Beoordeling
5. [eisers] stelt dat de werknemers zich op grond van de arbeidsovereenkomst hebben verplicht om maximaal veertig uur per week tegen het overeengekomen loon te werken en dat meer gewerkte uren dienen te worden uitbetaald als overuren. Dit wordt door Stage betwist. Zij stelt dat niets is overeengekomen over het aantal uren, doch slechts over het aantal voorstellingen per week, zoals neergelegd in artikel 5 van de arbeidsovereenkomst.
6. De overeengekomen arbeidsduur per week, zoals vastgelegd in de arbeidsovereenkomst, is dus kennelijk niet eenduidig voor partijen. In dat geval komt het niet alleen aan op de zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van de overeenkomst, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
7. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat een fulltime arbeidsovereenkomst betrekking heeft op gemiddeld zeven voorstellingen per week, verdeeld over gemiddeld zes dagen per week en dat de werkzaamheden worden verricht op fulltime basis. Op grond van de zuiver taalkundige uitleg van de tekst van de overeenkomst kan dus niet worden vastgesteld dat een veertigurige werkweek is overeengekomen. Vaststaat verder dat geen cao op de arbeidsovereenkomst van toepassing is, noch dat de Arbeidstijdenwet van toepassing is. Deze bieden dan ook geen grond om te oordelen dat een veertigurige werkweek is overeengekomen. Hoewel onbetwist is gebleven dat cao’s die van toepassing zijn op aanverwante beroepen (zoals de cao Toneel en dans) een veertigurige werkweek voorschrijven, is dat op zich onvoldoende om te kunnen oordelen dat [eisers] erop mocht vertrouwen dat de in deze overeengekomen arbeidsduur niet meer dan veertig uur zou bedragen. De omstandigheid dat in vele beroepen een veertigurige werkweek gezien wordt als een fulltime dienstverband is daarvoor eveneens onvoldoende. In de letterlijke tekst is immers expliciet de omvang van de arbeidsduur in voorstellingen in plaats van in uren bepaald. Bovendien heeft Stage voldoende gemotiveerd aangevoerd dat het maken en spelen van een voorstelling veel facetten kent en daarbij niet van te voren precies is in te schatten hoeveel uren gewerkt moeten worden, enkel het doel (het aantal te spelen voorstellingen per week) staat van te voren vast. Daar staat tegenover dat de werknemers, mede gelet op de aanverwante cao’s en wat gebruikelijk is in Nederland bij een fulltime dienstverband, wel in redelijkheid erop mochten vertrouwen dat een werkweek met zeven voorstellingen niet veel meer uur dan veertig uur zou beslaan en dat Stage de werknemers niet tot extreem lange werkdagen zou verplichten.
8. Na de rolmededeling van 12 maart 2018 heeft [eisers] , na haar eis reeds op dit punt te hebben gewijzigd, van alle werknemers een gedetailleerde urenberekening overgelegd, gebaseerd op het overzicht van de gewerkte uren dat Stage bij conclusie van antwoord heeft ingediend. Deze urenberekening komt evenwel niet overeen met de eerder overgelegde urenberekening in de laatste eiswijziging.
9. Uit de laatste overgelegde berekeningen van [eisers] volgt dat [eiser 1] gemiddeld 42 uur en 30 minuten per week heeft gewerkt tegen 36 uur en 10 minuten (exclusief theepauzes) volgens Stage, [eiser 2] 42 uur en 52 minuten tegen 35 uur en 53 minuten volgens Stage, [eiser 3] 43 uur en 6 minuten tegen 37 uur en 28 minuten volgens Stage, [eiser 4] 42 uur en 43 minuten tegen 37 uur en 27 minuten volgens Stage, [eiser 5] 42 uur en 42 minuten tegen 36 uur en 36 minuten volgens Stage, [eiser 6] 42 uur en 33 minuten tegen 36 uur en 25 minuten volgens Stage, [eiser 9] 41 uur en 45 minuten tegenover 34 uur en 37 minuten volgens Stage, [eiser 10] 42 uur en 55 minuten tegenover 38 uur en 7 minuten volgens Stage en [eiser 11] 42 uur en 51 minuten tegenover 36 uur en 38 minuten volgens Stage. De langste werkweek bedroeg daarbij volgens [eisers] 54 uur en 40 minuten (week 44 2014 [eiser 1] en week 42 2014 [eiser 2] ) en de kortste werkweek 31 uur en 35 minuten (week 45 2015 allemaal behalve [eiser 9] en [eiser 10] ).
10. Uit de berekeningen volgt dat beide partijen bepaalde tijd op het werk als onbetaalde pauzes rekenen. Stage merkt echter meer tijd als onbetaalde pauze aan, hetgeen voor een groot deel het verschil in gewerkte uren in de berekeningen verklaart. Stage voert daarbij aan dat van de twee uur die de acteurs van te voren aanwezig dienden te zijn, een half uur als pauze gerekend diende te worden. Verder voert ze aan dat tussen twee voorstellingen op zaterdag een uur moet worden beschouwd als pauze. [eisers] stelt dat voorafgaande aan de voorstelling geen sprake was van pauze en dat tussen twee voorstellingen slechts sprake was van een half uur pauze. Tijdens de repetitie was, volgens [eisers] , in plaats van een uur slechts sprake van drie kwartier pauze. Ook de pauze tussen een repetitie en de voorstelling was volgens [eisers] maar een half uur in plaats van een uur, zoals Stage berekent, net zoals dit tijdens een doorloop het geval was. [eisers] stelt verder dat Stage ook de posten “niet ingepland netto Stage”, “showcancel” (bij [eiser 1] ), “vrij netto stage” en “ten onrechte niet meegenomen in telling” niet in de telling van het aantal uren heeft meegenomen. Deze laatste posten gaan om circa 100 tot 230 uren die in totaal niet door Stage zijn meegenomen.
11. [eisers] heeft echter niet toegelicht waarop deze laatste posten zien, noch heeft hij, tegenover het gemotiveerde verweer van Stage, voldoende uiteengezet waarom bepaalde pauzes als korter moeten worden bestempeld dan door Stage aangemerkt. Het is weliswaar zo dat in de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de castleden twee uur voor aanvang aanwezig dienden te zijn, op grond waarvan [eisers] stelt dat deze tijd als werktijd heeft gelden, maar daar staat tegenover dat het kennelijk gebruikelijk is om tijd dat men aanwezig moet zijn, maar niets hoeft te doen, als onbetaalde pauzemomenten aan te merken.
12. Maar ook als op dit punt wordt uitgegaan van de berekening van [eisers] , kan zonder de niet nader uitgewerkte posten “niet ingepland netto Stage”, “showcancel” (bij [eiser 1] ), “vrij netto stage” en “ten onrechte niet meegenomen in telling” niet worden geconcludeerd dat werknemers structureel (veel) meer dan veertig uren per week hebben gewerkt. Daarbij geldt dat in de laatste berekeningen van verschillende werknemers, zoals Stage ook aanvoert, inconsistenties zitten tussen de overzichten. [eisers] heeft steeds per werknemer een overzicht overgelegd van de weken waarin volgens hem meer dan veertig uur is gewerkt en een overzicht van alle weken dat is gewerkt. In het eerste overzicht heeft [eiser 1] bijvoorbeeld volgens de berekening in week 35 44.45 uur gewerkt, terwijl hij in het tweede overzicht in die week 43.30 uur heeft gewerkt. Deze inconsistenties zijn zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te doorgronden.
13. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat (gemiddeld) per week meer dan veertig uur werd gewerkt. Maar ook als de berekening van [eisers] grotendeels juist zou zijn (zonder rekening te houden met de niet nader uitgewerkte posten “niet ingepland netto Stage”, “showcancel” (bij [eiser 1] ), “vrij netto stage” en “ten onrechte niet meegenomen in telling”) is de urenoverschrijding in ieder geval te gering om te kunnen oordelen dat Stage op basis van de arbeidsovereenkomst, waarin een aantal voorstellingen en geen uren per week zijn overeengekomen, gehouden is tot nabetaling van uren boven de veertig uur.
14. [eisers] stelt verder nog dat Stage de werkroosters te laat kenbaar maakte en dat de werknemers zich daarom beschikbaar hebben gehouden op dagen dat ze uiteindelijk niet gewerkt hebben. Vaststaat dat de voorlopige roosters uiterlijk op donderdag voorafgaande aan de daaropvolgende week beschikbaar werden gesteld en het definitieve rooster op zondag. Stage heeft betwist dat dit te laat was; grotendeels was het rooster meer dan vier dagen van te voren bekend en wijzigingen ten opzichte van het voorlopige rooster werden met de individuele castleden besproken, waardoor dit geen problemen opleverde, volgens Stage. Wat hier ook van zij, [eisers] heeft niet concreet toegelicht wanneer het definitieve rooster voor wie wanneer afweek van het voorlopige rooster. Nu gesteld noch gebleken is dat het voorlopige rooster ten aanzien van wie wanneer te laat beschikbaar was, kan zonder een concrete toelichting van [eisers] niet worden vastgesteld wie zich op welk moment beschikbaar heeft gehouden voor een repetitie, terwijl hij/zij hiervoor uiteindelijk niet ingeroosterd bleek. Dit blijkt ook niet uit de door [eisers] overgelegde berekeningen van de vordering; sterker, hieruit blijkt dat de beschikbaarheidsuren niet in de berekening van de gewerkte uren van de werknemers zijn meegenomen. Voor zover de vorderingen hierop toch zijn gebaseerd, zijn deze dan ook niet toewijsbaar.
15. Conclusie van het bovenstaande is dat de door de werknemers gevorderde overuren worden afgewezen en de gevorderde verklaring voor recht inzake de arbeidsduur niet toewijsbaar is. Ook de verklaring voor recht ten aanzien van het goed werkgeverschap wordt daarom afgewezen. Stage merkt terecht op dat deze bovendien te algemeen van aard is om voor toewijzing in aanmerking te komen.
16. [eisers] stelt verder dat zes zogenaamde “doorlopen”, die tijdens de voorstellingsperiode zijn gespeeld, betaald dienen te worden als voorstelling. Stage heeft dit betwist en heeft aangevoerd dat de doorlopen geen voorstellingen betroffen, maar (generale) repetities, waarbij de voorstelling weliswaar in zijn geheel werd gespeeld, met kostuums, pruiken, schmink, licht en geluid, maar zonder betalend publiek. Ter zitting is verder toegelicht dat meer doorlopen zijn gespeeld dan van te voren was verwacht, vanwege het grote aantal kinderen in de productie. Voor de nieuwe kinderen in de productie was het van belang om de voorstelling in zijn geheel te repeteren, voordat zij voor betalend publiek optraden.
17. Hieruit volgt weliswaar dat het hogere aantal doorlopen meer inspanning vroeg van de castleden dan gebruikelijk, maar niet dat tussen partijen het verschil tussen een doorloop en een voorstelling niet duidelijk was. In de overeenkomsten van opdracht is expliciet vermeld dat “een eventuele repetitie (zoals een doorloop)” op de betreffende voorstellingsdag is inbegrepen in de vergoeding voor de voorstelling en in de arbeidsovereenkomsten is bepaald dat (alleen) meer vergoeding is verschuldigd voor een extra voorstelling. De schriftelijke overeenkomsten bieden dan ook geen grond voor vergoeding. Nu verder gesteld noch gebleken is hoeveel doorlopen normaal gehouden worden (met zoveel kinderen in de productie, waarvan de castleden bij aanvang op de hoogte zijn gesteld), noch hoeveel inspanning een doorloop van de verschillende werknemers vergt ten opzichte van andere repetities, zijn de geldvorderingen van de werknemers (en als dat zo is bedoeld, van de zzp’ers) ten aanzien van deze doorlopen, dan ook niet toewijsbaar.
18. [eisers] stelt voorts dat de zzp’ers op voorstellingsdagen veel meer hebben moeten repeteren dan zij van te voren hebben voorzien en doet daarom een beroep op dwaling, onvoorziene omstandigheden en op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid. [eisers] heeft daarvan echter niet de rechtsgevolgen ingeroepen. Voor zover hij echter heeft bedoeld te stellen dat artikel 2.1 van de overeenkomsten van opdracht daarom vernietigd/gewijzigd moet worden en de zzp’ers daardoor recht hebben op een vergoeding zoals gevorderd, geldt het volgende.
19. Vaststaat dat de zzp’ers van de 152 voorstellingsdagen op 29 dagen voorafgaande aan de voorstelling hebben gerepeteerd. Uit dit aantal volgt cijfermatig niet zonder meer dat onredelijk veel is gerepeteerd, ook niet nu in artikel 2.1 wordt gesproken van “eventuele repetities”. [eisers] heeft niet concreet toegelicht hoeveel repetities de zzp’ers mochten verwachten bij het aangaan van de overeenkomst en in hoeverre de gehouden repetities deze verwachting te boven gingen en wanneer dat precies was. Bovendien is onbetwist gebleven dat de zzp’ers bij het aangaan van de overeenkomst ermee bekend waren dat er veel kinderen in de musical meespeelden en dat door Stage is medegedeeld dat daarom meer dan gebruikelijk gerepeteerd zou moeten worden. Onder deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat toepassing van artikel 2.1 leidt tot een resultaat dat naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, noch dat sprake is van dusdanig onvoorziene omstandigheden dat de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid gewijzigd dient te worden. Evenmin is sprake van dwaling, nu onweersproken is gebleven dat Stage bij het aangaan van de overeenkomst heeft medegedeeld dat in verband met de kinderen meer zou moeten worden gerepeteerd dan gebruikelijk. Hiertegenover heeft [eisers] onvoldoende toegelicht dat Stage wel wist of had moeten weten dat in verband met deze productie veel meer moest worden gerepeteerd en dat zij de zzp’ers daarover beter had kunnen informeren dan dat zij heeft gedaan. De enkele omstandigheid dat de zzp’ers harder en meer uren hebben moeten werken dan dat zij van te voren hadden gedacht maakt nog niet zonder meer dat Stage daarom gehouden is om aanvullend te betalen. Onvoldoende is toegelicht dat de zzp’ers op basis van de tevoren aangereikte informatie (een musical met kinderen) niet konden verwachten dat deze zes doorlopen gespeeld moesten worden en dat de omstandigheid dat zij dat wel hebben moeten doen in redelijkheid er toe moet leiden dat zij meer betaald moeten krijgen dan dat zij zijn overeengekomen.
20. Tot slot stelt [eisers] ten aanzien van de zzp’ers dat zij zich doordat de definitieve werkroosters te laat beschikbaar waren, zich beschikbaar hebben gehouden en dat zij daarom op alle 152 voorstellingsdagen tevens voor een halve repetitiedag betaald zouden moeten krijgen. Zoals hiervoor overwogen onder 12 ten aanzien van de werknemers, heeft [eisers] verzuimd concreet te stellen bij wie van de zzp’ers wanneer het definitieve rooster uiteindelijk afweek van het tijdig verstrekte voorlopige rooster. Niet kan dan ook worden vastgesteld of en zo ja voor hoeveel uur, zzp’ers zich nodeloos beschikbaar hebben gehouden, zodat ook op deze grond hun vordering niet toewijsbaar is.
21. De geldvorderingen van de zzp’ers zullen dan ook worden afgewezen. Ook de gevorderde verklaring voor recht op dit punt is niet toewijsbaar, aangezien niet kan worden geconcludeerd dat de geëiste beschikbaarheid en bereikbaarheid in strijd was met “goed werkgeverschap” of met de redelijkheid en billijkheid.
22. [eisers] wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.