ECLI:NL:RBAMS:2018:7521

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2018
Zaaknummer
13/752009-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel in strafzaak met betrekking tot drugslaboratorium

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 september 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat op 30 oktober 2017 is uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg van Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, België. De opgeëiste persoon, geboren in 1989, heeft de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit en is verdacht van betrokkenheid bij een drugslaboratorium in Nederland van 1 juni 2017 tot 30 oktober 2017. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten zoals beschreven in het EAB als voldoende omschreven beoordeeld. De verdediging heeft betoogd dat er geen redelijk vermoeden van schuld is, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar is voor onmenselijke behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering is derhalve toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752009-17
RK nummer: 17/7129
Datum uitspraak: 20 september 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 november 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 oktober 2017 door de Rechtbank van Eerste Aanleg van Oost-Vlaanderen – afdeling Gent (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 september 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek van 30 oktober 2017. Uit het dossier van medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer: 13/751139-18, uitspraak 13 september 2018) leidt de rechtbank af dat het bevel tot aanhouding bij verstek is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg van Oost-Vlaanderen – afdeling Gent.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
De feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en het aanvullende e-mailbericht van
21 augustus 2018 van de uitvaardigende justitiële autoriteit. Gewaarmerkte fotokopieën hiervan zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.
De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – betoogd dat er geen redelijk vermoeden van schuld van de opgeëiste persoon kan worden gedestilleerd uit de omschrijving van de feiten (zie ook hierna in punt 5). Voor zover de raadsman hiermee heeft willen betogen dat de omschrijving van de feiten ongenoegzaam is, overweegt de rechtbank als volgt.
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt dat de opgeëiste persoon verdacht wordt van – kort gezegd – betrokkenheid bij een drugslaboratorium in [plaats] van 1 juni 2017 tot 30 oktober 2017; de opgeëiste persoon wordt als mededader verdacht van het vervaardigen, verkopen en bezitten van verdovende middelen (en het verrichten van voorbereidingshandelingen die hierop gericht zijn).
Mede in aanmerking genomen dat het EAB strekt tot (verder) strafrechtelijk onderzoek in België, is de rechtbank van oordeel dat de omschrijving van de feiten voldoet aan de hiervoor genoemde vereisten, zodat geen sprake is van ongenoegzaamheid van het EAB. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 28, tweede lid OLW. Er zou geen sprake zijn van een vermoeden van schuld aan de feiten waarvoor de overlevering is verzocht.
De rechtbank herhaalt dat de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, genoegzaam zijn omschreven en overweegt dat de onschuld van de opgeëiste persoon niet tijdens het verhoor ter zitting is aangetoond. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering. Het verweer wordt verworpen.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft mede de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het Directoraat-generaal Wetgeving en Fundamentele rechten en vrijheden van de mens heeft op 20 augustus 2018 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] (˚ [geboortedag] .1989).
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Aan deze voorwaarde is voldaan. De onder 4 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en/of om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Detentieomstandigheden België

De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege de slechte detentieomstandigheden in België, dan wel dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden om hierover nadere informatie op te vragen, mede gelet op nieuwe aangekondigde stakingen van het gevangenispersoneel. De raadsman heeft hierbij gewezen op een cliënt die onlangs gedetineerd is geweest in Antwerpen en die verklaarde dat het gevangenispersoneel heeft gezegd dat nieuwe stakingen ophanden zijn. Deze signalen heeft de raadsman ook van een Belgische collega ontvangen. Bovendien blijkt uit verschillende rapporten van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) dat de detentieomstandigheden ook nu al ondermaats zijn. Er is daarom sprake van een reëel gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling in Belgische detentiecentra, aldus de raadsman.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen.
De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 14 augustus 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:5937), waarin is geoordeeld dat er op dit moment geen sprake is van stakingen en dat de kans daarop ook niet meer reëel is, waardoor er geen sprake is van een toestand die strijdig is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De door de raadsman gestelde mededeling van een cliënt omtrent ophanden zijnde stakingen in België en de gestelde signalen hierover van een Belgische collega, zijn niet nader onderbouwd en leiden dan ook niet tot een ander oordeel. Het verweer wordt verworpen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden voor het opvragen van nadere informatie.

8.Tijdsverloop

De raadsman heeft betoogd dat de overleveringsprocedure moet worden beëindigd omdat de procedure al ongeveer 11 maanden geleden is gestart, terwijl de opgeëiste persoon in februari 2018 in Nederland is gehoord door Belgische verbalisanten. Het is onduidelijk of de Belgische autoriteiten nog wel willen dat de opgeëiste persoon wordt overgeleverd, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt vast dat het EAB niet is ingetrokken en dus onverkort van kracht is.
De rechtbank wijst in dit kader tevens op het feit dat op 21 augustus 2018 nog aanvullende informatie is verstrekt door de uitvaardigende justitiële autoriteiten. Het verweer dat de overleveringsprocedure beëindigd moet worden vanwege het tijdsverloop – waarbij wordt opgemerkt dat de inverzekeringstelling van de opgeëiste persoon op 1 november 2017 is geschorst – vindt geen steun in enige rechtsregel en wordt daarom verworpen.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 10, 10a van de Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.

11.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg van Oost-Vlaanderen – afdeling Gent ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en T.B. Trotman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 september 2018.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.