de OVC volgt dat [naam afnemer 4] tegen verdachte zegt dat hij er gisteren vier heeft gegeven. Verdachte zegt dat hij er nu zes moet pakken. [56] Omstreeks 09.37 uur loopt verdachte zijn woning uit en loopt naar de naastgelegen woning. Hij draagt een blauwe tas in zijn hand. Omstreeks 09.39 uur loopt verdachte terug naar zijn woning. In zijn hand draagt hij weer de blauwe tas. [57] Als verdachte terug in zijn woning is, zegt hij tegen [naam afnemer 4] : “zes”. [naam afnemer 4] antwoordt: “Super. Nou, ik ga gelijk rijden.” [58] Vervolgens loopt [naam afnemer 4] de woning van verdachte uit. Hij draagt de blauwe tas bij zich. [59]
Op 25 januari 2016 gaat [naam afnemer 4] omstreeks 09.43 uur de woning van verdachte binnen. Vijf minuten later vertrekt [naam afnemer 4] . Zijn jas oogt op dat moment dikker dan bij andere ontmoetingen. [60] Uit de OVC volgt dat verdachte tegen [naam afnemer 4] zegt dat ‘die wel een paar keer open is geweest’. [naam afnemer 4] zegt dat het niet uitmaakt en vraagt wat er gebeurt als hij deze mee terug moet nemen omdat hij kapot is. Verdachte zegt dat hij dan een andere krijgt. [61]
In de administratie op de telefoon van [medeverdachte] staat het volgende vermeld: 21-01 [naam 5] 10 techno marine mee, 25-01 [naam 5] 1 poker mee. [62] In een aparte folder van de administratie getiteld ‘ [naam 5] ’ staat vermeld dat er in totaal 18 stuks openstaan en er betalingen zijn geweest op 24-01, 27-01, 29-01, 31-01 en 04-02. Na 04-02 staat vermeld dat dat de betaling ‘aan mij’ is gedaan. [63]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] 18 kilogram cocaïne aan [naam afnemer 4] heeft verkocht. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [naam afnemer 4] meermalen de woning van verdachte bezoekt. Daarbij is verdachte aanwezig en uit de gesprekken is op te maken dat er iets verhandeld wordt. Uit de overeenkomsten tussen de data van zijn bezoeken, hetgeen bij die bezoeken is besproken en de aantekeningen in de administratie op de telefoon van [medeverdachte] is duidelijk dat [naam afnemer 4] in de administratie wordt aangeduid onder het pseudoniem [naam 5] en dat hij 18 kilo cocaïne heeft afgenomen. Nadien zijn er blijkens de administratie meerdere betalingen verricht, waaronder een gedeelte op 4 februari 2016 aan [medeverdachte] .
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne aan [naam afnemer 4] heeft verkocht. Hij zal daarvan worden vrijgesproken.
Afnemer [naam afnemer 5]
Op 4 maart 2016 loopt een persoon omstreeks 08.34 uur naar de woning van verdachte. [64] Deze persoon wordt geïdentificeerd als [naam afnemer 5] . [65] Omstreeks 08.57 uur komt [medeverdachte] eveneens bij de woning van verdachte. In zijn linkerhand draagt hij een blauwe Albert Heijn tas. Aan de onderkant van de tas is een blokvormig voorwerp zichtbaar. [66] Omstreeks 09.04 uur verlaat [medeverdachte] de woning met in zijn handen een gevulde Albert Heijn tas. [67] Omstreeks 09.06 uur verlaat [naam afnemer 5] de woning. Hij draagt in zijn rechterhand een blauwe tas. [68] Uit de OVC volgt dat verdachte, [medeverdachte] en [naam afnemer 5] een gesprek voeren. Verdachte zegt tegen [medeverdachte] dat hij al twintig heeft betaald, waarna verdachte zegt: “neem er een mee”. Verdachte vraagt vervolgens aan [medeverdachte] of hij ‘een poker mee’ heeft opgeschreven. [medeverdachte] antwoordt bevestigend. [69] In de administratie op de telefoon van [medeverdachte] staat het volgende vermeld: 29-02 (…), 04-04 buurman 1 poker en 20 gehad, 06-03 (…). [70]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] 1 kilogram cocaïne aan [naam afnemer 5] heeft verkocht. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [naam afnemer 5] de woning van verdachte heeft bezocht op 4 maart 2016. Verdachte en [medeverdachte] waren daarbij aanwezig. Er wordt besproken dat [naam afnemer 5] een Poker (cocaïne) meeneemt. In de administratie van [medeverdachte] staat dat ‘Buurman’ 1 poker heeft afgenomen en dat [medeverdachte] twintig heeft gehad. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de in de administratie opgenomen datum 04-04 een kennelijke verschrijving is en 04-03 moet zijn. De administratie is chronologisch vastgelegd en de transactie op 04-04 is opgenomen tussen de data 29-02 en 06-03. De inhoud van de notitie in de administratie sluit dus naadloos aan op hetgeen uit de OVC naar voren komt.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne aan [naam afnemer 5] heeft verkocht. Hij zal daarvan worden vrijgesproken.
Afnemer [naam afnemer 6]
Op 17, 20, 24 en 26 januari 2016 en 11 februari 2016 bezoekt een persoon de woning van verdachte. [71] Deze persoon wordt geïdentificeerd als verdachte [naam afnemer 6] . [72] Bij de ontmoetingen op 17, 20 en 24 januari 2016 bezoekt [naam afnemer 6] de woning van verdachte in het gezelschap van [naam afnemer 4] . [73]
Op 17 januari 2016 vraagt verdachte aan [naam afnemer 6] of hij Technomarin wil, waarop [naam afnemer 6] bevestigend antwoordt. [74]
Op 11 februari 2016 parkeert [medeverdachte] omstreeks 13.44 uur een voertuig voor de woning van verdachte. Omstreeks 14.07 uur komt [naam afnemer 6] aan bij de woning. Twee minuten later gaan [medeverdachte] en [naam afnemer 6] samen de woning binnen. Omstreeks 14.15 uur verlaat [naam afnemer 6] de woning, vijf minuten later gevolgd door [medeverdachte] . [75] Uit de OVC volgt dat [medeverdachte] een gesprek voert met [naam afnemer 6] . Verdachte is hierbij niet aanwezig. [medeverdachte] zegt in dit gesprek onder meer: “Oke, dit is twaalfduizend Frank.” [naam afnemer 6] antwoordt bevestigend. [medeverdachte] vraagt vervolgens: “en hier hebben we?”, waarop [naam afnemer 6] zegt: “vijftien”. [medeverdachte] zegt hierop: “Dan heb je een betaald”. [76] In de administratie op de telefoon van [medeverdachte] staat het volgende vermeld: 11-02 maat v [naam 5] 15.000 euros en 12.000 f. franc gegeven, 15-02 maat [naam 5] 30 betaald fr terug en 17-02 vriend [naam 5] 33 betaald. [77]
Hieruit leidt de rechtbank af dat [naam afnemer 6] samen met [naam afnemer 4] meermalen de woonwagen van verdachte heeft bezocht. Nadien heeft [naam afnemer 6] , kennelijk geheel zelfstandig, driemaal betalingen verricht aan verdachte en [medeverdachte] , waarmee hij in totaal € 78.000,- heeft betaald (€ 15.000,- en 12.000 franken op 11-02, € 30.000,- en de franken teruggekregen op 15-02 en € 33.000,- op 17-02). Nu verdachte en [medeverdachte] blijkens het dossier gewoonlijk een verkoopprijs van € 26.000,- hanteerden, houdt de rechtbank het er voor dat [naam afnemer 6] daarmee 3 kilo cocaïne heeft afgenomen en betaald.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde hoeveelheid cocaïne aan [naam afnemer 6] heeft verkocht. Hij zal daarvan worden vrijgesproken.
Afnemer [naam afnemer 7]
Op 25 en 29 januari 2016 en 2 februari 2016 komt een persoon bij de woning van verdachte. Deze persoon wordt geïdentificeerd als [naam afnemer 7] . Uit de OVC van 2 februari 2016 volgt dat [naam afnemer 7] en verdachte een gesprek voeren. Verdachte vraagt aan [naam afnemer 7] : “Heb je er een of twee gepakt?”, waarop [naam afnemer 7] antwoordt: “Ik heb er drie gepakt. Alle drie zijn weg. Ik heb drie van die poker gepakt. Ik had (…) geld gelijk, vrijdag al”.
Net als de officieren van justitie leidt de rechtbank uit dit gesprek af dat het over drie kilo cocaïne gaat waar [naam afnemer 7] kennelijk op enig moment iets mee heeft gedaan. Het gesprek dwingt echter niet tot de conclusie dat [naam afnemer 7] deze cocaïne van verdachte en/of [medeverdachte] heeft afgenomen. Ook ontbreekt een verankering in de administratie van [medeverdachte] . De rechtbank zal verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Afnemers [naam afnemer 8] en [naam afnemer 9]
Op 9 januari 2016 bezoeken twee mannen omstreeks 16.59 uur de woning van verdachte. Omstreeks 18.09 uur vertrekken de mannen. [78] Zij worden geïdentificeerd als [naam afnemer 8] en [naam afnemer 9] . [79] Uit de OVC volgt dat verdachte en deze twee mannen een gesprek voeren. Verdachte zegt dat hij iets gaat laten zien. Vervolgens zegt hij: “dit zijn die Audi’s. Dit zijn de technomarine”. Verder noemt verdachte Poker, Yamaha en J10. [80] Vervolgens zegt verdachte dat ze beter even kunnen koken. [81] Aan het einde van het gesprek vraagt verdachte: “Moet je een pokie meenemen? (…) Als je er een wil, kunnen we er een meegeven. Dan kan je op je gemak kijken.” Verdachte vraagt aan de mannen of ze een tasje willen hebben en zegt dat ze het maar laten weten. Vervolgens vraagt verdachte of ze hem in de tas hebben. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. [naam afnemer 8] zegt vervolgens: “Denk erom he, de prijs was vijfentwintig”. Het gesprek gaat verder over verkoopprijzen van 25, 26 en 27. [82]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte 1 kilogram cocaïne aan [naam afnemer 9] en [naam afnemer 8] heeft verkocht. Van betrokkenheid van [medeverdachte] bij de verkoop is niet gebleken. De verkoop van deze kilogram cocaÏne komt ook niet in de PGP-administratie van [medeverdachte] voor.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [naam afnemer 9] en [naam afnemer 8] op 9 januari 2016 de woning van verdachte bezoeken. Uit de OVC blijkt dat verdachte hen verschillende stempels/soorten cocaïne toont en laat testen. Aan het einde van het gesprek geeft verdachte hen ‘een pokie mee’ zodat ze dat rustig kunnen bekijken. De prijs, vijfentwintig, ligt dicht bij de vaker door verdachte gehanteerde kiloprijzen voor cocaïne.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne aan [naam afnemer 9] en [naam afnemer 8] heeft verkocht. Hij zal daarvan worden vrijgesproken.
Afnemers [naam afnemer 10] en [naam afnemer 11]
Op 22 december 2015 bezoeken twee personen de woning van verdachte. [83] Zij worden in het onderzoek geïdentificeerd als [naam afnemer 10] en [naam afnemer 11] . [84] [naam afnemer 10] en [naam afnemer 11] komen in de daaropvolgende maanden nog elf keer bij de woning, soms in elkaars gezelschap en soms alleen. [85] Zij ontmoeten daar drie keer [medeverdachte] en acht keer verdachte. [86]
Op 22 december 2015 omstreeks 11.34 komt [medeverdachte] aanlopen bij de woning van verdachte. [medeverdachte] draagt in zijn linkerhand een gevulde, witte plastic tas van de Keurslager. [medeverdachte] gaat de woning binnen. Omstreeks 11.41 uur komen [naam afnemer 10] en [naam afnemer 11] bij de woning aan. [naam afnemer 11] draagt in zijn linkerhand een zwarte plastic tas. Een minuut nadat [naam afnemer 10] en [naam afnemer 11] de woning binnen zijn gegaan, vertrekken zij weer. [naam afnemer 11] draagt in zijn rechterhand een witte plastic tas van de Keurslager. In de tas is een blokvormig voorwerp zichtbaar. Omstreeks 12.23 uur verlaat [medeverdachte] de woning. In zijn hand draagt hij een zwarte plastic tas. Verdachte is bij deze ontmoeting niet aanwezig. [87] In de notities op de telefoon van [medeverdachte] staat het volgende vermeld: 22-12 [naam 6] heeft mij betaald 49.300, 1x witte meegegeven muzieknote. [88]
Op 31 december 2015 omstreeks 13.31 uur gaat [medeverdachte] de woning van verdachte binnen. Omstreeks 15.38 uur komt [naam afnemer 11] bij de woning aan. Met beide handen draagt hij een gevulde rode tas. [naam afnemer 11] gaat de woning binnen. Omstreeks 15.40 uur verlaat [naam afnemer 11] de woning. De tas oogt minder gevuld. Om 15.42 uur verlaat [medeverdachte] eveneens de woning. In zijn linkerhand draagt hij een witte plastic tas. [89] In de administratie op de telefoon van [medeverdachte] staat het volgende vermeld: 31-12 drie omgeruild [naam 6] , meegegeven 1x wit 1042, 1x geel 1040, 1x bruin 1046, allemaal rode stip muziek note terug gekregen. [90]
Op 15 maart 2016 komt [naam afnemer 11] om 14.02 uur aanrijden bij de woning van verdachte. Hij gaat de woning in en voert een gesprek met verdachte. [91] [naam afnemer 11] vraagt aan verdachte wat het uiterste is dat hij met de Pokers kan doen. Vervolgens worden bedragen besproken. [92] Omstreeks 14.26 uur vertrekt [naam afnemer 11] . Omstreeks 18.59 uur komt hij terug bij de woning en gaat naar binnen. [93] Binnen vindt een gesprek met verdachte plaats. Verdachte vraagt aan [naam afnemer 11] of hij het gelijk moet hebben. Verdachte zegt dat hij rustig moet rijden, omdat ze hier veel rijden. [94] Twee minuten na aankomst, komt [naam afnemer 11] naar buiten. In zijn handen draagt hij een gele tas. [95] In de administratie op de telefoon van [medeverdachte] staat het volgende vermeld: 15-03 1x poker [naam 6] black afg. [96]
Op 29 maart 2016 komt [medeverdachte] omstreeks 17.35 uur aanrijden bij de woning van verdachte. Hij gaat de woning binnen en draagt een plastic tas van Albert Heijn bij zich. Omstreeks 18.06 uur komt [naam afnemer 11] bij de woning aan. Hij gaat naar binnen en voert een kort gesprek met [medeverdachte] . [97] Binnen een minuut na aankomst, vertrekt [naam afnemer 11] uit de woning. In zijn linkerhand draagt hij een plastic tas van Albert Heijn. [98] In de administratie op de telefoon van [medeverdachte] staat het volgende vermeld: 29-03 1 note aan [naam 6] gegeven. [99]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] de ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne aan [naam afnemer 10] en [naam afnemer 11] heeft verkocht. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [naam afnemer 10] en [naam afnemer 11] meermalen de woning van verdachte bezoeken. Daar zijn verdachte en/of [medeverdachte] bij aanwezig. Daar spreken zij met elkaar over hoeveelheden c.q. bedragen en stempels van cocaïne. [naam afnemer 10] en [naam afnemer 11] nemen plastic tassen mee die kort daarvoor door [medeverdachte] naar de woning zijn gebracht. Verder blijkt uit de administratie van [medeverdachte] dat [naam afnemer 11] in totaal minimaal 4 kilogram cocaïne heeft afgenomen. Gelet op de overeenkomst met vier verschillende data wordt [naam afnemer 11] kennelijk bedoeld met het pseudoniem ‘ [naam 6] ’.
Afnemer [naam afnemer 12]
Op 5 december 2015, 5 januari 2016 en 1 februari 2016 komt een persoon bij de woning van verdachte. [100] Deze persoon wordt geïdentificeerd als [naam afnemer 12] . [101]
Op 5 januari 2016 komt [naam afnemer 12] omstreeks 11.30 uur bij de woning van verdachte en gaat naar binnen. [102] Daar voert hij een gesprek met verdachte. [103] In het gesprek noemt verdachte de termen Techno Marin en Audi. Verdachte zegt tegen [naam afnemer 12] dat hij even moet wachten en dat hij even gaat kijken. Waargenomen wordt dat verdachte de woning verlaat en 13 minuten later terugkomt. In de tussentijd is [medeverdachte] bij de woning gearriveerd. [medeverdachte] vraagt aan [naam afnemer 12] waar die grote heen is. [naam afnemer 12] zegt: “(…) pakken.” Als verdachte weer terug komt in de woning, wordt er gesproken over koken. Verdachte vraagt aan [naam afnemer 12] of hij ammoniak wilt. Verdachte zegt vervolgens: “Dat is Poker”. Als [naam afnemer 12] vraagt: “En dit is?”, zegt verdachte: “J10”. Een paar minuten later vraagt verdachte: “Wil je er een meenemen?” [naam afnemer 12] zegt daarop: “Ik neem die mee (…) deze betaal ik gewoon 27”. Verdachte zegt dat hij het meegeeft en dat hij [naam afnemer 12] die avond verwacht met betalen. [104]
In de administratie op de telefoon van [medeverdachte] staat het volgende vermeld: 05-01 [naam 1] 1 toyota zoon gegeven. [105]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] 1 kilogram cocaïne aan [naam afnemer 12] heeft verkocht. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [naam afnemer 12] op 5 januari 2016 de woning van verdachte bezoekt. Daarbij zijn verdachte en [medeverdachte] aanwezig. Er wordt gesproken over (het meenemen van) cocaïne en over 27 betalen, wat past bij de door verdachte gehanteerde kiloprijzen van cocaïne. Gelet op voorts de overeenkomsten tussen de datum van zijn bezoek op 5 januari 2016 en het gesprek over waar ‘die grote’ heen is met de aantekeningen in de administratie van [medeverdachte] , is duidelijk dat [naam afnemer 12] in de administratie wordt aangeduid met pseudoniem ‘zoon’ en dat hij 1 kilo cocaïne heeft afgenomen.
146 kilogram
Op 16 februari 2016 stopt omstreeks 13.25 uur een voertuig voor de woning van verdachte. In het voertuig zitten vier mannen. De bestuurder is [medeverdachte] . De overige drie mannen worden geïdentificeerd als [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] . [106] De mannen gaan de woning binnen en voeren daar een gesprek met verdachte en [medeverdachte] . Tijdens het gesprek wordt de kwaliteit van het product besproken. Daarbij noemt [naam 7] het getal 201. Verdachte zegt over het ‘Poker ding’ dat ze erg slecht zijn. De Engelsen hebben het allemaal teruggegeven. Als [naam 9] vraagt hoeveel stuks ervan zijn, zegt [medeverdachte] tegen verdachte dat ze er 89 hebben. Verdachte toont vervolgens ‘het materiaal’. “Dit is een vis, die is niet goed (…) Toyota, Puma is niet goed. (…) J10, Techno Marie, de Audi.” Vervolgens zegt verdachte dat de Poker ze niet aanstaat, omdat het een ander geurtje heeft (diesel) en het kookt niet goed. Verdachte zegt ze te verkopen voor 26, maar de markt is 24, 25. [107] [naam 7] zegt dat ze bereid zijn om de prijs naar beneden te doen. Verdachte zegt dat hij een klein beetje heeft verkocht, hij denkt 50 of 60. [108] Vervolgens bespreken de mannen de voorraad van de producten. [naam 9] vraagt aan verdachte hoeveel Techno Marin er waren. Verdachte vraagt het aan [medeverdachte] , die zegt dat er 17 waren. [naam 9] zegt dat ze er 40 hebben gestuurd. [medeverdachte] zegt dat er 23 Mexicaan waren. [109] [naam 7] vraagt vervolgens hoeveel er nog zijn. [medeverdachte] zegt dat er 55 zijn verkocht, waarvan 7 Poker en 8 Audi. [naam 7] wil vervolgens weten hoeveel er nog is. [medeverdachte] geeft in het daarop volgende gesprek, op vragen van verdachte en [naam 7] , antwoorden waaruit blijkt:
- dat er 201 waren/hij er 201 had, waaronder 8 Yamaha,
- dat er 55 weg/verkocht zijn, waaronder 7 Poker, 8 Audi, 5 J10,
- dat er 146 over is, waaronder 82 Poker en 12 J10. [110]
In de administratie op de telefoon van [medeverdachte] zijn de volgende notities opgeslagen:
Totaal meiden [111]
89x groen poker
23x mexicaan zwart is audi
17x techno marine
17x J10
10x Puma
9x toyota
8x yamaha verkocht
9x niks witte verpakking
4x XO stinkt
3x jode ster ruikt ok
2x V ruikt oke maar lelijk
2x poten stinkt
2x rechthoek ok
1x audi
1x 777 ok
1x F1R ok
1x cn stinkt
1x ruit stinkt
en
Nu verkocht [112]
(…)
7 poker
8 audi
17 techno
8 yamaha
9 toyota
5 J10
1. zachte.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] 146 kilogram cocaïne aanwezig heeft gehad op 16 februari 2016. Uit het hiervoor geciteerde gesprek op 16 februari 2016 in samenhang met de administratie van [medeverdachte] is duidelijk dat verdachte op enig moment een partij van 201 kilogram heeft ontvangen, dat er op 16 februari 2016 55 kilogram is verkocht en er nog 146 kilogram over is. De in het gesprek genoemde aantallen komen exact overeen met de hoeveelheden van alle stempels die worden genoemd in de administratie op de telefoon van [medeverdachte] . Uit de hiervoor bij de verschillende afnemers besproken bewijsmiddelen volgt verder dat zowel verdachte als [medeverdachte] beschikkingsmacht hadden over de hoeveelheid. Zo is bij de cameraobservatie waargenomen dat zowel verdachte als [medeverdachte] kort voor ontmoetingen met afnemers bij de woning van verdachte komen met gevulde (plastic) tassen en dat zij beiden cocaïne hebben getoond en overgedragen. Daaruit leidt de rechtbank af dat zij beiden in staat en bevoegd waren om bij de partij te komen en daar blokken van mee te nemen.
Voorbereidingshandelingen (feit 2)
Ontmoetingen met afnemers, verkopers en tussenpersonen
Op 10 januari 2016 bezoekt een persoon de woning van verdachte. Deze persoon wordt geïdentificeerd als [naam 10] . In de woning voert hij een gesprek met verdachte. [113] In het gesprek wordt gesproken over bedragen (24 ruggen, 27 en 28.5), ‘mensen van Engeland’ en het verzenden van spullen. Verdachte zegt: “Maar ik heb pokers liggen. En die zijn goed”. [naam 10] zegt later dat er klanten uit Rome aan het zeuren zijn. Zij willen een hoop spullen hebben. De jongen die zou gaan rijden heeft problemen met het CJIB, dus als ze hem aanhouden, nemen ze gelijk zijn auto in beslag. Verdachte vraagt hierop: “Je moet transport naar Italië hebben? (…) Ik kan wel kijken voor je of ik iemand kan laten rijden (…) Hoeveel erin?” [naam 10] reageert dat het varieert tussen de vijf en de tien stuks.
Op 17 januari 2016 bezoeken twee personen de woning van verdachte. Zij worden geïdentificeerd als [naam afnemer 8] en [naam 11] . [114] In de woning voeren zij een gesprek met verdachte en [medeverdachte] . Er wordt gesproken over een product uit Panama. Verdachte vraagt of [naam afnemer 8] alleen die poker heeft gezien. Hij antwoordt bevestigend. Verdachte zegt vervolgens: “Deze coke is het beste (…) gewoon Colombiaans. Coke van de straat.” Verdachte zegt dat deze trager kookt, maar dat her er top uitziet. [medeverdachte] en verdachte noemen de term ‘Techno Marine’.
Op 23 februari 2016 bezoeken drie personen de woning van verdachte. [115] Deze personen worden geïdentificeerd als [naam 12] , geboren te [geboorteplaats] , [naam 13] , geboren te [geboorteplaats] en [naam 14] , geboren te [geboorteplaats] . [116] In de woning voeren zij een gesprek met verdachte. In het gesprek wordt gesproken over de verdeling van de kosten voor een deklading in een container. [naam 12] geeft aan dat men een bedrijf heeft dat papier/karton kan exporteren in containers naar Europa. Verdachte zegt dat hij de prijs van de deklading te hoog vindt. [naam 12] legt vervolgens uit dat iedereen betaald moet worden: het bedrijf, de politie, de mensen van de haven en de paramilitairen.
Op 25 februari 2016 komt [naam 12] opnieuw bij de woning van verdachte. Hij draagt een gevulde plastic tas bij zich. In het gesprek worden bedragen genoemd en het geluid van een geldtelmachine is hoorbaar. [naam 12] zegt dat het in totaal 219 is. Wederom wordt gesproken over het regelen van een bedrijf om containers met papier/karton vanuit Zuid-Amerika naar Europa te sturen. [naam 12] zegt dat er in de containers 1000 kan zitten, waarvan 500 voor verdachte is. Vervolgens worden bedragen besproken. Verdachte zegt dat hij alleen 25 kan krijgen als het heel goede kwaliteit is.
Op 2 maart 2016 komt [naam 12] opnieuw bij de woning van verdachte. [naam 13] is eveneens aanwezig. Het gesprek gaat over transporten van containers vanuit Zuid-Amerika naar Europa. [naam 12] noemt Antwerpen als eindbestemming. Vervolgens zegt hij: “als ze jou de namen geven, maken wij het zwanger (…) elke container kan het.” [117]
Op 2 februari 2016 bezoekt een persoon de woning van verdachte. [118] Deze persoon wordt geïdentificeerd als [naam 15] , woonachtig in [woonplaats] . [119] In de woning zijn verdachte en [medeverdachte] aanwezig. Zij voeren een gesprek met [naam 15] . [naam 15] zegt tegen verdachte dat hij klanten heeft en vraagt wat verdachte heeft. Verdachte zegt dat hij Poker heeft en dat het goed is. Verdachte vraagt of [naam 15] er iets mee kan. [naam 15] zegt dat hij er eentje kan laten zien en dat hij er twee per keer zou doen. [naam 15] vraagt of de prijs in Amsterdam nu 26 is. Verdachte zegt dat ze goed en glanzend zijn. [naam 15] vraagt hoe het zit als je het rookt. Verdachte zegt dat je ze kunt roken en zegt dat hij er een goed stuk uit kan halen, zodat [naam 15] het kan ruiken. [naam 15] zegt dat hij morgen voor elf uur een stuk wil zien. [naam 15] zegt dat ze vandaag een man hebben gepakt in Madrid met 3,5 kilo. [medeverdachte] zegt dat ze het eerst moeten zien en ze niet iedere keer voor niks heen en weer gaan. Hij moet er eerst één testen. Verdachte zegt: “dat zeg ik toch?” [medeverdachte] zegt dat ze de eerste keer eentje laten zien en als het oké is, dat ze het kunnen doen. [naam 15] zegt “als hij eenmaal ja zegt”, waarop [medeverdachte] antwoordt: “Ja, dan breng ik het en neem ik geld terug”. [medeverdachte] zegt dat hij op maandag, woensdag en vrijdag van 08.00 uur tot 16.00 uur in Amsterdam werkt en dat het op de andere dagen geen probleem is. [120] [naam 15] vraagt aan [medeverdachte] of hij morgen in Amsterdam is. [medeverdachte] antwoordt bevestigend. [medeverdachte] zegt dat ze moeten besluiten waar ze afspreken. Verdachte zegt dat ze niet in de buurt van vreemde huizen komen, waarop [naam 15] zegt dat ze niemand in gevaar brengen. Verdachte vraagt of ze een rugzak moeten komen. [naam 15] zegt dat ze er twee nodig hebben. [naam 15] zegt dat hij naar binnen loopt, het geld brengt en dan meteen omruilt. Je loopt dan met dezelfde naar binnen en naar buiten. [121]
Op 22 maart 2016 wordt verdachte in zijn woning bezocht door drie personen. [122] Deze personen worden geïdentificeerd als [naam afnemer 5] , [naam 16] en [naam 17] . [123] In de woning voeren de mannen een gesprek. [naam afnemer 5] zegt dat hij een gram heeft uitgekookt en dat er niets over bleef. Het blok met een dolfijn of zeemeermin noemt hij pure versnijding. [124] De aanslagen in Brussel worden besproken wanneer [naam 17] zegt: “Let nou maar op. De heel belangrijke punten gaan ze extra beveiligen.” Als [naam afnemer 5] zegt dat ze daar toch niet komen, zegt [naam 17] dat de haven ook een belangrijk punt is. [125] Later op de dag zijn verdachte, [naam 16] en [naam 17] wederom in de woning. [naam 16] vraagt aan verdachte of hij nog 57 Pokers heeft. Verdachte zegt dat hij er nog maar 12 heeft. Verdachte zegt later dat hij het heeft gekookt met baking soda en dat de toyota’s niet jofel zijn. [126] [naam 16] vraagt aan verdachte of hij gaat schieten. Verdachte antwoordt bevestigend. Verdachte zegt dat ze hem die info moeten geven, dat het al klaar staat en dat ze al geld hebben. [naam 16] vraagt aan verdachte wat geld overmaken kost. Verdachte zegt dat het twaalf kost. [naam 17] vraagt: “naar Panama?” Verdachte zegt: “ja”. [naam 17] zegt dat je het beter naar Colombia dan naar Panama kan sturen. Verdachte zegt dat hij Colombia ook twaalf procent doet.
Overdracht van € 342.000
Op zondag 6 maart 2016 rijdt [medeverdachte] tweemaal van Nederland naar België. [127] Op 7 maart 2016 voert verdachte in zijn woning een gesprek met drie onbekende mannen. [128] Het gesprek gaat over de betaling en het omwisselen van een geldbedrag. Een van de mannen legt uit dat het kantoor op maandagochtend opent en ze dan kijken wat de koers is. Verdachte zegt dat maandagochtend het moment is dat het opengaat, maar niet het moment dat hij het geeft. Verdachte zegt dat hij het zal uitleggen en dat het niet de eerste keer is dat hij een hoop geld wisselt. Een van de onbekende mannen zegt tegen verdachte dat hij zijn neef naar zijn huis heeft laten komen en hem heeft gezegd dat het zondag is en dat er niemand sluit. De man zegt dat hij een PGP-bericht stuurt als het gesloten. Hij laat dan precies weten hoeveel je krijgt in Panama, punt uit. Verdachte zegt dat als hij op zondag geeft, hij zondag opschrijft. [129] Later zegt verdachte dat hij van zijn neef heeft begrepen dat hij moet betalen voor 20. Hij vraagt van wie de mannen 500 euro krijgen. “Welke kerel die bij jou gaat wisselen, geeft je alleen maar 500?” De mannen zeggen dat verdachte in de toekomst minimaal met vijftigjes moet betalen. Verdachte vraagt hoe hij dat moet doen als hij allemaal twintigjes heeft. Ook geeft verdachte aan dat hij een nummer, een ‘token’ moet geven en zijn gesprekspartners geven aan dat dit ‘token’ dat verdachte hen geeft door anderen moet worden meegenomen. [130]
Op 9 maart 2016 voeren [medeverdachte] en verdachte een gesprek in de woning van verdachte. [131] [medeverdachte] vraagt of die man weer is geweest en dat als je twintigjes gaat doen, dat er kosten bijkomen. [medeverdachte] legt uit dat hij 324 had meegenomen in plaats van 342. [medeverdachte] vertelt dat hij mee naar binnen mocht en hij later ’s avonds terugkwam. De man zei vervolgens tegen hem: “Zeg tegen je oom niet die twintigjes”. [132]
Op 20 maart 2016 bezoekt [naam 18] de woning van verdachte. [133] Verdachte zegt dat ‘ [medeverdachte] ’ helemaal van slag was door een meisje. Verdachte zegt dat je het aan hem merkte, ook in het werk. Verdachte zegt dat het 42 was en hij 24 had. Verdachte zegt dat hij zijn boekhouding doet. [134]
Uit de hier geciteerde gesprekken is duidelijk dat [medeverdachte] € 342.000 naar Antwerpen heeft gebracht in opdracht van verdachte, dat kennelijk via ondergronds bankieren (zoals onder meer blijkt uit het gebruik van een ‘een nummer en een token’) naar elders werd betaald, vermoedelijk naar Panama, gelet op het gesprek op 7 maart.
Geldtelmachine
Uit de opgenomen gesprekken in de woning van verdachte blijkt dat er meermalen het geluid van een geldtelmachine te horen is. Hierbij zijn verdachte en/of [medeverdachte] aanwezig. Het geluid is hoorbaar bij gesprekken waarbij er kennelijk (handmatig) geteld wordt. Als op 19 april 2016 de woning van [medeverdachte] doorzocht wordt, treft men een geldtelmachine aan. [135]
PGP telefoons
Zoals in het voorgaande al is overwogen gebruikten zowel verdachte als [medeverdachte] PGP-telefoons om daarmee kennelijk heimelijk te communiceren over hun cocaïnehandel. Verdachte informeert anderen ook over de werking van deze telefoons en legt uit waarom hiermee chatten veiliger is dan mailen. [136]
Verborgen ruimten in auto’s
Verdachte is van 9 oktober 2015 tot 2 februari 2016 de eerste kentekenhouder geweest van een Range Rover met kenteken [kenteken] . [137] Op 2 februari 2016 bezoekt [naam afnemer 7] de woning van verdachte. Voor de deur staat de Range Rover geparkeerd. Waargenomen wordt dat verdachte en [naam afnemer 7] samen naar het voertuig lopen. Zij kijken rondom het voertuig, in de kofferbak en aan de bestuurderszijde. [138] Op 2 februari 2016 wordt het kenteken op naam gesteld van [naam 19] . Uit onderzoek blijkt van een relatie tussen [naam 19] en [naam afnemer 7] . Op 2 april 2016 wordt de Range Rover onderzocht op verborgen ruimten. Hierbij wordt een verborgen ruimte aangetroffen in de ruimte achter de achterbank. De ruimte kon met een afstandsbediening worden aangestuurd. [139]
Op 22 april 2016 is de Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken] doorzocht. In de achterbak wordt een verborgen ruimte aangetroffen. De ruimte was ongeveer 80 bij 60 bij 10 centimeter groot. [140] Bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer worden gegevens over het voertuig opgevraagd. Hieruit volgt dat het voertuig op naam staat van [medeverdachte] . [141] Verder is op meerdere data in het onderzoek waargenomen dat [medeverdachte] gebruik maakt van dit voertuig. [142]
Feit 2 bewezen
De rechtbank acht op grond van de wettige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne. Uit het bewijs volgt dat verdachte van plan was om dit middel opzettelijk te verkopen, af te leveren, te verstrekken, te vervoeren en binnen en buiten het grondgebied van Nederland te brengen. De raadsvrouw heeft bepleit dat geen veroordeling voor voorbereidingshandelingen kan volgen indien er geen cocaïne met betrekking tot dit feit in beslag is genomen en getest. Met de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat het bewijs, in onderling verband en samenhang bezien, voor geen andere uitleg vatbaar is dan dat verdachte zich heeft bezig gehouden met de voorbereiding van de handel in cocaïne. Uit al hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat verdachte en [medeverdachte] op grote schaal cocaïne verkochten. In de woning van verdachte werd in het kader van die handel gesproken over vele facetten die met de handel in cocaïne in verband worden gebracht, zoals stempels/soorten cocaïne, de geur van het product, de mogelijkheid om het te koken en kiloprijzen. Verder is komen vast te staan dat verdachte grote geldbedragen voorhanden heeft gehad en een gedeelte daarvan heeft laten omwisselen via een tussenpersoon in België, waarna dit naar Panama werd gestuurd. De rechtbank gaat er van uit dat dit geld bestemd was voor de investering in een partij nieuwe drugs, gelet op de handel waar verdachte zich grootschalig mee bezig hield, de wijze waarop dit geld naar Panama is gestuurd en de wetenschap dat Panama een bekend doorvoerland is voor cocaïne. Enkele weken later voert verdachte een gesprek, waarbij wederom stempels van cocaïne worden besproken. Verdachte zegt in dat gesprek dat hij gaat `schieten´, dat ze al geld hebben en dat het klaar staat. Verder is gebleken dat verdachte en [medeverdachte] gebruik maakten van voertuigen die waren voorzien van een verborgen ruimte en dat zij gebruik maakten van telefoons met versleutelingssoftware. In deze telefoons werd correspondentie en administratie aangetroffen die eveneens wijzen op de handel in cocaïne.
Dat bij veel van de drugsgerelateerde gesprekken slechts sprake zou zijn van een ‘praatje pot’, zoals de verdediging heeft betoogd, volgt de rechtbank niet. De vele gesprekken duiden op serieuze voornemens en/of verkenning van mogelijkheden om daadwerkelijk op allerlei manieren cocaïne te vervoeren en/of te verhandelen. Bovendien is al overwogen dat verdachte en [medeverdachte] daadwerkelijk grootschalig in cocaïne handelden. Dat maakt dat ook minder concrete gesprekken niet zomaar weg te zetten zijn als een praatje pot. In de context van een gezelschap dat daadwerkelijk en dagelijks in grote hoeveelheden cocaïne handelt, is het voeren van gesprekken over de cocaïnemarkt en cocaïnehandel meer in het algemeen ook te beschouwen als het zich verschaffen van inlichtingen ter voorbereiding van toekomstige transporten en handel.
Witwassen van diverse geldbedragen en voertuigen (feit 3)
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a/b Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit het bewijs moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van het beschikbare bewijs geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Onderzoek woon- en/of verblijfplaatsen en bankrekeningen
Het Openbaar Ministerie heeft getracht de in het onderzoek genoemde kennelijk op enig moment aanwezige (grote) geldbedragen te achterhalen. Daartoe zijn de woningen van verdachte en [medeverdachte] en de verblijfplaats van verdachte in [plaats] doorzocht. [143] Verder is onderzoek verricht naar de bankrekeningen van verdachte en [medeverdachte] bij ABN AMRO. [144] De in de tenlastelegging genoemde geldbedragen zijn bij deze onderzoekshandelingen niet vindbaar gebleken.
Geldbedragen van € 675.000, € 100.000 en € 12.000
De rechtbank acht, net als de officieren van justitie en de raadsvrouw, niet bewezen dat verdachte deze geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen of omgezet. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Geldbedrag van € 457.000
Op 24 januari 2016 komt een persoon omstreeks 15.05 uur bij de woning van verdachte. Deze persoon wordt geïdentificeerd als [naam afnemer 4] . [145] [naam afnemer 4] draagt op dat moment een tas bij zich. In de woning voert [naam afnemer 4] een gesprek met verdachte. [naam afnemer 4] zegt daar: “160 in totaal heb je nou. Dit is 96 en ik heb je 64 gegeven”. Verdachte vraagt aan [naam afnemer 4] of hij het heeft geteld. [naam afnemer 4] zegt van niet. Verdachte zegt dat ze het samen gaan doen. Vervolgens is te horen dat er iets wordt geteld. Verdachte vraagt aan [naam afnemer 4] of hij heeft opgeschreven hoeveel hij er gepakt heeft. [naam afnemer 4] zegt dat hij er elf heeft gepakt, waarvan hij er nog eentje heeft liggen. [naam afnemer 4] zegt dat hij vanavond misschien geld krijgt. Verder wordt de term ‘Techno Marin’ genoemd. Omstreeks 15.17 uur verlaat [naam afnemer 4] de woning. Hij draagt geen tas meer bij zich. Vervolgens loopt verdachte zijn woning uit. Hij draagt in zijn hand een tas gelijkend op de tas die [naam afnemer 4] bij zich droeg. [146]
Omstreeks 17.14 uur wordt [naam afnemer 4] wederom bij de woning van verdachte gezien. In de woning voert hij een gesprek met verdachte. Op de OVC is het geluid van een geldtelmachine te horen. Vervolgens is te horen dat er bedragen worden geteld. [naam afnemer 4] zegt vervolgens: “50, 1, 2, 3 plus 35 is 194.000. Kan ik je beter nu een rug geven zelf gewoon, dan heb je 195.000. Dat is beter toch?” [147] In de administratie op de telefoon van [medeverdachte] staat het volgende vermeld: 24-01 195 [naam 5] gehad. [148]
Op 27 januari 2016 gaat [naam afnemer 4] omstreeks 13.53 uur de woning van verdachte binnen. In de woning voert hij een gesprek met verdachte. Verdachte vraagt [naam afnemer 4] : “Wat is dit? Twintig?” [naam afnemer 4] zegt: “Yes (…) kennen we het samen tellen? (…) je kan het ook snel door die machine geen gooien.” Verdachte zegt dat hij het zelf gaat doen. Hoorbaar is dat verdachte iets telt. Vervolgens vraagt hij aan [naam afnemer 4] : “Drugs heb je genoeg?” [149] In de administratie op de telefoon van [medeverdachte] staat onder de notitie genaamd ‘ [naam 5] ’ het volgende vermeld: betalingen 27-01 aan black 20. [150]
Op 29 januari 2016 loopt [naam afnemer 4] de woning van verdachte binnen. In de woning voert hij een gesprek met verdachte. [naam afnemer 4] en verdachte hebben het over geldbedragen. [naam afnemer 4] zegt vervolgens: “je krijgt van mij (…) nog 25 ruggen. (…) hier is 30.” Vervolgens wordt gesproken over coke, spullen afnemen en Poker. [151] In de administratie op de telefoon van [medeverdachte] staat het volgende vermeld: 29-01 [naam 5] 30 betaald. [152]
Op 4 februari 2016 vindt een gesprek tussen twee personen plaats in de woning van verdachte. De stemmen van [medeverdachte] en [naam afnemer 4] worden herkend. [naam afnemer 4] zegt tegen [medeverdachte] dat hij er nog zes moet afrekenen. Hij zegt dat hij er nu twee wil afrekenen. “Twee stuks is 52 (…) Dit hoort 60 te zijn (…) Dan moet ik er 8 ruggen vanaf pakken, ja toch?” [medeverdachte] stelt voor om het even te tellen en vraagt of [naam afnemer 4] de telmachine even wil hebben, zodat hij het kan zien. [medeverdachte] zegt dat hij het gaat tellen en dat hij doorgeeft wat hij heeft. [naam afnemer 4] neemt vervolgens afscheid. [153] In de administratie op de telefoon van [medeverdachte] staat in de notitie genaamd ‘ [naam 5] ’ het volgende vermeld: betalingen 04-02 aan mij 52. [154]
Geldbedrag van € 212.000
Op 27 januari 2016 komt omstreeks 16.18 uur een persoon bij de woning van verdachte. [155] Deze persoon wordt geïdentificeerd als [naam afnemer 3] . [156] [naam afnemer 3] draagt een gevulde plastic boodschappentas bij zich. In de woning van verdachte voert [naam afnemer 3] een gesprek met [medeverdachte] en verdachte. [naam afnemer 3] zegt in dat gesprek : “Ik heb het niet kunnen tellen, want het ging allemaal zo snel (…) het moet 212 zijn.” Hoorbaar is dat er iets wordt geteld. Na enig moment zegt verdachte: “6 en 6 is 12. Tweehonderd en twaalf”. Vervolgens is meermalen het geluid van een geldtelmachine te horen. Hierna wordt door verdachte, [naam afnemer 3] en [medeverdachte] gesproken over wat [naam afnemer 3] morgen wil hebben. Daarbij worden de termen J10, F1, 777 en Audi genoemd. [157] Nadat [naam afnemer 3] is vertrokken, spreken verdachte en [medeverdachte] nog verder over hetgeen zij zojuist ontvangen hebben. Hierbij vraagt [medeverdachte] aan verdachte: “Maar goed, je hebt met hem afgesproken 26,5 hè?” Verdachte reageert hierop: “Ja, ja. Hij betaalt gewoon 26,5.” [158] In de administratie op de telefoon van [medeverdachte] staat het volgende vermeld: 27-01 [naam 3] 211 betaald. [159]
Conclusie met betrekking tot voornoemde bedragen van € 457.000 en € 212.000
Uit het hiervoor besproken bewijs leidt de rechtbank af dat verdachte van [naam afnemer 4] € 457.000 heeft ontvangen. [medeverdachte] heeft een van deze geldbedragen (€ 52.000) in ontvangst genomen en heeft de geldbedragen, evenwel met uitzondering van een bedrag van € 160.000, geadministreerd. Niet is komen vast te staan dat [medeverdachte] anderszins een rol heeft gespeeld bij de overdracht van laatstgenoemd bedrag van € 160.000. De rechtbank acht daarom alleen ten aanzien van een bedrag van € 297.000 (€ 457.000 - € 160.000) voldoende betrokkenheid van [medeverdachte] aanwezig.
Daarnaast blijkt dat verdachte en [medeverdachte] van [naam afnemer 3] € 211.000 hebben ontvangen.
Voornoemde bedragen waren betalingen voor cocaïne, zoals blijkt uit de hier genoemde bewijsmiddelen en het bewijs dat onder feit 1 is besproken. Gelet op de omvang van de contante geldbedragen en de context van de grootschalige cocaïnehandel waarin deze bedragen worden betaald, ontstaat zonder meer het vermoeden dat dit geld van misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft geen concrete, min of meer verifieerbare verklaring gegeven over de herkomst van dit geld. De rechtbank concludeert dan ook dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft over de vindplaats van deze geldbedragen eveneens geen verklaring afgelegd. Om de geldbedragen op te sporen, heeft het Openbaar Ministerie de bekende woon- en verblijfplaatsen van verdachte en [medeverdachte] doorzocht. Ook is onderzoek naar de bankrekeningen van verdachte en [medeverdachte] verricht. Dit onderzoek heeft niet geresulteerd in het traceren van de geldbedragen. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte deze geldbedragen heeft overgedragen en/of omgezet.
Geldbedrag van € 342.000
Bij de bespreking van feit 2 is al overwogen dat verdachte en [medeverdachte] een bedrag van
€ 342.000 naar Antwerpen hebben gebracht en daar overgedragen om te investeren in cocaïne.
Uit het feit dat verdachte en [medeverdachte] in de periode voorafgaand aan deze transactie op grote schaal in cocaïne handelden (feit 1) en het gegeven dat geen van beiden over een legaal inkomen beschikte dat het voorhanden hebben van een dergelijk contant geldbedrag zou kunnen verklaren [160] , ontstaat zonder meer het vermoeden dat dit geld van misdrijf afkomstig is. [161] Verdachte heeft geen concrete, min of meer verifieerbare verklaring gegeven over de herkomst van dit geld. De rechtbank concludeert dan ook dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Geldbedrag van € 150.000
Op 5 maart 2016 voert verdachte een gesprek in zijn woning met [naam 18] . [naam 18] vraagt aan verdachte of hij het geteld heeft. Verdachte zegt dat hij dat nu met hem gaat doen. [naam 18] vraagt of verdachte een machine heeft. Een paar minuten later zegt verdachte: “75 toch?” [naam 18] antwoordt bevestigend. Vervolgens is hoorbaar dat er door verdachte geteld wordt. Hij zegt vervolgens: “En vijf. Ja, dat is dan vijfenzeventig” [naam 18] zegt: “Ja, vijfenzeventig duizend bij elkaar. (…) Zeg jij het ook tegen kleine [medeverdachte] ?” Vervolgens komt [medeverdachte] de woonwagen binnen. Verdachte zegt: “75”. [medeverdachte] zegt: “Gegeven?” Verdachte: “Ja”. [162]
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte een geldbedrag van € 75.000 heeft overgedragen aan [naam 18] . Niet is gebleken dat [medeverdachte] hier een rol bij heeft gespeeld, nu niet duidelijk is geworden waar het geld voor bedoeld was en niet is gebleken dat [naam 18] cocaïne heeft afgenomen van verdachte en [medeverdachte] . Met voor het overige dezelfde redenering als hiervoor bij het bedrag van € 342.000, acht de rechtbank bewezen dat dit door verdachte overgedragen geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Geldbedragen van € 56.625 en € 12.500
Op 19 april 2016 wordt de woning op het adres [adres 3] te [plaats] doorzocht. Dit is het verblijfadres van verdachte in [plaats] . Omstreeks 06.25 uur wordt de woning betreden en omstreeks 06.30 uur wordt verdachte aangehouden. Verdachte verklaart dat hij de woning huurt. In een slaapkamer van de woning wordt een kluis aangetroffen. In de kluis wordt een geldbedrag van € 56.625 aangetroffen. [163]
Op 19 april 2016 wordt de woning op het adres [adres] doorzocht. In de woning wordt een geldbedrag van € 12.500 aangetroffen. Het bedrag bestaat uit coupures van € 500, € 200, € 100 en € 50. [164]
Verdachte handelde, zoals uit de bewijsmiddelen die hiervoor zijn besproken blijkt, in de periode voor het aantreffen van dit geld op grote schaal in cocaïne, die hij per kilo verkocht. Hij had voor het overige, voor zover uit dit uitgebreide onderzoek is gebleken, geen inkomen dat het voorhanden hebben van dergelijke grote contante geldbedragen gemakkelijk kan verklaren. Aannemelijk is dan ook dat verdachte ook dit geld heeft verdiend met de cocaïnehandel. Verdachte heeft ten aanzien van het in Spanje aangetroffen geldbedrag verklaard dat dit afkomstig is uit de handel in PGP-telefoons. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Er is immers uitgebreid onderzoek gedaan naar de PGP-handel van verdachte, maar hetgeen daaruit over die PGP-handel bekend is geworden kan het voorhanden hebben van dit soort geldbedragen niet verklaren. [165]
De auto’s
Verdachte is van 9 oktober 2015 tot 2 februari 2016 de eerste kentekenhouder geweest van een Range Rover met kenteken [kenteken] . [166] Op 10 maart 2016 voert verdachte een gesprek met [naam 20] in zijn woning. In het gesprek wordt ‘die Range Rover’ besproken. Verdachte zegt dat hij die heeft weggedaan en dat hij er zevenendertig en een halve rug voor heeft gehad. [167]
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte een Range Rover met kenteken [kenteken] voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt.
Verdachte heeft op 17 februari 2016 een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] aangeschaft. [168] Het aankoopbedrag van € 10.000 is door verdachte contant voldaan. Uit observaties is gebleken dat verdachte deze auto in de periode van 17 februari tot 7 april 2016 2016 heeft gebruikt. [169]
In de periode tussen februari 2016 en april 2016 is in Spanje waargenomen dat verdachte, al dan niet als bijrijder, gebruik maakte van een Mercedes-Benz, type A180 CDI met kenteken [kenteken] . Het kenteken is op 8 maart 2016 op naam van verdachte gezet. [170] Op 17 januari 2016 voert verdachte een gesprek met een onbekend gebleven persoon. Hij zegt in het gesprek dat hij een auto heeft gekocht, te weten een ‘A-tje’. Als de onbekende man zegt: “Mercedes”, zegt verdachte: “Een witte”. Verdachte zegt dat hij er 18 ruggen voor heeft betaald. [171] Bij doorzoeking van de verblijfplaats van verdachte in [plaats] wordt voornoemde Mercedes in de parkeergarage aangetroffen. De bijbehorende sleutels liggen in de woning. [172]
De Volkswagen Golf en de Mercedes-Benz heeft verdachte met grote contante geldbedragen gekocht, terwijl hij in de periode voorafgaand aan deze transacties op grote schaal in cocaïne handelde (feit 1) en niet over een legaal inkomen beschikte dat het voorhanden hebben van een dergelijk contant geldbedrag zou kunnen verklaren. De Range Rover heeft hij gekocht voorafgaand aan de bij feit 1 bewezenverklaarde cocaïnehandel, maar ook toen beschikte hij niet over een legaal inkomen dat past bij de aanschaf en de verdere kosten van een auto van deze waarde. [173] Ook ten aanzien van deze drie auto’s ontstaat daarom zonder meer het vermoeden dat zij middellijk van misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft geen concrete, min of meer verifieerbare verklaring gegeven over de herkomst van het geld voor de aanschaf van de auto’s. De rechtbank concludeert dan ook dat het niet anders kan zijn dan dat de auto’s middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Gewoontewitwassen
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode frequent schuldig gemaakt aan witwassen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
Witwassen van een geldbedrag van € 1.640.000
Op 22 januari 2015 is de inhoud van een voor de woning van verdachte geplaatste afvalcontainer in beslag genomen. In de container zaten meerdere afgesloten plastic zakken. In een van de afvalzakken worden schriftelijke bescheiden met de naam van verdachte aangetroffen. In deze afvalzak wordt verder 33 verpakkingen huishoudfolie en een grote hoeveelheid elastieken aangetroffen. Op 32 verpakkingen huishoudfolie staat met zwarte viltstift het getal ‘50’ geschreven. Op 1 verpakking staat het getal ‘40’. [174] De verpakkingen hebben een afmeting van 7,2-7,7 cm bij 13,4-13,8 cm. Bankbiljetten van twintig en vijftig euro hebben ongeveer dezelfde afmeting. [175] Op de huishoudfolie wordt een dactyloscopisch spoor aangetroffen. Het spoor wordt voor een vergelijkend onderzoek door Havank gehaald. Dit onderzoek leidt tot individualisatie van verdachte. [176] Door middel van een politiespeurhond wordt de geur van geld aangetroffen op de in beslag genomen elastieken. Deze hond, die is getraind om de geur van geld te herkennen, heeft een zak waar deze elastieken in zaten, aangewezen uit een rij van zeventien zakken. [177]
Uit eerdere onderzoeken op het gebied van ondergronds bankieren is vastgesteld dat geld daarbij veelal verpakt wordt in bundels van dezelfde valuta. Het aantal biljetten per bundel kan daarbij verschillen, maar geschreven aanduidingen zoals ‘30’, ‘40’ of ‘100’ komen altijd overeen met de inhoud, te weten bij deze voorbeelden € 30.000, € 40.000 of € 100.000. Verder komt uit onderzoek naar voren dat er regelmatig partijen geld in beslag worden genomen die in huishoudfolie zijn verpakt. [178] Uit onderzoek naar de reisbewegingen van verdachte blijkt dat hij op 22 januari 2015 in Nederland was. [179] Daarnaast is in dit vonnis reeds overwogen dat verdachte zich bezig hield met ondergronds bankieren.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte een contant geldbedrag van € 1.640.000 voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft vermoedelijk dit zeer grote contante geldbedrag overgedragen gekregen via een systeem van ondergronds bankieren. Niets van wat bekend is geworden over verdachte zijn handel en wandel laat denken dat dit iets te maken zou kunnen hebben met enige legale activiteit. Het vermoeden ontstaat dan ook zonder meer dat dit geld van misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft ten aanzien van dit geldbedrag geen verklaring gegeven over de herkomst. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk afkomstig is van enig misdrijf.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.2. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
in de periode van 22 december 2015 tot en met 19 april 2016 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander,
- een hoeveelheid van 3 kilogram cocaïne op 31 maart 2016
[afnemers [naam afnemer 1] en [naam afnemer 2] ] en
- een hoeveelheid van 10 kilogram cocaïne
[afnemer [naam afnemer 3] ] en
- een hoeveelheid van 18 kilogram cocaïne
[afnemer [naam afnemer 4] ] en
- een hoeveelheid van 1 kilogram cocaïne
[afnemer [naam afnemer 5] ] en
- een hoeveelheid van 3 kilogram cocaïne
[afnemer [naam afnemer 6] ] en
- een hoeveelheid van 4 kilogram cocaïne
[afnemers [naam afnemer 13] en [naam afnemer 11] ] en
- een hoeveelheid van 1 kilogram cocaïne
[afnemer [naam afnemer 12] ]
opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd en verstrekt
EN
in de periode van 22 december 2015 tot en met 19 april 2016 te Den Haag
- een hoeveelheid van 1 kilogram cocaïne
[afnemers [naam afnemer 9] en [naam afnemer 8] ]
opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd en verstrekt
EN
in de periode van 22 december 2015 tot en met 19 april 2016 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander, een hoeveelheid van 146 kilogram cocaïne aanwezig heeft gehad;
ten aanzien van feit 2
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 19 april 2016 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander, om feiten, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren; en
het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van meerdere hoeveelheden cocaïne
voor te bereiden en/of te bevorderden,
- zich en anderen inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen; en
- voorwerpen, vervoermiddelen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededader wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar opzettelijk:
meerdere gesprekken gevoerd (in versluierd taalgebruik) met afnemers, verkopers, tussenpersonen en/of anderen over dekladingen, douanecontroles, kiloprijzen, kwaliteit, verpakking, aflevering, betaling, koop, verkoop, vervoer, het testen, verstrekking en het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen met betrekking tot cocaïne; en
meerdere ontmoetingen en besprekingen gehad in een woonwagen aan de [adres] en/of op andere plaatsen met afnemers, verkopers, tussenpersonen en/of anderen over dekladingen, douanecontroles, kiloprijzen, kwaliteit, verpakking, aflevering, betaling, koop, verkoop, vervoer, het testen, verstrekking en het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen met betrekking tot cocaïne; en
meerdere personen voorzien van informatie en geld ten behoeve van het vervoeren, verkopen, afleveren, verstrekken, kopen, financieren en het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne; en
meerdere grote (contante) geldbedragen voorhanden gehad bestemd voor het kopen en binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne; en
de kwaliteit van cocaïne getest door het te koken ten behoeve van het verkopen van cocaïne; en
gebruik heeft gemaakt van meerdere zogenaamde PGP-telefoons, telefoons voorzien of te voorzien van versleutelingssoftware, ten behoeve van afgeschermde communicatie over het
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne; en
meerdere keren gebruik gemaakt van een geldtelmachine, voor het verkopen van cocaïne; en
meerdere auto’s voorhanden gehad en van die auto’s gebruik gemaakt, welke auto’s waren voorzien van verborgen ruimtes ten behoeve van het vervoeren en/of afleveren van cocaïne en/of contante geldbedragen, waaronder: een Volkswagen Caddy (kenteken [kenteken] ) en een Range Rover (kenteken [kenteken] );
ten aanzien van feit 3
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 19 april 2016 te Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader, voorwerpen, te weten:
- contante geldbedragen van in totaal 297.000 euro (in de periode van 17 januari 2016 tot en met 11 februari 2016); en
- een contant geldbedrag van 211.000 euro (op 27 januari 2016); en
- een contant geldbedrag van 342.000 euro (op 6 maart 2016); en
- een personenauto, Landrover, type Range Rover Evoque, met het kenteken [kenteken] ; en
- een personenauto, Volkswagen, type Golf, met het kenteken [kenteken] ; en
een personenauto Mercedes-Benz, type A180 CDI, met het kenteken [kenteken]
voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van die voorwerpen gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte en zijn mededader, wist, dat die voorwerpen — onmiddellijk of middellijk — afkomstig waren uit enig misdrijf;
EN
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 19 april 2016 te Nederland en/of Spanje van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte voorwerpen, te weten:
- een contant geldbedrag van 160.000 euro (in de periode van 17 januari 2016 tot en met 11 februari 2016)
- een contant geldbedrag van 75.000 euro (op 5 maart 2016); en
- een contant geldbedrag van 56.625 euro (op 19 april 2016); en
- een contant geldbedrag van 12.500 euro (op 19 april 2016)
voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte, wist, dat die voorwerpen — onmiddellijk of middellijk — afkomstig waren uit enig misdrijf;
ten aanzien van feit 4
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 22 januari 2015 te Den Haag zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij een voorwerp, te weten
een geldbedrag van Euro 1.640.000,- (één miljoen zeshonderdveertigduizend)
verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet
terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

6.1.
Ten aanzien van feit 3꞉ de kwalificatie-uitsluitingsgrond
6.1.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de geldbedragen die verdachte voorhanden heeft gehad zijn verkregen uit eigen misdrijf. Witwashandelingen met betrekking tot die gelden, met uitzondering van het geldbedrag van € 342.000, kunnen niet worden bewezen. Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad is het onder die omstandigheden niet mogelijk om het feit als witwassen te kwalificeren, waardoor verdachte ten aanzien daarvan dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.1.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben naar voren gebracht dat de kwalificatie-uitsluitingsgrond eng dient te worden uitgelegd. Daarvan kan slechts sprake zijn als sprake is van het enkele verwerven of voorhanden hebben van een geldbedrag en dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig is van een door verdachte gepleegd misdrijf. Uit het bewijs volgt dat verdachte vele contante geldbedragen voorhanden heeft gehad. Op woon- en verblijfadressen is gezocht naar deze geldbedragen, maar daar is slechts een klein gedeelte aangetroffen. Ook op bankrekeningen is niets van de gelden gevonden. Het kan daarom niet anders zijn dan dat verdachte de vindplaatsen van deze geldbedragen, al dan niet samen met zijn mededader, heeft verhuld.
6.1.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de wel bij verdachte aangetroffene geldbedragen van € 56.625 en € 12.500, die in zijn woning in [plaats] en zijn woning in [plaats] Haag zijn gevonden, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van deze geldbedragen. Dit betekent dat het onder 3 bewezenverklaarde partieel niet kan worden gekwalificeerd en daarom, met betrekking tot dat gedeelte, geen strafbaar feit oplevert.
Verdachte dient derhalve ter zake van deze geldbedragen partieel te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de door hen onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht en een half jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat het onderzoek lang heeft geduurd (tweeënhalf jaar), dat verdachte geen relevante eerdere veroordelingen heeft en dat het onderzoek een grote impact op zijn leven heeft gemaakt. Verder is sprake van een zorgwekkende gezondheidssituatie.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan grootschalige handel in cocaïne. Daarnaast heeft hij ten behoeve van die handel voorbereidingshandelingen gepleegd en heeft hij de uit die handel voortvloeiende geldbedragen witgewassen. In totaal is komen vast te staan dat verdachte in een periode van vijf maanden aan de in de tenlastelegging genoemde afnemers 41 kilogram cocaïne heeft verkocht en 146 kilogram voorhanden heeft gehad. In totaal heeft verdachte een geldbedrag van € 2.725.000 en meerdere voertuigen witgewassen.
De handel in harddrugs gaat veelal gepaard met zware criminaliteit. Daarnaast is de verspreiding van harddrugs een gevaar voor de volksgezondheid. Verdachte heeft er geen blijk van gegeven dat hij spijt heeft van zijn handelen en heeft kennelijk enkel uit winstbejag gehandeld. Verder is gebleken dat verdachte geenszins voornemens was om te stoppen met de handel in verdovende middelen. De rechtbank rekent hem dit aan.
Bij de straftoemeting neemt de rechtbank in aanmerking dat uit een uittreksel van het strafblad van verdachte blijkt dat hij in de afgelopen vijf jaren niet voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Uit een voortgangsverslag van de reclassering van 14 september 2018 blijkt dat geadviseerd wordt om verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Een interventie of toezicht is niet aangewezen. Er kan geen inschatting worden gemaakt ten aanzien van het recidiverisico, omdat verdachte zich op zijn zwijgrecht beroept. Er is sprake van een lichamelijke beperking met een lange revalidatieperiode in het vooruitzicht.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) jaar moet worden opgelegd. Zij zal hem daartoe veroordelen.

9.Beslag

9.1.
Beslaglijst
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
2. Geld € 12.500;
3. Geld € 1.790;
4. Geld € 44,75;
5. 3 V kaart;
9. Computer: laptop (Acer);
12. 3 V kaart;
19. 39 zaktelefoons (Blackberry);
20. 21 simkaarten van zaktelefoons;
21. 23 simkaarten van zaktelefoons;
22. USB-stick;
23. 14 zaktelefoons (Blackberry);
26. USB-stick;
27. USB-stick;
28. Doos met 3 telefoons (Nokia) en simkaart;
32. Geld € 56.625;
36. Doos met micro SD kaarten;
37. USB-stick;
38. USB-stick;
40. USB-stick;
41. USB-stick;
42. USB-stick;
43. 39 zaktelefoons (Blackberry);
44. Aankoopbewijs;
47. Zaktelefoon (Blackberry);
48. Zaktelefoon (Blackberry);
49. Zaktelefoon (Blackberry);
50. Personenauto (Mercedes-Benz [kenteken] );
51 Scooter (Piaggio X7 [kenteken] );
52. Zak wit poeder;
53. Personenauto (VW Golf [kenteken] );
54. Vorderingen (Banco Sabadelli);
55. Zaktelefoon (Blackberry Porsche);
56. USB-stick;
57. USB-stick;
58. USB-stick;
59. Zaktelefoon (Blackberry);
60. Zaktelefoon (Blackberry);
61. Zaktelefoon (Blackberry);
63. 32 zaktelefoons (Blackberry);
64. Harde schijf;
65. Zaktelefoon (iPhone);
66. USB-stick;
67. USB-stick;
68. USB-stick;
69. Zaktelefoon (Blackberry);
70. Zaktelefoon (Blackberry);
71. iPod;
72. USB-stick;
129. Pistool (revolver);
130. USB-stick;
131. USB-stick.
De weergegeven nummers corresponderen met de op zitting overgelegde beslaglijst.
9.2.
Verbeurdverklaring
De voorwerpen met nummer 2, 3, 4, 19, 20, 21, 23, 28, 32, 36, 43, 44, 47, 48, 49, 50, 51, 53, 55, 59, 60, 61, 62, 63, 65, 69 en 70 behoren aan verdachte toe. Nu met betrekking tot die voorwerpen het onder 1, 2 en 3 bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
9.3.
Onttrekking aan het verkeer
Nu de voorwerpen met nummers 52 en 129 zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan van een soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
9.4.
Teruggave
De rechtbank is van oordeel dat de goederen met nummer 5, 9, 12, 22, 26, 27, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 54, 56, 57, 58, 64, 66, 67, 68, 71, 72, 130 en 131 aan verdachte moeten worden teruggegeven.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde partieel nietig.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in rubriek 5 onder 3 bewezene partieel niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voorbereiden of bevorderen door
- een ander te trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken;
- een ander te trachten te bewegen daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen;
- zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 3
medeplegen van witwassen, terwijl hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt
en
witwassen, terwijl hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt;
ten aanzien van feit 4
witwassen, terwijl hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
Verklaart het in rubriek 5 onder 1, 2, 3 en 4 bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
De rechtbank ziet onvoldoende grond voor opheffing van het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Gesteld noch gebleken is dat verdachte sinds zijn schorsing op 27 februari 2017 de hem gestelde schorsingsvoorwaarden niet naleeft. Gelet daarop en gezien de duur van de procedure is niet in te zien welk doel nu gebaat is bij een bevel tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. De enkele veroordeling van verdachte volstaat daarvoor niet zonder meer en van specifieke omstandigheden die de grondslag zouden moeten vormen om verdachte thans in voorlopige hechtenis te stellen is niet gebleken.
Verklaart verbeurd:
De voorwerpen met nummer 2, 3, 4, 19, 20, 21, 23, 28, 32, 36, 43, 44, 47, 48, 49, 50, 51, 53, 55, 59, 60, 61, 62, 63, 65, 69 en 70.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
De voorwerpen met nummer 52 en 129.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
De voorwerpen met nummer 5, 9, 12, 22, 26, 27, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 54, 56, 57, 58, 64, 66, 67, 68, 71, 72, 130 en 131.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Groot, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 oktober 2018.

Voetnoten

1.PVBEV-01, p. 007 (ZD C01, map 1)
2.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.BEV-01, p. 109 (ZD C01, map 1).
4.BEV-01, p. 110 (ZD C01, map 1).
5.BEV-01, p. 105-106 (ZD C01, map 1).
6.BEV-01, p. 142-143 (ZD C01, map 1).
7.BEV-01, p. 148. (ZD C01, map 1) Rapportage NFI.
8.BEV-01, p. 122 (ZD C01, map 1).
9.BEV-01, p. 120 (ZD C01, map 1).
10.BEV-01, p. 031, 082 en 086 (ZD C01, map 1).
11.BEV-01, p. 032 (ZD C01, map 1).
12.BEV-01, p. 033-035, 40 en 41 (ZD C01, map 1).
13.BEV-01, p. 038 (ZD C01, map 1).
14.BEV-07, p. 001 (ZD C02, map 1).
15.BEV-01, p. 091-092 (ZD C01, map 1).
16.BA-370-380 (Algemeen dossier).
17.BA-388-389 (Algemeen dossier).
18.BA-391-393 en BA-434-435 (Algemeen dossier).
19.BA-400-403 en BA-437-438 (Algemeen dossier).
20.BA-411 (Algemeen dossier).
21.BA-437 (Algemeen dossier).
22.BA-437-438 en BA-458-465 (Algemeen dossier).
23.BA-564 (algemeen dossier).
24.Verklaring getuige [naam getuige 2] , zaaksdossier C07, p. BC07-045.
25.BEV-02, p. 003-031 (ZD C01, map 2).
26.BEV-02, p. 056-057 (ZD C01, map 2).
27.BEV-02, p. 003 (ZD C01, map 2).
28.BEV-02, p. 004 (ZD C01, map 2).
29.BEV-02, p. 005 (ZD C01, map 2).
30.BA-458 (Algemeen dossier).
31.BEV-02, p. 005-007 (ZD C01, map 2).
32.BA-458 (Algemeen dossier).
33.BEV-02, p. 008 (ZD C01, map 2).
34.BA-458 (Algemeen dossier).
35.BEV-02, p. 010-011 (ZD C01, map 2).
36.BA-459 (Algemeen dossier).
37.BEV-02, p. 013, 015 (ZD C01, map 2).
38.BEV-02, p. 238-239 (ZD C01, map 2).
39.BEV-02, p. 014 (ZD C01, map 2).
40.BA-459 (Algemeen dossier).
41.BEV-02, p. 016-017 (ZD C01, map 2).
42.BEV-02, p. 16 (ZD C01, map 2).
43.BEV-02, p. 017-018 en 023 (ZD C01, map 2).
44.BEV-02, p. 018-023 (ZD C01, map 2).
45.BEV-02, p. 024 (ZD C01, map 2).
46.BA-459 (Algemeen dossier).
47.BEV-02, p. 030-031 (ZD C01, map 2).
48.BA-459 (Algemeen dossier).
49.BA-463 (Algemeen dossier).
50.BEV-03, p. 008, 013 en 025 (ZD C01, map 2).
51.BEV-03, p. 057-060 (ZD C01, map 2).
52.BEV-03, p. 008, 011 (ZD C01, map 2).
53.BEV-03, p. 081 (ZD C01, map 2).
54.BEV-03, p. 082-083 (ZD C01, map 2).
55.BEV-03, p. 013 (ZD C01, map 2).
56.BEV-03, p. 089 (ZD C01, map 2).
57.BEV-02, p. 014-015 (ZD C01, map 2).
58.BEV-03, p. 089 (ZD C01, map 2).
59.BEV-03, p. 016 (ZD C01, map 2).
60.BEV-03, p. 025-026 (ZD C01, map 2).
61.BEV-03, p. 102 (ZD C01, map 2).
62.BA-459 (Algemeen dossier).
63.BA-462 (Algemeen dossier).
64.BEV-04, p. 014 (ZD C01, map 3).
65.BEV-04, p. 044-046 (ZD C01, map 3).
66.BEV-04, p. 015 (ZD C01, map 3).
67.BEV-04, p. 018 (ZD C01, map 3).
68.BEV-04, p. 019 (ZD C01, map 3).
69.BEV-04, p. 143-144 (ZD C01, map 3).
70.BA-460 (Algemeen dossier).
71.BEV-05, p. 003, 004, 006, 011, 015 en 019 (ZD C01, map 3).
72.BEV-05, p. 067-070 en 072 (ZD C01, map 3).
73.BEV-05, p. 004, 006 en 011 (ZD C01, map 3).
74.BEV-05, p. 005 (ZD C01, map 3).
75.BEV-05, p. 019-021 (ZD C01, map 3).
76.BEV-05, p. 066 (ZD C01, map 3).
77.BA-459 (Algemeen dossier).
78.BEV-07, p. 003-007 en 009 (ZD C01, map 4).
79.BEV-07, p. 034-037 en 075-078 (ZD C01, map 4).
80.BEV-07, p. 024-025 (ZD C01, map 4).
81.BEV-07, p. 024 (ZD C01, map 4).
82.BEV-07, p. 031 (ZD C01, map 4).
83.BEV-08, p. 010 (ZD C01, map 4).
84.BEV-08, p. 068-072 (ZD C01, map 4).
85.BEV-08, p. 015, 020, 023, 026, 029, 033, 038, 043, 047, 050, 053 (ZD C01, map 4).
86.Idem
87.BEV-08, p. 008-013 (ZD C01, map 4).
88.BA-458 (Algemeen dossier).
89.BEV-08, p. 014-018 (ZD C01, map 4).
90.BA-458 (Algemeen dossier).
91.BEV-08, p. 043 (ZD C01, map 4).
92.BEV-08, p. 204-205 (ZD C01, map 4).
93.BEV-08, p. 044 (ZD C01, map 4).
94.BEV-08, p. 207 (ZD C01, map 4).
95.BEV-08, p. 045 (ZD C01, map 4).
96.BA-460 (Algemeen dossier).
97.BEV-08, p. 050 en 213 (ZD C01, map 4).
98.BEV-08, p. 051 (ZD C01, map 4).
99.BA-460 (Algemeen dossier).
100.BEV-09, p. 004, 006 en 011 (ZD C01, map 4).
101.BEV-09, p. 017-022 (ZD C01, map 4).
102.BEV-09, p. 006 (ZD C01, map 4).
103.BEV-09, p. 034-035 (ZD C01, map 4).
104.BEV-09, p. 006-010 (ZD C01, map 4).
105.BA-459 (Algemeen dossier).
106.C04, p. 014-016 en BC04, p. 035.
107.C04, p. 016-17.
108.C04, p. 020.
109.C04, p. 021-022.
110.OVC-26, p. 026-027 (ZD G, map 2).
111.BA-460 (Algemeen dossier).
112.BA-464 (Algemeen dossier).
113.VBH-01, p. 012-014 en 020 (ZD C02).
114.VBH-08, p. 015 (ZD C02).
115.VBH-02, p. 004 (ZD C02).
116.VBH-02, p. 012-016, 018-022, 023-026 (ZD C02).
117.VBH-02, p. 004-010 (ZD C02).
118.VBH-04, p. 004 (ZD C02).
119.VBH-04, p. 018-021 (ZD C02).
120.VBH-04, p. 005-007 (ZD C02).
121.VBH-04, p. 011-012 (ZD C02).
122.VBH-06, p. 004 en 007 (ZD C02).
123.VBH-06, p. 047-049, 050-051 en 045-046 (ZD C02).
124.VBH-06, p. 005 (ZD C02).
125.VBH-06, p. 007 (ZD C02).
126.VBH-06, p. 010, 011 (ZD C02).
127.BEV-07, p. 006 (ZD C02).
128.BEV-07, p. 007 (ZD C02).
129.BEV-07, p. 010-012 (ZD C02).
130.BEV-07, p. 016-017 (ZD C02).
131.BEV-07, p. 030 (ZD C02).
132.BEV-07, p. 031 (ZD C02).
133.BEV-07, p. 031 (ZD C02).
134.BEV-07, p. 031-032 (ZD C02).
135.BA-190-199 (Algemeen dossier).
136.OVC-54, p. 004 (ZD G, map 5).
137.BA-202 (Algemeen dossier).
138.BEV-06, p. 008 (ZD C01, map 3).
139.BA-204-205 (Algemeen dossier).
140.BEV-01, p. 101-102 (ZD C01, map 1).
141.BEV-08, op. 004 (ZD C01, map 4).
142.BEV-02, p. 017, BEV-08, p. 004 en BEV-09, p. 006-007 (ZD C01, map 1 en 4).
143.C08-Bijlage, p. 0176-0178 en p. 0193-0198 (ZD C08) en BE01, p. 014-018 (Beslagdossier [medeverdachte] ).
144.BD 06, p. 005-007, 018-019, 126-128.
145.BC03, p. 060 (ZD C03).
146.BC03, p. 060-061 (ZD C03).
147.BC03, p. 063-065 (ZD C03).
148.BA-459 (Algemeen dossier).
149.BC03, p. 069-070 (ZD C03).
150.BA-462 (Algemeen dossier).
151.BC03, p. 072-073 (ZD C03).
152.BA-459 (Algemeen dossier).
153.BC03, p. 074 (ZD C03).
154.BA-462 (Algemeen dossier).
155.BC03, p. 130 (ZD C03).
156.BEV-02, p. 056-057 (ZD C01, map 2).
157.BEV-02, p. 018-023 (ZD C01, map 2).
158.BEV-02, p. 024 (ZD C01, map 2).
159.BA-459 (Algemeen dossier).
160.Proces-verbaal nr. 26DLR14046-5421 ( [verdachte] ) en proces-verbaal nr. 26DLR14046-5398 ( [medeverdachte] ), met bijlagen, map Ontnemingsrapportage (deel 1).
161.Proces-verbaal met nummer 26DLR14046-5154
162.BC07, p. 001-003 (ZD C07).
163.C08-Bijlage, p. 0176-0178 (ZD C08).
164.C08-Bijlage, p. 0193-0198 (ZD C08).
165.Proces-verbaal met nummer 26DLR14046-5154, p. 8-14
166.BA-202 (Algemeen dossier).
167.ZD C08 relaas, p. 18 (ZD C08).
168.ZD C08 relaas, p. 19 (ZD C08).
169.C08-Bijlage, p. 0078-0080 en 0084 (ZD C08).
170.ZD C08 relaas, p. 19 (ZD C08).
171.ZD C08 relaas, p. 20 (ZD C08).
172.C08-Bijlage, p. 0177 (ZD C08).
173.Proces-verbaal met nummer 26DLR14046-5154
174.BA 064-066 en 088 (Algemeen dossier).
175.BA-077 (Algemeen dossier).
176.BA 077-078 en 083-086 (Algemeen dossier).
177.BA 073 (Algemeen dossier) en BA 241.
178.BA 090-091 (Algemeen dossier).
179.BA-061-063 (Algemeen dossier).