ECLI:NL:RBAMS:2018:7553

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
13/659205-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van binnendringen bij een wilsonbekwame, bewezenverklaring verkrachting met gevangenisstraf

Op 9 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van seksueel binnendringen bij een wilsonbekwame en verkrachting. De rechtbank heeft het primair ten laste gelegde, seksueel binnendringen bij een wilsonbekwame, niet bewezen verklaard. De officier van justitie had vrijspraak gevraagd voor dit onderdeel, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist van de verstandelijke beperking van de aangeefster. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de aangeefster, waardoor zij niet in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken.

Het subsidiair ten laste gelegde, verkrachting, werd echter wel bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster, ondanks enkele inconsistenties, voldoende betrouwbaar waren om als bewijs te dienen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot seksuele handelingen, waarbij hij gebruik maakte van zijn feitelijke overwicht door het leeftijdsverschil en de situatie waarin de aangeefster zich bevond. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en bepaalde dat de verdachte zich moet houden aan verschillende voorwaarden, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting.

De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de aangeefster, en nam daarbij de kwetsbare positie van het slachtoffer in overweging. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn leeftijd en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659205-16 (Promis)
Datum uitspraak: 9 maart 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.H. Boersma en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. Y. Karga naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt, na wijziging van de tenlastelegging op de eerdere terechtzitting van 8 december 2017, verweten dat hij in de periode van 27 februari 2016 tot en met 28 februari 2016 seksueel is binnengedrongen bij [slachtoffer] . Primair is dit ten laste gelegd als het seksueel binnendringen bij een wilsonbekwame en subsidiair als verkrachting.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevraagd voor het primair ten laste gelegde. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte wist van de verstandelijke beperking van aangeefster waardoor zij haar wil niet voldoende kon bepalen of kenbaar maken.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de aan verdachte subsidiair ten laste gelegde verkrachting. Daarbij heeft hij in het bijzonder verwezen naar het proces-verbaal van aangifte inclusief bijlage, het proces-verbaal van bevindingen over het vaststellen van de locaties, het verhoor van getuige [getuige] en het verhoor van verdachte.
Verdachte heeft aangeefster gedwongen tot het ondergaan van handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar vagina met zijn vingers. De dwang bestond uit fysieke handelingen van verdachte en het feitelijk overwicht dat wordt veroorzaakt door het leeftijdsverschil tussen verdachte en aangeefster.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend. Hij heeft verklaard dat hij mogelijk het been van aangeefster heeft aangeraakt toen hij haar een joint overhandigde, maar dat hij haar verder op geen enkele wijze heeft aangeraakt.
Het primair ten laste gelegde kan niet worden bewezen, omdat van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van aangeefster geen sprake is. Dat zij een licht verstandelijke beperking heeft, is daarvoor niet voldoende. Daar komt bij dat verdachte het niet wist en het ook niet kon weten.
Het subsidiair ten laste gelegde kan niet bewezen worden, omdat dat de verklaringen van aangeefster onvoldoende betrouwbaar zijn om te gebruiken voor het bewijs, nu aangeefster wisselend heeft verklaard en haar verklaringen in onvoldoende mate ondersteund worden door overige bewijsmiddelen. Bij thuiskomst heeft zij niet direct verteld wat haar was overkomen en er was geen sprake van zichtbare emotie. Opvallend is verder dat aangeefster heeft verklaard dat zij geen telefoon bij zich had, terwijl getuige [getuige] en verdachte op dit punt anders hebben verklaard. Ten aanzien van de dwang zijn er bovendien contra-indicaties. Het past niet bij een verkrachting dat aangeefster alsnog gewoon thuisgebracht wilde worden en dat verdachte zijn 06-nummer aan aangeefster heeft gegeven. Er is ook geen sprake van ‘een andere feitelijkheid’. Zo blijkt uit de uitspraak van de Hoge Raad met nummer ECLI:NL:HR:2007:AZ5707 dat alleen een leeftijdsverschil daarvoor niet voldoende is.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Het primair ten laste gelegde
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte heeft geweten, ook niet in voorwaardelijke zin, van een zodanige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van aangeefster dat zij daardoor niet of onvolkomen in staat was haar wil ten aanzien van de tenlastegelegde seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. De rechtbank zal daarom niet ingaan op de vraag of van een zodanige stoornis bij aangeefster sprake is.
3.3.2.
Het subsidiair ten laste gelegde
De betrouwbaarheid van het bewijs
Vooropgesteld wordt dat verklaringen moeten worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dat kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht zijn door emoties of schaamte dan wel ontstaan zijn door het delict of tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
Ondanks dat aangeefster niet geheel consistent heeft verklaard, is de rechtbank van oordeel dat haar verklaringen bruikbaar zijn voor het bewijs. Aangeefster heeft wat betreft de hoofdlijnen, namelijk de seksuele handelingen, altijd consequent verklaard. Zo heeft zij telkens verklaard dat verdachte haar tegen haar wil gevingerd heeft, haar betast heeft en zichzelf in haar bijzijn heeft afgetrokken.
Aangeefster weet bovendien, ondanks haar beperking, concrete details te geven over de auto van verdachte, de locatie van de coffeeshop en de locatie van de afgelegen plek. Dat aangeefster haar begeleidster [persoon] na thuiskomst op 28 februari 2016 niet direct heeft verteld over de seksuele handelingen, dat zij verschillend heeft verklaard over het moment waarop verdachte zijn vinger in haar vagina heeft gebracht en dat aangeefster mogelijk wel een telefoon bij zich had, maakt niet dat aan de betrouwbaarheid of geloofwaardigheid van die verklaring moet worden getwijfeld. Doordat aangeefster licht verstandelijk beperkt is, is het goed mogelijk dat zij moeite heeft om haar ervaringen en emoties goed onder woorden te brengen. Bovendien heeft aangeefster haar begeleidster [persoon] diezelfde nacht wel gedetailleerd, en in lijn met haar latere verklaringen, verteld over wat haar was overkomen en kon zij daarna, zoals blijkt uit haar eigen verklaring en het e-mailbericht dat [persoon] die nacht heeft opgesteld, niet slapen omdat zij van streek was en zich vies voelde.
De bewijsminimumregel
De verklaring van aangeefster over de seksuele handelingen vindt bovendien op essentiële onderdelen concrete steun in ander bewijsmateriaal, namelijk de verklaring van getuige [getuige] en van verdachte. Beiden hebben bevestigd dat aangeefster bij verdachte in de auto is gestapt. Ook bevestigt verdachte dat hij aan aangeefster heeft gevraagd om voorin bij hem in de auto te komen zitten, dat hij haar vervolgens niet direct heeft thuisgebracht maar dat hij eerst vanuit Amsterdam-West naar Amsterdam-Oost is gereden waar wiet heeft gehaald bij coffeeshop [naam coffeeshop] en een joint heeft gerookt. Verdachte heeft bovendien verklaard dat het mogelijk is dat hij na het bezoek aan de coffeeshop met aangeefster naar de Zuiderzeeweg is gereden, hetgeen vlakbij de afgelegen plek is waar verdachte volgens aangeefster zei dat hij geil was, probeerde haar hand naar zijn penis te brengen, tegen haar zei dat zij hem moest pijpen en haar hoofd naar zijn penis duwde. Ook zou hij daar hebben gezegd dat ze achter in de auto konden neuken en zou hij aangeefster hebben gevraagd of ze van beffen hield. Dit komt sterk overeen met hetgeen verdachte bij een eerdere gelegenheid volgens getuige [getuige] bij haar zou hebben gedaan. Getuige [getuige] heeft immers verklaard dat verdachte haar eerder op eenzelfde wijze op een afgelegen plek, na het roken van een joint, heeft gevraagd of hij haar mocht beffen, of zij hem wilde pijpen en haar been heeft betast.
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, is hiermee geen sprake van een situatie waarin het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan slechts volgt uit de verklaring van één getuige.
Dwang door ‘andere feitelijkheden’
Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde feit 55 jaar oud en aangeefster 19 jaar oud. Dit leeftijdsverschil maakt dat verdachte een natuurlijk overwicht heeft op aangeefster. Verdachte bestuurde daarnaast de auto waarin aangeefster zat, zodat zij ook in die zin van verdachte afhankelijk was.
Op enig moment is verdachte met aangeefster naar een coffeeshop gereden om wiet te halen. Aangeefster bleef in de auto zitten. Verdachte heeft de autodeuren toen op slot gedaan, waardoor hij aangeefster heeft beperkt in haar (bewegings)vrijheid.
Toen verdachte seksuele handelingen bij aangeefster verrichtte, heeft aangeefster zich daar meermalen tegen verzet. Zij heeft dit zowel verbaal als fysiek gedaan. Immers,
  • toen verdachte vroeg of hij aan haar vagina mocht likken, heeft zij nee gezegd;
  • toen verdachte zich aan het aftrekken was, heeft zij haar hoofd afgewend;
  • toen verdachte haar hand naar zijn piemel trok, heeft zij haar hand teruggetrokken;
  • toen verdachte haar hoofd richting zijn piemel probeerde te brengen, heeft zij haar hoofd weggedraaid;
  • toen verdachte haar vingerde, heeft zij geprobeerd zijn hand weg te duwen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangeefster heeft
gedwongentot het ondergaan van seksuele handelingen. Dat aangeefster die nacht niet bij een rotonde in de buurt, maar voor de deur van haar woning wilde worden afgezet maakt die conclusie, gezien voormelde verzetshandelingen door aangeefster, niet anders.
Conclusie
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
in de periode van 27 februari 2016 tot en met 28 februari 2016 te Amsterdam, door een feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte,
  • terwijl sprake was van een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] (36 jaar) waardoor sprake is van feitelijk overwicht;
  • en terwijl aangeefster op verzoek van verdachte op de bijrijdersstoel van zijn auto zat tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij, verdachte, geil was en aan die [slachtoffer] gevraagd of hij, verdachte, haar vagina mocht likken;
  • en ondanks dat [slachtoffer] nee zei hij (vervolgens)(onverhoeds) de borsten en de benen van die [slachtoffer] betast en een vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en die [slachtoffer] gevingerd en zichzelf afgetrokken in het bijzijn van die [slachtoffer] ;
  • en (vervolgens) een hand en het hoofd van die [slachtoffer] naar en in de richting van zijn, verdachte's, penis geduwd en daarbij gezegd dat die [slachtoffer] hem, verdachte, moest gaan pijpen;
  • en dat verdachte daarbij telkens, ondanks fysieke weerstand van [slachtoffer] (zoals het wegdraaien van haar hoofd en het weghalen van haar hand en het herhaaldelijk nee zeggen door bleef gaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straf

5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden, waarvan 8 (acht) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte niet naar de gevangenis te sturen. Verdachte is 57 jaar oud, heeft geen relevante documentatie en is na dit feit niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft seksuele handelingen bij [slachtoffer] verricht en daarbij zijn vinger in haar vagina gebracht. Dit is een zeer ernstig feit en verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Verdachte is snorder en is in die hoedanigheid met het slachtoffer naar een afgelegen plek gereden, alwaar hij haar heeft misbruikt. Verdachte heeft zich hierbij laten leiden door zijn eigen lusten en de wil van zijn slachtoffer daaraan volstrekt ondergeschikt gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zeer ernstig feit dat juridisch is te kwalificeren als verkrachting De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten hiervan vaak zeer langdurige en ernstige psychische gevolgen ondervinden. De rechtbank neemt als strafverzwarende omstandigheid mee dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer. Zij stapte ’s nachts in de auto van verdachte en vertrouwde erop dat zij veilig thuis zou worden gebracht.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde feit, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In dit verband heeft de rechtbank bij haar overwegingen de vastgestelde landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) betrokken, voor zover die voor dit feit zijn vastgesteld. Voor een verkrachting geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 24 maanden. In de oriëntatiepunten wordt geen onderscheid gemaakt tussen seksueel binnendringen met (bijvoorbeeld) een vinger of geslachtsdeel (en de omstandigheden waaronder dit gebeurt). De rechtbank acht binnendringing met een vinger minder ingrijpend dan met een penis en ziet hierin aanleiding om van genoemd uitgangspunt af te wijken en een gevangenisstraf van kortere duur op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 30 januari 2018 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van gelijksoortige strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 23 februari 2017, opgesteld door reclasseringswerkster K. Holterman. Uit dit reclasseringsrapport volgt onder andere dat verdachte al tien jaar werkloos is, niet over adequate dagbesteding beschikt en al ruim twintig jaar dagelijks cannabis gebruikt. Het risico op het onttrekken aan voorwaarden wordt als laag ingeschat, omdat verdachte zegt overal aan mee te willen werken.
De rechtbank neemt de conclusies uit het reclasseringsrapport over en acht het van belang dat verdachte hulp krijgt bij zijn problematiek. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding om een deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen en daarbij te bepalen dat aan verdachte een meldplicht, een behandelverplichting en andere voorwaarden het gedrag betreffende als bijzondere voorwaarden op te leggen.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Verkrachting
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden:
dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht
Verdachte moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet hij zich melden bij Reclassering Nederland, [vestiging reclassering] . Hierna moet hij zich gedurende bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland nodig acht.
2.
Behandelverplichting – Ambulante behandeling
Gezien de samenhang tussen zijn denkpatronen, gedrag, vaardigheden, middelengebruik en het criminele gedrag van verdachte, wordt hij verplicht een behandeling te volgen bij De Waag of een soortgelijke instelling voor zolang de behandelaar en de reclassering dit nodig achten.
3.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
Verdachte wordt verplicht om mee te werken aan het vinden van gepaste dagbesteding zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 09 maart 2018.