ECLI:NL:RBAMS:2018:7556

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
13/654132-17 (A), 13/674002-18 (B) en 13/674003-18 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, diefstal en poging tot diefstal met vrijspraak voor zware mishandeling

Op 23 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere misdrijven, waaronder poging tot doodslag, diefstal en poging tot diefstal. De zaak omvatte drie afzonderlijke parketnummers: 13/654132-17 (A), 13/674002-18 (B) en 13/674003-18 (C). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 september 2017 twee slachtoffers met een mes heeft gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van poging tot moord. Echter, de rechtbank achtte de poging tot doodslag wel bewezen, gezien de omstandigheden en de aard van de verwondingen. In zaak B werd de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat de camerabeelden en getuigenverklaringen onvoldoende bewijs boden voor zijn betrokkenheid. In zaak C werd de verdachte schuldig bevonden aan diefstal en poging tot diefstal, waarbij hij een portemonnee van een slachtoffer had gestolen door middel van een voetbaltruc. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee jaar op, evenals een terbeschikkingstelling met voorwaarden, rekening houdend met de psychische toestand van de verdachte en zijn verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding werd geëist voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-654132-17 (A), 13-674002-18 (B) en 13-674003-18 (C) (Promis)
Datum uitspraak: 23 maart 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [detentieadres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 maart 2018.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Staal en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.W.P. Beijen naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door drs. C.W.M. Classens (psycholoog), M.F. Wegbrans (reclasseringsmedewerker) en mr. G. Beydals (raadsman van de benadeelde partijen [persoon 1] en [persoon 2] ) naar voren is gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Een poging tot moord, doodslag of zware mishandeling van [persoon 1] en/of [persoon 2] door hen met een mes of een scherp voorwerp te steken op 9 september 2017.
Zaak B
(een poging tot zware) mishandeling van [persoon 3] door hem te slaan/stompen en/of met een mes of een scherp voorwerp te steken op 21 oktober 2016.
Zaak C
Feit 1: een diefstal van een portemonnee van [persoon 4] op 21 augustus 2017.
Feit 2: een poging tot diefstal van goederen en/of geld van [persoon 5] op 21 augustus 2017.
De integrale tenlasteleggingen zijn opgenomen in bijlagen 1, 2 en 3.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder zaak A ten laste gelegde heeft hij gerekwireerd tot bewezenverklaring van tweemaal poging tot doodslag. Verdachte heeft bekend dat hij met een mes heeft gestoken en dit is ook deels te zien op de camerabeelden. Het mes, met DNA van verdachte en van één van de slachtoffers, is bij verdachte aangetroffen en er zijn flinke steekverwondingen bij beide slachtoffers geconstateerd.
Ook in zaak B vindt de officier van justitie de poging tot doodslag bewezen. Aangever [persoon 3] heeft verklaard dat hij door een Marokkaan is gestoken en geslagen en hij heeft een specifiek signalement gegeven, bijvoorbeeld over de tanden. Verbalisanten hebben verdachte herkend op de camerabeelden bij stations Bijlmer-Arena en de Jan van Galenstraat. Ook de vriendin van verdachte heeft hem telefonisch verteld dat ze hem (aan zijn tanden) herkent op de beelden, die op AT5 zijn uitgezonden.
In zaak C staat op basis van de aangifte en de getuigenverklaring vast dat de portemonnee van slachtoffer [persoon 4] is weggenomen door middel van een voetbaltruc. Bij [persoon 5] heeft verdachte het ook geprobeerd, maar dat is niet gelukt, omdat hij zijn handen in zijn zakken hield. Beide jongens hebben een signalement gegeven waaraan verdachte voldoet. Verdachte heeft beide feiten ter terechtzitting bekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder zaak A ten laste gelegde bepleit dat een poging tot moord niet bewezen kan worden verklaard, omdat geen sprake was van voorbedachte raad.
Voor het onder zaak B ten laste gelegde heeft de raadsman integrale vrijspraak bepleit. De kwaliteit van de beelden is te slecht om iemand te kunnen herkennen. Bovendien kan uit de bewijsmiddelen niet volgen dat de man die op de beelden te zien is, ook de dader is. Aangever is namelijk niet geconfronteerd met de beelden of met verdachte. De vraag is of verdachte en zijn vriendin het bewuste telefoongesprek hebben gevoerd. Als daarvan wordt uitgegaan, dan levert dat nog geen redengevende feiten en omstandigheden op voor het bewijs dat verdachte het feit heeft gepleegd. Haar herkenning kan slechts zijn aanwezigheid op het metrostation bevestigen, niet die van de tenlastegelegde mishandeling. De raadsman bepleit daarnaast dat de verklaringen van aangever onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn, nu hij aantoonbaar niet de waarheid spreekt over de gestolen goederen en geen letsel aan zijn gezicht had.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder zaak C ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
Feiten en omstandigheden
Op 9 september 2017 heeft verdachte café [naam café] bezocht in Amsterdam. Daar trof hij aangevers [persoon 1] en [persoon 2] , met wie hij een woordenwisseling kreeg, die escaleerde. Al duwend en trekkend verplaatste het trio zich naar buiten, waar verdachte [persoon 1] en [persoon 2] meermalen heeft geslagen. Deze bleken bloedende wonden te hebben op de plekken waar verdachte hen had geraakt. Verdachte heeft bekend dat hij [persoon 1] en [persoon 2] met een mes heeft gestoken.
Voorbedachten rade?
De rechtbank vindt, evenals de officier van justitie en de raadsman, dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte een vooropgezet plan had om voornoemde [persoon 1] en [persoon 2] van het leven te beroven. Van een poging tot moord is daarom geen sprake, waardoor verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Opzet?
De rechtbank acht opzet op het toebrengen van dodelijk letsel in de zin van voorwaardelijke opzet wel aanwezig. Het maken van steekbewegingen in de richting van het lichaam en het steken in de buik en het bovenlichaam kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel. Door welbewust [persoon 1] en [persoon 2] te steken, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij vitale organen zou raken en zijn handelen de dood van voornoemde [persoon 1] en [persoon 2] tot gevolg zou kunnen hebben. Bewezen is dus dat verdachte een poging tot doodslag op [persoon 1] en [persoon 2] heeft gepleegd.
4.4.2.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
Feiten en omstandigheden
Aangever [persoon 3] en zijn vriendin waren op 21 oktober 2016 op het station Bijlmer-Arena, waar zij een man zagen schreeuwen. Zij namen daarna samen de metro naar de Jan van Galenstraat, waar de aangever zonder zijn vriendin is uitgestapt. Aangever werd onder het viaduct van het metrostation Jan van Galenstraat aangesproken door de man die hij eerder bij Bijlmer-Arena had gezien. De man vroeg hem om een sigaret. Toen hij zei dat hij geen sigaretten had, kreeg hij van de man een vuistslag in zijn gezicht, aldus aangever. Vervolgens zag hij dat de man iets uit zijn broekzak of vest haalde en voelde hij een pijnscheut in zijn buik. Daarna zag hij dat hij een steekwond in zijn buik had. Aangever heeft aan de politie een signalement van deze man gegeven. Zijn vriendin, die de man op Bijlmer Arena zou hebben gezien, heeft ook een signalement gegeven.
Signalementen <-> camerabeelden
De door aangever en zijn vriendin opgegeven signalementen komen niet geheel overeen. Zo zegt aangever dat de man een vest met een (beigekleurige) capuchon had en zegt zijn vriendin dat hij een hoofdband om had. Het beeldmateriaal van de stations Bijlmer-Arena en Jan van Galenstraat is opgevraagd. Op de beelden wordt door een verbalisant een persoon met een pet, een Gucci tasje en scheve tanden gezien. Volgens de verbalisant voldoet deze man aan de beschrijving van aangever. De rechtbank stelt echter, anders dan de verbalisant, vast dat de man op de camerabeelden niet geheel overeenkomt met de door aangever en zijn vriendin gegeven signalementen. De man op de camerabeelden draagt geen vest met een capuchon en evenmin een hoofdband.
Camerabeelden <-> herkenning
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met enkelvoudige herkenningen. Dit geldt te meer als deze herkenningen de belangrijkste bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het hem ten laste gelegde kunnen aantonen. Daarvan is in dit geval sprake. Immers, beslissend in deze zaak is of verdachte de man is die te zien is op de camerabeelden.
De man die op de camerabeelden te zien is, wordt door een verbalisant en door de ex-vriendin van verdachte, op AT5, herkend als zijnde verdachte. De herkenning van de verbalisant is slechts gebaseerd op een pet, een Gucci tasje en scheve tanden. De rechtbank acht deze drie kenmerken onvoldoende specifiek om met een voldoende mate van zekerheid een herkenning op te baseren. Er zijn overeenkomsten tussen de persoon op de camerabeelden en verdachte. Het is dan ook goed mogelijk dat verdachte de persoon op de beelden is. De kwaliteit van de beelden is naar het oordeel van de rechtbank echter niet zodanig dat verdachte daarin onomstotelijk kan worden herkend. Daarvoor zijn onvoldoende onderscheidende kenmerken van de betreffende persoon zichtbaar. Daar komt bij dat de aangever niet geconfronteerd is met de camerabeelden dan wel met de verdachte.
De rechtbank acht vanwege het voorgaande het onder zaak B ten laste gelegde niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
4.4.3.
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde
Op 21 augustus 2017 trof verdachte (onder meer) aangevers [persoon 4] en [persoon 5] bij de Burger King in Amsterdam-Zuidoost. Verdachte deed daar een voetbaltrucje bij [persoon 4] en [persoon 5] . Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij – door middel van een voetbaltruc - de portemonnee van [persoon 4] gestolen heeft en ook geprobeerd heeft om [persoon 5] te bestelen. De rechtbank acht dan ook de diefstal van [persoon 4] en de poging tot diefstal van [persoon 5] bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
op 9 september 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 1] en [persoon 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes steekbewegingen in de richting van het lichaam van die [persoon 1] en [persoon 2] heeft gemaakt en meermalen in de buikstreek van die [persoon 2] heeft gestoken en meermalen in het bovenlichaam van die [persoon 1] heeft gestoken.
Zaak C
1. op 21 augustus 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud toebehorende aan [persoon 4] .
2. op 21 augustus 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld toebehorende aan [persoon 5] , zijn arm om [persoon 5] heen heeft geslagen, waarbij hij aan [persoon 5] vroeg of deze een trucje wilde zien (waarmee verdachte aldus begonnen was met de zogenaamde voetbaltruc).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest en een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat een gevangenisstraf van vier jaren niet op zijn plaats is. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden geeft voldoende uitdrukking aan de ernst van de feiten. Verdachte is welwillend om mee te werken en kan op 9 april 2018, mits de uitspraak onherroepelijk is geworden, aan de slag.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, aan diefstal en aan poging tot diefstal. Dit zijn zeer ernstige feiten. [persoon 1] en [persoon 2] waren als toerist in Amsterdam en stonden in een café hun vakantie te vieren. Na een opstootje binnen, stak verdachte de mannen buiten onverwacht met een mes. Zij hebben hierdoor flinke steekverwondingen opgelopen. [persoon 2] had zelfs een geperforeerde darm en heeft zich daaraan moeten laten opereren. Dit leverde niet alleen grote lichamelijke psychische problemen op bij de slachtoffers, maar ook een mogelijke schok bij personen die daar getuige van waren. Strafverzwarend is dat de slachtoffers nietsvermoedende toeristen waren. Verdachte heeft bovendien laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen, door met een voetbaltruc (te pogen) goederen weg te nemen. Deze feiten rechtvaardigen op zichzelf de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportage van drs. J.E. Julsing (psychiater) van 4 dec 2017, de rapportage van drs. C.W.M. Classens (psycholoog) van 5 december 2017. Deze rapporten vermelden dat verdachte een lange verslavingsgeschiedenis met cocaïne en alcohol heeft, als ook een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. De stoornissen hebben de gedragskeuzes van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. Er is een duidelijke wisselwerking tussen de persoonlijkheidsstoornis en chronische verslavingsproblematiek. Verdachte is, volgens zowel de psychiater als de psycholoog, verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde in zaak A sterk onder invloed, was zich nog wel bewust van zijn omgeving en handelen, maar had hier beperkte invloed op. Door het gebruik van middelen werd de impulscontrole van verdachte verder ondermijnd en werd zijn agressie bevorderd.
Op advies van deze psychiater en psycholoog is vervolgens op 27 februari 2018 een maatregelenrapport door de reclassering opgesteld. In dat rapport valt te lezen dat verdachte heeft aangegeven spijt te hebben van zijn daden en opgelucht is dat de slachtoffers het hebben overleefd. Er wordt ingeschat dat hij langdurig behandeld zal moeten te worden in een klinische setting, waarbij onder andere aandacht moet worden geschonken aan zijn verslaving, persoonlijkheid en copingsmechanismen. Daarnaast is het van belang dat er een langdurig ambulant nazorgtraject plaatsvindt binnen de tbs met voorwaarden, zodat het in de kliniek geleerde bestendigd kan worden in de praktijk.
Mede aangezien het onder zaak A bewezen geachte een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist, dient verdachte dan ook ter beschikking gesteld te worden.
De rechtbank heeft een bevel tot verpleging van overheidswege, als bedoeld in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht, overwogen. Dit wordt echter niet aangewezen geacht, omdat verdachte ter zitting duidelijk heeft gemaakt dat hij graag hulp wil bij het werken aan zijn problematiek. De rechtbank wil verdachte graag de kans geven om aan te tonen dat hij deze hulp kan aanvaarden en aan zijn problematiek kan werken. Daarin ziet de rechtbank aanleiding na te noemen voorwaarden te stellen betreffende het gedrag van de ter beschikking te stellen verdachte.
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder zaak B niet bewezen en wijkt daarom bij de straftoemeting af van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van twee jaren en een terbeschikkingstelling met voorwaarden passend en geboden. Die straf en maatregel zal de rechtbank daarom aan verdachte op leggen.

9.Beslag

Onder verdachte is een geldbedrag van € 46,- in beslag genomen, Dit beslag is gelegd kort na de in zaak C bewezen geachte feiten. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat dit geld niet aan hem toebehoort en heeft hij afstand gedaan van het beslagen geld. De rechtbank zal dan ook bepalen dat het geld wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende, met dien verstande dat de rechtbank ervan uitgaat dat aangever [persoon 4] de rechthebbende is.
10. Vorderingen van de benadeelde partijen
10.1.
De vordering van de benadeelde partij [persoon 1] (zaak A)
De benadeelde partij [persoon 1] vordert in totaal € 475,- aan materiele schade, bestaande uit kledingschade (€300), het bezoeken van artsen/therapeuten tot de datum van de strafzitting (€ 75,-), administratiekosten (telefoon+porto) tot de datum van de strafzitting (€ 100,-) en € 3.000,- aan immateriële schade, alles te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor de telefoonkosten. Tegenwoordig betaalt men niet extra voor telefoneren binnen de Europese Unie. De waarde van de kleding zal daarnaast gematigd moeten worden, nu niet de nieuwwaarde, maar de restwaarde dient te worden vergoed.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank wijst toe:
  • de kledingschade € 100, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2017;
  • het bezoek van artsen/therapeuten en de administratiekosten tezamen € 100, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2018
  • immateriële schade € 3.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2017.
De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
In het belang van [persoon 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd voor materiele schade van € 200 en de immateriële schade van € 3.000, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierboven vermeld.
10.2.
De vordering van de benadeelde partij [persoon 2] (zaak A)
De benadeelde partij [persoon 2] vordert in totaal € 1.273,74 aan materiële schade, bestaande uit kledingschade (€ 169,95), het bezoeken van artsen/therapeuten tot de datum van de strafzitting (€ 100), administratiekosten (telefoon+porto) tot de datum van de strafzitting (€ 150), verblijf ziekenhuis (€ 112), een nieuwe terugvlucht (€ 145,91) en logieskosten oom (€ 595,88) en € 7.500 aan immateriële schade, alles te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij geen schade heeft geleden, nu hij een verzekering heeft. Het vaststellen van welke posten door de verzekering niet worden gedekt, levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De benadeelde partij dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering. De raadsman heeft daarnaast bepleit dat de benadeelde partij voor de telefoonkosten niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat waarde van de kleding gematigd dient te worden.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreekse schade is toegebracht. De rechtbank wijst toe:
  • de kledingschade € 100, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2017;
  • het bezoek van artsen/therapeuten en de administratiekosten tezamen €100, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2018;
  • het verblijf in het ziekenhuis € 112, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 september 2017;
  • de terugvlucht € 145,91 , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 september 2017;
  • de logieskosten van de oom € 595,88, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 september 2017;
  • immateriële schade € 7.500, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2017.
De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
In het belang van [persoon 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd voor materiele schade van € 1.053,79 en de immateriële schade van € 7.500, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierboven vermeld.
10.3.
De vordering van de benadeelde partij [persoon 4] (zaak C)
De benadeelde partij [persoon 4] vordert € 70 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering te matigen tot € 24, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Verdachte heeft ter terechtzitting afstand gedaan van het bij hem in beslag genomen bedrag van € 46. Dit bedrag zal dan ook aan de benadeelde partij [persoon 4] worden teruggegeven. De rechtbank concludeert dat de vordering tot een bedrag van in totaal € 24 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
In het belang van [persoon 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd voor de materiele schade van voor materiele schade van € 24, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierboven vermeld.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38d, 45, 57, 63, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaken A en C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het in zaak A bewezen verklaarde levert op: poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Het in zaak C onder 1 bewezen verklaarde levert op: diefstal.
Het in zaak C onder 2 bewezen verklaarde levert op: poging tot diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikkingzal worden gesteld en stelt daarbij de volgende
voorwaarden:
Verdachte zal zich niet schuldig maken aan strafbare feiten;
Verdachte begeeft zich niet zonder toestemming van de reclassering en het Openbaar Ministerie buiten de landsgrenzen van Nederland. Betrokkene overlegt hierover vooraf met de reclassering en het Openbaar Ministerie (OM) beslist;
Verdachte stelt zich begeleidbaar en controleerbaar op en geeft toestemming aan de reclassering om met alle personen en instellingen die van belang zijn voor de controle op de naleving van de voorwaarden, contact te kunnen opnemen en informatie te mogen uitwisselen;
Verdachte houdt zich aan de afspraken met en aanwijzingen van de reclassering;
Verdachte werkt mee aan klinische behandeling door de Gesloten Afdeling van de [naam kliniek] te [plaats] (of vergelijkbare kliniek, indien geïndiceerd door IFZ/DIZ), eveneens als dit inhoudt het innemen van voorgeschreven medicatie, zolang als de behandelaars en toezichthouder nodig achten;
Betrokkene zal niet verhuizen zonder toestemming van toezichthouder;
Betrokkene werkt (na de klinische fase) mee aan het vinden van een geschikte woonvorm en zal hier wonen, ook als dit inhoudt een beschermde of begeleide woonvorm;
Betrokkene werkt mee aan het vinden en behouden van een dagbesteding, betaald dan wel vrijwilligerswerk;
Betrokkene werkt mee aan bewindvoering, zolang toezichthouder dit noodzakelijk acht;
Betrokkene blijft abstinent van drugs en ten aanzien van alcohol kan na de klinische fase beoordeeld worden of het mogelijk is voor betrokkene gecontroleerd te drinken, zolang het zijn functioneren, psychisch welzijn en gedrag niet op een negatieve manier beïnvloedt en slechts na toestemming van de reclassering en tbs officier; ook dient betrokkene mee te werken aan controles op middelengebruik middels ademanalyse en urinecontroles;
Betrokkene werkt (na de klinische fase) mee aan een time-out plaatsing in de Gesloten Afdeling van de [naam kliniek] te Zutphen, indien toezichthouder dit noodzakelijk acht;
Betrokkene werkt (na de klinische fase) mee aan ambulante behandeling, indien dit geïndiceerd wordt door de behandelaar van de kliniek en toezichthouder.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het beslag met itemnummer PL1300-2017178416-5438274, zijnde geld (2 x € 20, 3 x €2).
Vordering van de benadeelde partij [persoon 1] (zaak A)
  • Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 200 (tweehonderd euro) aan materiële schade en € 3.000 (drieduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rentes zoals in rubriek 8.3 aangegeven.
  • Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
  • Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
  • Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
  • Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 1] , te betalen de som van € 3.200 (drieduizendtweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rentes zoals in rubriek 8.3 aangegeven, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 44 (vierenveertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
  • Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 2] (zaak A)
  • Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toe tot een bedrag van € 1.053,79 (duizenddrieënvijftig euro en negenenzeventig cent) aan materiële schade en €7.500 (vijfenzeventighonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals in rubriek 8.3 aangegeven.
  • Veroordeelt verdachte aan [persoon 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
  • Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
  • Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
  • Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 2] , te betalen de som van € 8.553,79 (achtduizendvijfhonderddrieënvijftig euro en negenenzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rentes zoals in rubriek 8.3 aangegeven, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 77 (zevenenzeventig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
  • Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 4] (zaak C)
  • Wijst de vordering toe tot € 24 (vierentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
  • Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] .
  • Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
  • Wijst de vordering voor het overige af.
  • Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4] , aan de Staat € 24 (vierentwintig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 (één) dag, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
  • Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en J.M.L.I. van Hommerich, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 maart 2018.
[...]