ECLI:NL:RBAMS:2018:7455

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
19 oktober 2018
Zaaknummer
13/684055-18 en 13/215683-16 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging in een onstuimige relatie met psychische problematiek

Op 17 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn vriendin op 31 januari 2018 in Amsterdam heeft mishandeld en bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type en een verstandelijke beperking heeft, zijn vriendin heeft geslagen en geschopt tijdens een ruzie op het station Bijlmer Arena. De officier van justitie heeft de feiten als wettig en overtuigend bewezen beschouwd, terwijl de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen als bewijs gebruikt, evenals camerabeelden die het geweld bevestigen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zowel mishandeling als bedreiging, waarbij de bedreiging bestond uit de woorden: 'Ik ga vastzitten en ik maak je af'.

De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische problemen van de verdachte en zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid vastgesteld. De opgelegde straf is een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een contactverbod met de aangeefster. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor een kapotte bril, niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet kon worden vastgesteld of de schade het gevolg was van de mishandeling. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling is afgewezen, gezien de psychische problematiek van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684055-18 en 13/215683-16 (tul)
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 oktober 2018, waarbij verdachte aanwezig was.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Yamali, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij:
op 31 januari 2018 in Amsterdam zijn vriendin [persoon] heeft mishandeld door haar te slaan/stompen tegen haar lichaam en haar te schoppen/trappen tegen haar benen; en
op 31 januari 2018 in Amsterdam zijn vriendin [persoon] heeft bedreigd door tegen haar te zeggen: “Ik ga vastzitten en ik maak je af”.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die achter dit vonnis is gevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Hij baseert zich op de aangifte van [persoon] (hierna: [persoon] ), de verklaring van getuige [getuige 1] , de verklaring van getuige [getuige 2] en het feit dat verdachte, die ter plaatse door verbalisanten wordt gehoord, heeft verklaard dat hij [persoon] tien keer heeft geslagen.
3.2
Het standpunt van de raadsvrouw van verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak van de tenlastegelegde feiten bepleit. Verdachte is stellig in zijn verklaring dat [persoon] de ruzie is begonnen en dat uit het dossier niet blijkt dat hij haar heeft geslagen. Daarnaast kan het niet zo zijn dat [persoon] zich daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld. Verdachte en [persoon] hebben namelijk een heftige, onstuimige relatie waarin [persoon] al vaker aangifte heeft gedaan tegen verdachte.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op 31 januari 2018 heeft verdachte op het station Bijlmer Arena in Amsterdam ruzie gehad met zijn vriendin [persoon] .
De mishandeling (feit 1)
[persoon] heeft in haar aangifte verklaard dat zij is geslagen en geschopt door verdachte. Getuige [getuige 1] heeft de aangifte van [persoon] ondersteund, in die zin dat zij heeft verklaard dat zij zag dat verdachte [persoon] tegen haar been schopte. Op beschikbare camerabeelden is daarnaast nog te zien dat verdachte en [persoon] samen in een zogeheten abri-hokje op het station plaatsnemen, dat verdachte een schoppende beweging maakt in de vermoedelijke richting van [persoon] en dat hij een slaande beweging maakt in de richting waar [persoon] vermoedelijk zit. Tot slot heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij [persoon] meermalen tegen haar schouder heeft getikt, omdat ze volgens verdachte zichzelf sloeg en hij wilde dat ze hiermee stopte.
De rechtbank is van oordeel dat uit het bovenstaande volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn vriendin [persoon] .
De bedreiging (feit 2)
De verbalisanten die naar aanleiding van een melding op het station kwamen, hebben geverbaliseerd dat zij een schreeuwende verdachte en een hevig geëmotioneerde [persoon] zagen. Zij pakten verdachte vast en namen hem mee. Terwijl zij dit deden, draaide verdachte zich om en zei hij op schreeuwende toon in de richting van [persoon] : “Ik ga vastzitten en ik maak je af”. [persoon] heeft in haar aangifte ook verklaard dat verdachte onder meer tegen haar heeft geschreeuwd: “Ik maak je af”.
De woorden “ik ga zitten en ik maak je af” kunnen naar algemeen spraakgebruik als dreigend worden ervaren. Tevens is de context van belang: zowel [persoon] als verdachte was geëmotioneerd (verdachte had het schuim op zijn mondhoeken staan) en er had net een ruzie tussen hen plaatsgevonden, waarbij geweld was gebruikt. Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij niet meende wat hij zei, kon, gelet op de context, bij [persoon] de redelijke vrees ontstaan dat zij door toedoen van verdachte het leven kon verliezen. Hierom heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 31 januari 2018 te Amsterdam opzettelijk zijn vriendin [persoon] heeft mishandelend, welke mishandeling bestond uit het meermalen slaan tegen de schouder van voornoemde [persoon] en het eenmaal schoppen tegen de kuit van voornoemde [persoon] , waardoor voornoemde [persoon] pijn heeft ondervonden; en
op 31 januari 2018 te Amsterdam zijn vriendin [persoon] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door voornoemde [persoon] dreigend de woorden toe te voegen: "ik ga vastzitten en ik maak je af".

4.Het bewijs

De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar.

6.De strafbaarheid van verdachte

Uit het psychologisch Pro Justitia rapport van 27 april 2018, opgemaakt door R. de Vries (psycholoog), blijkt onder meer het volgende.
Verdachte lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type. Ook heeft hij een verstandelijke beperking. Daarnaast zijn er borderline- en in mindere mate antisociale persoonlijkheidskenmerken geconstateerd, die echter niet leiden tot de vaststelling van een persoonlijkheidsstoornis. Het aanhoudende cannabisgebruik, contra-geïndiceerd bij schizofrenie, leidt tot de vaststelling van een stoornis in het gebruik van cannabis.
Vanuit de paranoïde schizofrenie kent verdachte een achterdochtige instelling ten aanzien van – onder meer – naar anderen verleidelijk gedrag van zijn vriendin. Hij denkt voortdurend dat ze met anderen vreemd gaat. Haar gedrag maakt verdachte onzeker. Volgens verdachte staat het slachtoffer, eveneens begeleid door Amsta, maar op een andere locatie, bekend om haar borderline problematiek. Door zijn verstandelijke beperking heeft verdachte verminderd zicht op eigen gedragsalternatieven en tevens op de gevolgen van zijn handelen. Bij oplopende spanning neemt de impulsiviteit toe. Met name naar het slachtoffer kan verdachte zich onvoldoende beheersen, omdat hij zich emotioneel van haar afhankelijk voelt. Hij is daarbij niet in staat tot het ontwikkelen van een meer zelfstandig leefpatroon, waarmee de relationele afhankelijkheid in stand blijft. In het ten laste gelegde speelt mee dat verdachte onzeker wordt over hun afspraak. Hij vraagt zich af waar zij blijft en wat zij ondertussen aan het doen is, vanuit de veronderstelling dat ze mogelijk vreemd gaat. Hij belt haar daarom voortdurend. Dat roept bij haar irritatie op, die ze heftig naar buiten brengt. Zo ontstaat er ruzie. Verdachte verwijt haar dat ze haar telefoon moet opnemen als hij belt. Naar verklaring van verdachte gaat het slachtoffer schreeuwen, hem spugen en slaan, tot aan een elleboogstoot, waarna verdachte reageert. Gelet op het voorgaande adviseert de psycholoog het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen.
De rechtbank neemt dit advies over en komt tot de conclusie dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar zal worden beschouwd.

7.Motivering van de straf

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken gevorderd, met een proeftijd van twee jaren. Hij heeft tevens gevorderd dat de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door Reclassering Nederland in haar rapport van 26 juni 2018, worden opgelegd, te weten een meldplicht en een contactverbod met [persoon] .
7.2
Het standpunt van de raadsvrouw van verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit waardoor geen straf of maatregel moet volgen.
Subsidiair heeft zij toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht bepleit.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft [persoon] tijdens een ruzie mishandeld en bedreigd. Dit zijn nare feiten en verdachte had dit niet moeten doen. Een ruzie tussen twee mensen die een relatie hebben, zou niet moeten worden opgelost met geweld.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het advies van Reclassering Nederland, gedateerd 26 juni 2018 en opgemaakt door J.M. van Hagen. Hieruit blijkt onder meer dat het delictgedrag van verdachte voortkomt uit psychische problemen. Verdachte had met aangeefster, die eveneens psychische problemen heeft, een destructieve relatie. Dit is een risicoverhogende factor. De relatie is beëindigd en zolang dit zo blijft, is de kans op nieuwe strafbare feiten laag. Verdachte kreeg eerder een contactverbod opgelegd en hij wordt vanuit zijn omgeving ondersteund om geen contact met aangeefster op te nemen. Men zal hem hierop blijven aanspreken, hetgeen als een beschermde factor kan worden gezien. Het is voor verdachte lastig te begrijpen dat het beter is om de relatie met aangeefster blijvend te beëindigen. Een mogelijk risico blijft dat hij slechts voor korte tijd ontvankelijk is voor adviezen, hetgeen inherent is aan zijn psychische problemen. De reclassering adviseert daarom een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een contactverbod met aangeefster.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wel begrijpt dat hij niet met [persoon] mag gaan, omdat ze ruzie krijgen, maar dat het voor hem heel lastig is, omdat ze hem vaak opzoekt.
De straf
De rechtbank overweegt ten aanzien van de op te leggen straf als volgt. Verdachte verdient een straf, omdat hij [persoon] heeft mishandeld en heeft bedreigd, maar de rechtbank houdt daarbij rekening met het feit dat verdachte en [persoon] ten tijde van de ruzie een onstuimige relatie hadden en dat [persoon] ook een aandeel in de ruzie heeft gehad.
Een taakstraf is geen mogelijkheid, omdat verdachte vanwege zijn psychische problematiek niet in staat is deze te verrichten. Wat de rechtbank betreft, hoeft verdachte ook niet naar de gevangenis. Wel vindt zij het van belang dat verdachte een stok achter de deur heeft en betrekt zij bij haar overweging het advies van Reclassering Nederland. De rechtbank zal daarom aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week opleggen, met aftrek van het voorarrest. Aan deze straf worden de bijzondere voorwaarden gekoppeld zoals deze door Reclassering Nederland zijn geadviseerd, te weten een meldplicht en een contactverbod met [persoon] . De rechtbank merkt hierbij op dat het contactverbod mag vervallen indien de reclassering meent dat dit niet langer noodzakelijk is.

8.De vordering van de benadeelde partij [persoon]

De benadeelde partij [persoon] vordert € 89,- (negenentachtig euro) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevraagde vergoeding ziet op haar kapotte bril.
De rechtbank overweegt dat niet is komen vast te staan hoe de bril van het hoofd van de benadeelde partij is geraakt en of dit het rechtstreekse gevolg is van het handelen van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat [persoon] de bril zelf heeft weggegooid. Daarmee is het niet duidelijk of de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de bewezenverklaarde mishandeling. De vordering van de benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Om in dit stadium van de procedure de zaak aan te houden om uit te zoeken of dit rechtstreeks verband wel bestaat, levert naar het oordeel van de rechtbank te grote belasting van het strafproces op.
9. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 5 februari 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/215683-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 21 november 2016 van de politierechter van deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het eerdergenoemde rapport van Reclassering Nederland blijkt dat verdachte vanwege zijn psychische problematiek niet in staat is een taakstraf te verrichten. Hoewel uit de verdere inhoud van dit vonnis is gebleken dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie afwijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling; en
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
De straf
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvan
1 (één) week.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
Stelt als
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
zich binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis één keer meldt bij Reclassering Nederland;
zich daarna meldt bij Reclassering Nederland indien en zo vaak de reclassering dit nodig vindt om het toezicht op het contactverbod uit te voeren; en
geen contact mag (laten) leggen met [persoon] , geboren op [geboortedag 2] 1976. Deze voorwaarde vervalt indien de reclassering het contactverbod niet langer noodzakelijk acht.
Geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
De vordering van de benadeelde partij [persoon]
Verklaart
de benadeelde partij [persoon] niet-ontvankelijkin haar vordering.
De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/215683-16.
De voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. M.E. Leijten en L. Voetelink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2018.
[...]