ECLI:NL:RBAMS:2018:7520

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2018
Zaaknummer
13/751225-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel aan Duitsland

Op 20 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 11 april 2018 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij zowel de Nederlandse als de Tunesische nationaliteit heeft. De behandeling van de vordering vond plaats op openbare zittingen op 7 augustus en 6 september 2018, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was, maar wel werd bijgestaan door zijn raadsman.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten in overweging genomen, waarin werd bevestigd dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan, ondanks dat het feit gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zou zijn gepleegd. De officier van justitie heeft argumenten aangevoerd om af te zien van deze weigeringsgrond, en de rechtbank heeft deze argumenten als redelijk beoordeeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Staatsanwaltschaft Darmstadt toe te staan, zodat het strafrechtelijk onderzoek in Duitsland kan worden voortgezet. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751225-18
RK-nummer: 18/2433
Datum uitspraak: 20 september 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 april 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 maart 2018 door het
Staatsanwaltschaft Darmstadt(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) en verblijvend op het adres: [BRP adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 augustus 2018. De behandeling heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Wel is de raadsman van de opgeëiste persoon verschenen,
mr. A. Çinar, advocaat te Maastricht.
Op 7 augustus 2018 is het onderzoek aangehouden tot 6 september 2018 om 09:30 uur om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen bij de behandeling van de vordering aanwezig te zijn.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 6 september 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman,
mr. A.B.E. van Kan (waarnemend voor mr. A. Çinar).
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Tunesische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van het
Amtsgericht Darmstadtvan 6 maart 2018, met dossiernummer 25 Gs 900 Js 3728/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft tevens de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Op 23 april 2018 heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) hierover de volgende vraag voorgelegd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
[opgeëiste persoon] is a Dutch citizen. Consequently, pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision on the European arrest warrant, and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender of Persons Act, the surrender may only be authorised after it can be guaranteed that, in case the wanted person is sentenced to an unconditional prison sentence without appeal in Germany after the surrender, they will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands. We kindly request this guarantee of return.
In antwoord hierop heeft het
Staatsanwaltschaft Darmstadtop 26 april 2018 de volgende garantie gegeven:
This is to certify that in case of an unconditional prison sentence the above mentioned subject will be allowed to serve his sentence in The Netherlands.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • het onderzoek en de vervolging is in Duitsland aangevangen;
  • medeverdachten worden in Duitsland vervolgd of zijn in Duitsland veroordeeld;
  • de bewijsconcentratie is in Duitsland;
  • de verdovende middelen waren bestemd voor de Duitse markt, waardoor de Duitse rechtsorde is geschaad.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Staatsanwaltschaft Darmstadtten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en T.B. Trotman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 september 2018.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.