In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een cafetaria-exploitant, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres kreeg een boete van € 1.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 7a van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), omdat zij het loon van haar werknemer contant had uitbetaald in plaats van giraal, zoals wettelijk vereist. Eiseres voerde aan dat de Wml niet van toepassing was op de arbeidsovereenkomst met haar werknemer, omdat deze een hoger salaris ontving dan het minimumloon. De rechtbank oordeelde echter dat de Wml ook van toepassing is op arbeidsovereenkomsten met een hoger loon en dat de verplichting tot girale betaling van het minimumloon geldt. De rechtbank verwierp ook het standpunt van eiseres dat het verweerschrift van de minister niet in de beoordeling mocht worden betrokken vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank concludeerde dat de boete terecht was opgelegd en dat de handhaving van artikel 7a van de Wml niet in strijd was met het legaliteitsbeginsel. Eiseres' verzoek om matiging van de boete werd afgewezen, omdat de rechtbank de hoogte van de boete evenredig achtte aan de ernst van de overtreding. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond.