De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 279 (tweehonderdnegenzeventig euro) aan materiële schadevergoeding en € 400 (vierhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiële schadevergoeding ziet op haar bril die kapot is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel toewijsbaar is, inclusief oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met het feit dat de benadeelde partij ook geweld jegens verdachte heeft gebruikt.
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte onder bewind is gesteld ex artikel 1:431 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dit betekent dat een rechthebbende wiens goederen onder bewind zijn gesteld ten aanzien van die goederen zelfstandige beheers- en beschikkingsbevoegdheid mist, wat met zich meebrengt dat hij of zij met betrekking tot die goederen niet als eisende of verwerende partij in een procedure kan optreden. De rechthebbende is dus procesonbevoegd. Wanneer iemand onder bewind is gesteld, vertegenwoordigt de bewindvoerder de rechthebbende, en dus ook tijdens een procedure (zie ook artikel 1:441 lid 1 BW). De bewindvoerder moet dus worden opgeroepen voor de zitting. In deze zaak is dat niet gebeurd en de bewindvoerder heeft de raadsman van verdachte ook geen machtiging gegeven om namens de bewindvoerder op te treden. Dit betekent dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard. Het in dit stadium van de procedure alsnog oproepen van de bewindvoerder levert naar het oordeel van de rechtbank te grote belasting van het strafproces op. De benadeelde partij kan haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De schadevergoedingsmaatregel
De schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht kan te allen tijde worden opgelegd indien en voor zover verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. In deze zaak is de benadeelde partij materiële schade toegebracht door het bewezenverklaarde feit 2, de mishandeling. Het komt de rechtbank dan niet ongegrond of onrechtmatig toe dat deze geleden schade wordt vergoed. De eveneens door de benadeelde partij gevorderde immateriële schadevergoeding is naar het oordeel van de rechtbank redelijk en billijk.
Verdachte is naar burgerlijk recht jegens [persoon 1] aansprakelijk voor een bedrag van € 679 (zeshonderdnegenenzeventig euro), zodat de maatregel voor dat bedrag zal worden opgelegd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 9 augustus 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
8. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen
13/106383-14
Bij de stukken bevindt zich de op 14 augustus 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/106383-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 29 augustus 2014 van de politierechter van deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven dagen voorwaardelijk, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Hoewel gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis, zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie afwijzen, nu het naar haar oordeel een feit van te lang geleden is.
23/001164-16
Eveneens bevindt zich bij de stukken de op 16 november 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 23/001164-16, betreffende het onherroepelijk geworden arrest van 21 november 2016 van het gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, waarvan dertien dagen voorwaardelijk, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten, maar in die zin dat zij de dertien dagen gevangenisstraf zal omzetten naar een taakstraf van 26 uren.