ECLI:NL:RBAMS:2018:7557

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
13/680248-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot bedrijfsinbraak met medeplegen en vrijspraak voor overige feiten

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 april 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met een ander is beschuldigd van een poging tot bedrijfsinbraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot diefstal in vereniging met braak bij een bedrijfspand in Veenendaal op 25 augustus 2016. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor deze beschuldiging, waaronder camerabeelden en DNA-sporen van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij slechts op de uitkijk stond, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig gezien het bewijs. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de andere ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan bewijs. De officier van justitie had een taakstraf van 150 uren geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 100 uren op, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank overwoog dat de verdachte sinds 2016 niet meer in aanraking met de politie was gekomen en een positieve ontwikkeling had doorgemaakt in zijn leven. De rechtbank heeft de op te leggen straf gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/680248-16 (Promis)
Datum uitspraak: 12 april 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Staal en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B. Koenders naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
diefstal in vereniging met braak bij een bedrijfspand gelegen aan de [adres 1] op 17 maart 2016 te Den Ham;
diefstal in vereniging met braak van een personenauto op 20 maart 2016 te Utrecht, dan wel heling van die personenauto in de periode van 20 maart 2016 tot en met 19 december 2016 te Amsterdam;
poging tot diefstal in vereniging met braak bij een bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] op 25 augustus 2016 te Veenendaal;
diefstal in vereniging met braak bij een bedrijfspand gelegen aan de [adres 3] op 07 april 2016 te Ommen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, wegens het ontbreken van voldoende bewijs, vrijspraak gevraagd voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft hij gerekwireerd tot een bewezenverklaring. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij slechts op de uitkijk stond. Nu een bloedveeg binnen in het pand overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte, is dit niet geloofwaardig. Gelet op hetgeen op de camerabeelden is waargenomen, hebben verdachte en zijn mededader inwisselbare rollen gehad, waardoor sprake is van medeplegen.
Ook ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde is gerekwireerd tot een bewezenverklaring. Verdachte heeft de nacht van de inbraak telefonisch contact gehad met [medeverdachte] om die nacht een afspraak te maken, hetgeen gelukt is. Verdachte heeft in de vluchtauto gezeten en voldoet aan de uiterlijke kenmerken zoals beschreven door de getuige. Dat verdachte niets gehoord en gemerkt heeft en alleen maar lag te slapen in de auto, terwijl er een inbraak gepleegd werd, is ongeloofwaardig. De reis was lang, de inbraak met veel geweld en de vlucht met grote snelheid.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte op de uitkijk heeft gestaan. Uit de camerabeelden volgt duidelijk dat slechts één persoon actief is geweest om in te breken en dat de andere persoon slechts op de uitkijk heeft gestaan. Van medeplegen is daarom geen sprake.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Verdachte heeft vrijwel direct na zijn aanhouding verklaard dat hij als passagier achterin de auto is meegereden. Hij heeft verklaard dat hij niets met de inbraak te maken heeft gehad. Hij is in de auto gebleven en heeft achterin liggen slapen. De verklaring van getuige [naam getuige] sluit daarbij aan. Dat verdachte in de auto zat waarin twee mannen zijn gestapt die de inbraak hebben gepleegd, zegt nog niets over enige betrokkenheid bij deze inbraak. Het signalement waar de officier van justitie op wijst, is zeer algemeen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman van verdachte – van oordeel dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.3.2
Het oordeel over het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. Op 26 augustus 2016 rond 05:23 uur is ingebroken in een bedrijfspand in Veenendaal, waar ook het bedrijf [naam bedrijf] is gevestigd. Op de camerabeelden is te zien dat twee jongens voor de hoofdingang staan. Eén van de jongens slaat met een voorhamer door de ruit van de toegangsdeur en trekt deze uit het kozijn. Deze jongen is ook naar binnen gegaan, naar de tweede verdieping. Te zien is dat hij een iMac probeert op te tillen, maar dit lukt niet. De andere jongen is buiten op de uitkijk blijven staan. De eigenaar van het bedrijf [naam bedrijf] geeft aan dat de toegangsdeuren van het bedrijf zijn vernield. Het glas van de rechter toegangsdeur ligt deels uit de sponning en is in zijn geheel versplinterd. De linker toegangsdeur staat open en het glas van de rechter toegangsdeur zit hiertussen. Op de tweede verdieping, waar het bedrijf [naam bedrijf] zit, is de deur geforceerd. Het cilinderslot is verbogen en er staan meerdere afdrukken in het kozijn en in de deur. Een ruit naast de deur is versplinterd. Uit een NFI-rapport blijkt dat de bloedveeg die op een deurkozijn in de hal op de begane grond werd aangetroffen, overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet binnen in het bedrijfspand is geweest en dat hij degene is die buiten op de uitkijk heeft gestaan. Hoe zijn bloed binnen terecht is gekomen, weet hij niet. De rechtbank acht het echter ongeloofwaardig dat verdachte op de uitkijk heeft gestaan, nu verdachtes bloed binnen in het bedrijfspand is aangetroffen. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte, en niet zijn mededader, de persoon is geweest die naar binnen is gegaan.
Op grond van de gang van zaken zoals hiervoor beschreven en zoals die uit de camerabeelden blijkt stelt de rechtbank vast dat beide personen handelden ter uitvoering van een gezamenlijk plan. Het is duidelijk dat verdachte daarbij verantwoordelijk is geweest voor het verschaffen van toegang tot het pand en heeft geprobeerd een iMac weg te nemen, terwijl zijn mededader buiten de wacht hield. Gelet op het als gezamenlijk aan te merken plan, de onderlinge taakverdeling en verdachtes aandeel in de uitvoering, is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman en acht het onder 3 ten laste gelegde bewezen, ook ten aanzien van het medeplegen.
3.3.3
Het oordeel over het onder 4 ten laste gelegde
Uit het dossier blijkt dat op 7 april 2015 bij [naam bedrijf 2] te Ommen is ingebroken. Bij de inbraak is door de daders het raam van de voordeur geforceerd met een voorhamer. Getuige [naam getuige] heeft omstreeks 04:43 uur gezien dat twee personen in zwarte regenpakken wegrenden bij [naam bedrijf 2] en dat zij vervolgens zijn gevlucht in een zwarte auto. Eén van de politie-eenheden die onderweg was naar de melding, zag omstreeks 4:44 uur een personenauto, rijdend met groot licht, op zich af komen. Zij probeerden de auto te stoppen, maar deze reed met hoge snelheid door. De agenten zien, op het moment dat de auto hen passeert, dat er drie licht getinte personen in de auto zitten. Omstreeks 5:22 uur kwam de melding dat er in Luttenberg, niet ver van Ommen, een aanrijding had plaatsgevonden en ter plaatse zagen de agenten dat een Volkswagen Golf tegen een boom aan staan, met uitgeklapte airbags en zonder inzittenden. Een getuige heeft vervolgens verklaard dat hij een getinte, gewonde man heeft zien lopen. Dit bleek, na aanhouding, verdachte te zijn.
Het draait in deze zaak om de vraag of vastgesteld kan worden dat verdachte een rol bij de inbraak heeft gehad en zo ja, wat die rol is geweest. De rechtbank acht voor de beantwoording van die vraag het volgende relevant. In [naam bedrijf 2] zijn bloedsporen aangetroffen. Het aangetroffen bloed bleek van [medeverdachte] te zijn. Op de achterbank van de aangetroffen auto is een blikje Red Bull gevonden. Uit onderzoek bleek dat het speeksel van [medeverdachte 2] was. In de kofferbak van de auto zijn twee zwarte regenpakken aangetroffen. Ook is een Samsung Galaxy S5 van verdachte in de auto aangetroffen. De Samsung Galaxy S5 is uitgelezen door een digitaal rechercheur en er zijn historische verkeersgegevens gevorderd van het IMEI van de telefoon. Daaruit is onder meer gebleken dat voorafgaand aan de inbraak, om 02:54 uur, telefonisch contact is geweest tussen verdachte en [medeverdachte] . Duidelijk is dat verdachte met [medeverdachte] en [medeverdachte 2] in de Volkswagen Golf vanuit Amsterdam richting Ommen is afgereisd en dat verdachte, na de inbraak, in de buurt van de gecrashte auto is aangetroffen. Wat verdachtes rol bij de inbraak is geweest is, als hij al een rol van betekenis heeft vervuld, evenwel niet vast te stellen. Verdachte heeft verklaard dat hij, vrijwel direct na zijn instappen in de auto in slaap is gevallen, en niets van de inbraak heeft gemerkt. Nadat de auto tegen de boom was gebotst is hij naar eigen zeggen gevlucht omdat hij toen wel in de gaten had dat er iets niet goed zat.
Wat ook zij van de geloofwaardigheid van de door verdachte afgelegde verklaring, stelt de rechtbank voorop dat verdachte slechts als medepleger kan worden aangemerkt als komt vast te staan dat hij voldoende nauw en bewust met (in ieder geval) [medeverdachte] , van wie vast staat dat hij in [naam bedrijf 2] heeft ingebroken, heeft samengewerkt, en dat die samenwerking gericht was op het gezamenlijk uitvoeren van het delict. Uit de bewijsmiddelen is af te leiden dat verdachte zich voor en na de inbraak in dezelfde auto heeft bevonden als [medeverdachte] , en enige vorm van betrokkenheid van verdachte bij de inbraak ligt voor de hand. Uit de bewijsmiddelen is echter niet af te leiden dat verdachte ook daadwerkelijk bij de uitvoering van de ten laste gelegde inbraak betrokken is geweest, laat staan dat zijn rol zodanig is geweest dat deze als medeplegen kan worden gekwalificeerd. Dit leidt tot vrijspraak voor feit 4.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
omstreeks 25 augustus 2016 te Veenendaal ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] weg te nemen een iMac (merk Apple), toebehorend aan [naam bedrijf] , en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand verschaffen door middel van braak, opzettelijk met zijn mededader naar dat bedrijfspand is toegegaan, waarna hij, verdachte met een voorhamer tegen een ruit van de toegangsdeur van voornoemd bedrijfspand heeft geslagen en vervolgens op de tweede verdieping van voornoemd bedrijfspand een cilinderslot van een deur en een deurkozijn heeft geforceerd en vervolgens voornoemde iMac heeft getracht op te tillen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren (met aftrek van voorarrest en met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen) en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank feiten bewezen mocht achten, er voor gepleit een kortere taakstraf op te leggen dan door de officier van justitie geëist. Als een deel voorwaardelijk wordt opgelegd, dan dient dat deel in de sfeer van een taakstraf te zijn.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot een bedrijfsinbraak. Bij het desbetreffende bedrijf is zeer veel schade aangericht. Verdachte heeft door dit feit te plegen geen respect getoond voor het eigendomsrecht van een ander.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 7 maart 2018 is verdachte een
first offenderwat vermogensdelicten betreft. De rechtbank betrekt bij het bepalen van de straf de afspraken zoals deze in de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de hoven en de rechtbanken zijn gemaakt. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Volgens die oriëntatiepunten is voor een inbraak in een bedrijfspand een taakstraf van 120 uren het uitgangspunt. Nu het feit enige tijd geleden gepleegd is en het een poging betreft, zal de rechtbank minder uren opleggen. Daar komt bij dat het inmiddels goed met verdachte lijkt te gaan. Hij is sinds 2016 niet meer in aanraking met politie of justitie geweest, heeft een woning en werkt als verkeersregelaar. Hij geeft aan een goede toekomst te willen opbouwen, voor zichzelf en voor zijn dochter, voor wie hij mede de zorg draagt.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Die straf zal de rechtbank daarom aan verdachte op leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 45, 63, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
100 uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
50 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot
40 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op
2 jaren bepaalde proeftijdschuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.P. Pompe, voorzitter,
mrs. R.H.C. Jongeneel en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 april 2018.