ECLI:NL:RBAMS:2018:7444

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
19 oktober 2018
Zaaknummer
13/997019-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, meermalen gepleegd

Op 3 januari 2018 ontving de Dienst Landelijke Recherche te Amsterdam een melding van Europol over de vondst van cocaïne in een container in de Antwerpse haven. Deze container was bestemd voor een Nederlandse firma, wat leidde tot een onderzoek onder leiding van officier van justitie J. Plooij. Verdachte, geboren in 1960 en gedetineerd, werd vervolgd voor zijn betrokkenheid bij de invoer van cocaïne, samen met medeverdachten. De rechtbank behandelde de zaak op 3 oktober 2018.

De tenlastelegging omvatte het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 55,42 kilogram cocaïne in de periode van 1 tot 8 januari 2018, en 38,4 kilogram in de periode van 10 tot 12 januari 2018. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie concludeerde tot bewezenverklaring van medeplegen van invoer van cocaïne, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.

De rechtbank achtte de betrokkenheid van verdachte bij de invoer van cocaïne bewezen, onderbouwd door getuigenverklaringen en telefoongegevens. De rechtbank oordeelde dat verdachte op de hoogte was van de cocaïne in de containers en dat hij samen met medeverdachten handelde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden op, met inachtneming van de ernst van de feiten en de rol van verdachte in de georganiseerde drugshandel. De uitspraak werd gedaan op 17 oktober 2018.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997019-18
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1960,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres (adres) , gedetineerd in het Huis van Bewaring [detentieadres] .

1.Inleiding

Op 3 januari 2018 heeft de Dienst Landelijke Recherche te Amsterdam van een Europol liaisonofficier het bericht ontvangen dat de Antwerpse douane op 3 januari 2018 tijdens een controle van een container in de Antwerpse haven cocaïne heeft aangetroffen in constructiebalken van die container. De container ( [nummer] ) was volgens het bericht bestemd voor de Nederlandse firma [bedrijf] , gevestigd aan de [adres] . Ook is in het bericht vermeld dat de container was geladen met houtafval.
Dit bericht heeft geleid tot een onderzoek door de Dienst Landelijke Recherche te Amsterdam (codenaam: 26Maplevalley), onder leiding van officier van justitie J. Plooij. De resultaten van het onderzoek hebben de officier van justitie ertoe gebracht de volgende personen te vervolgen wegens de verdenking van betrokkenheid bij de invoer van de cocaïne die zou zijn aangetroffen in de container genoemd in voormeld bericht:
  • [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] );
  • [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] );
  • [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] );
  • [verdachte] (hierna ook: [verdachte] ), en
  • [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ).
[verdachte] wordt, anders dan de andere verdachten, ook vervolgd wegens de verdenking van betrokkenheid bij een partij cocaïne die zou zijn aangetroffen in een andere container ( [nummer] ) in de Antwerpse haven bestemd voor [bedrijf] .
De zaken tegen [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, op 3 oktober 2018 behandeld ter terechtzitting.

2.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Plooij, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.A.J.A. Welten, naar voren hebben gebracht.

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met
8 januari 2018 op de Westerschelde en/of in Oosterhout, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een hoeveelheid van ongeveer 55,42 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 januari 2018 tot en met
12 januari 2018 op de Westerschelde, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een hoeveelheid van ongeveer 38,4 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad.

4.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Bewijsvraag

5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde geconcludeerd tot bewezenverklaring van medeplegen van invoer van 55,4 kilogram cocaïne. Daarbij heeft hij [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] als medeplegers van verdachte aangemerkt.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde geconcludeerd tot bewezenverklaring van invoer van 38,4 kilogram cocaïne.
5.2
Standpunt van verdachte
De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd.
Verdachte was slechts betrokken bij het naar Nederland halen van de twee containers, omdat hij de lading – geperst afvalhout/briketten – wilde verhandelen. Hij heeft dit gedaan op initiatief van [medeverdachte 3] . Hij heeft slechts de lading besteld, en de keuze om deze per zeecontainer te doen vervoeren lag niet bij hem maar bij de leverancier. Hij had geen wetenschap van de cocaïne die in de containers was verborgen.
De belastende verklaring van [medeverdachte 3] is het enige directe bewijsmiddel voor een bewezenverklaring.
Deze verklaring moet primair worden uitgesloten van het bewijs, omdat verdachte het ondervragingsrecht niet op een behoorlijke en effectieve wijze heeft kunnen uitoefenen ten aanzien van getuige [medeverdachte 3] . Op alle vragen van verdachte – gesteld door zijn raadsman – bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte 3] zich immers op zijn verschoningsrecht beroepen. Hierbij heeft de raadsman verwezen naar jurisprudentie van de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (zaken [partij] , [partij] en [partij] ).
De verklaring van [medeverdachte 3] kan subsidiair niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat de verklaring ongeloofwaardig en tegenstrijdig is, aldus de raadsman.
5.3
Oordeel van de rechtbank
5.3.1
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2018 tot en met 8 januari 2018 op de Westerschelde tezamen en in vereniging met anderen een hoeveelheid van ongeveer 55,42 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht;
2.
in de periode van 10 januari 2018 tot en met 12 januari 2018 op de Westerschelde tezamen en in vereniging met anderen een hoeveelheid van ongeveer 38,4 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
5.3.2
Motivering van de bewezenverklaring
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan allereerst op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
De rechtbank zal hieronder eerst het verweer ten aanzien van de verklaring van [medeverdachte 3] bespreken. Vervolgens zal de rechtbank in aanvulling op de bewijsmiddelen een reconstructie van gebeurtenissen geven. Tot slot zal de rechtbank de ‘betrokkenheid en wetenschap’ van verdachte en het medeplegen nader toelichten.
Verklaring van [medeverdachte 3] bruikbaar voor het bewijs
De rechtbank stelt vast dat getuige [medeverdachte 3] bij de ondervraging door de raadsman van verdachte bij de rechter-commissaris zich telkens op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. Voor zover hiermee sprake is van een inbreuk op het ondervragingsrecht, staat dit naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan het gebruik van de verklaring van [medeverdachte 3] voor het bewijs.
De betrokkenheid van verdachte bij de invoer van cocaïne vindt namelijk in voldoende mate steun in andere bewijsmiddelen én dit steunbewijs heeft betrekking op de verklaring van [medeverdachte 3] .
Zo blijkt uit het dossier dat de containers, waarin de cocaïne was verborgen, bestemd waren voor het familiebedrijf waar verdachte werkzaam was.
Verder blijkt dat verdachte de bestelling en betaling van de lading die met de betreffende containers is vervoerd helemaal alleen heeft geregeld , terwijl hij geen eigenaar is van het bedrijf.
Tevens is van belang dat [bedrijf] nooit eerder in briketten heeft gehandeld en dat de invoer van de briketten helemaal niet kan worden aangemerkt als winstgevende handel . Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [bedrijf] niet in briketten handelt en slechts sporadisch iets uit het buitenland koopt. Volgens getuige
[getuige 2] is het voorts ongebruikelijk om briketten vanuit Zuid-Amerika te importeren gelet op de beschikbaarheid van briketten met goedkopere inkoopprijs in Nederland. De berekening van de politie laat ook zien dat de door [bedrijf] beweerdelijk voorgenomen handel in briketten onrendabel is. Daarbij komt dat er geen fatsoenlijke opslagmogelijkheid voor de briketten was zodat de eerste lading nat is geworden door de regen, en er bovendien op voorhand geen afnemers waren voor de briketten. De briketten moeten dan ook als deklading voor de cocaïne invoer worden aangemerkt.
De verklaring van [medeverdachte 3] vindt bovendien steun in de omstandigheid dat verdachte in een relatief korte periode zeer intensief contact heeft gehad met [medeverdachte 3] over de betreffende containers. Uit onderzoek naar de telefoons die bij [medeverdachte 3] en verdachte in beslag zijn genomen, blijkt dat er in de periode tussen 7 december 2017 en 8 januari 2018 intensief telefoon- en sms-berichtenverkeer tussen hen plaatsvindt. Op grond van de onderzoeksbevindingen kan worden vastgesteld dat het in een deel van de geconstateerde contacten verdachte is die het initiatief daartoe neemt. Deze bevindingen rijmen niet met de door verdachte gegeven verklaring dat hij zoveel contact met [medeverdachte 3] had omdat hij dacht dat [medeverdachte 3] op commissiebasis werkte en om die reden op de hoogte wilde blijven van het transport. Voor deze veelvuldige contacten heeft verdachte op geen enkel moment aan [medeverdachte 3] een verklaring gevraagd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verdachte alle belgegevens en sms-berichten met [medeverdachte 3] in de periode van 14 december 2017 tot 23 januari 2018 – precies de periode van de levering van het drugstransport – heeft gewist. Hiervoor heeft verdachte geen redengevende verklaring gegeven. Tenslotte heeft verdachte een handgeschreven notitie gemaakt, waarop een berekening aangaande de kosten voor de levering van de (drugs)containers werd gemaakt met een verdeling over 4 personen. Gelet op de bevindingen in het dossier zijn bij het drugstransport 4 personen betrokken geweest (verdachte, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] ). Het voorgaande ondersteunt de verklaring van [medeverdachte 3] dat zij beiden wisten dat er verdovende middelen in de container zaten en om die reden intensief contact hadden over de betaling van de deklading, de aflevering van de container en het maken van afspraken met overige betrokkenen bij het drugstransport. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [medeverdachte 3] ook zichzelf belast en er geen enkele reden voor hem is om verdachte, zijn zwager met wie hij niet in onmin leefde, ten onrechte te beschuldigen. Dat [medeverdachte 3] zijn eigen rol kleiner maakt dan op grond van het dossier is vast te stellen, doet aan het voorgaande niet af.
Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, bevat een sterke aanwijzing voor wetenschap van de aanwezigheid van de cocaïne in de containers bij verdachte, zodat met betrekking tot de verklaring van [medeverdachte 3] geen sprake is van ‘sole or decisive evidence’ als bedoeld in de door de raadsman van verdachte genoemde jurisprudentie van het EHRM.
Gelet op het voorgaande staat het bepaalde in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden niet in de weg aan gebruik van de verklaring van [medeverdachte 3] over de wetenschap van verdachte van de cocaïne in de containers voor het bewijs.
Reconstructie van gebeurtenissen
Op 6 december 2017 is een container met het nummer [nummer] aan boord van het schip MS Minerva geladen en op 8 december 2017 gelost in de haven van Buenaventura (Colombia). Op 9 december 2017 is deze container [nummer] aan boord van het schip CMA CGM NIAGARA geladen en vanaf de haven van Buenaventura vervoerd naar de haven van Antwerpen. Op 2 januari 2018 tussen 02.16 uur en 8:16 uur heeft de CMA CGM NIAGARA over de Westerschelde gevaren binnen de grenzen van de territoriale wateren van Nederland. Uiteindelijk is het schip later die dag aangemeerd in de haven van Antwerpen. Door de douane in Antwerpen is ongeveer 39 kilo cocaïne in de constructiebalken van de container aangetroffen. De container bevatte verder pallets ‘Bio Briquettes’, geperst afvalhout, (hierna: briketten) die bestemd waren voor [bedrijf] , gevestigd aan de [adres] . In samenspraak met de Nederlandse justitiële autoriteiten is besloten om de container gecontroleerd te laten afleveren. De cocaïne is uit de container gehaald en er is een monster van 10 gram cocaïne teruggeplaatst. De container is voorzien van een baken en OVC-apparatuur.
Op 8 januari 2018 is de container vanuit de haven van Antwerpen op een trekker met oplegger geladen. Tijdens de observatie is op 8 januari 2018 gezien dat een DAF trekker met kenteken [kenteken] is gereden naar het bedrijfsterrein van [bedrijf] op voornoemd adres in [plaats] . Rond 16.55 uur is de vrachtwagen met de container daar aangekomen.
Uit de camerabeelden van de Gamma aan de Koperslagerstraat te Rotterdam is gebleken dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en een onbekend gebleven man omstreeks 16.55 uur de Gamma inliepen en dat de onbekend gebleven man, onder meer met geld dat hij van [medeverdachte 4] kreeg, in aanwezigheid van voormelde anderen even later enkele goederen afrekende.
Op de camerabeelden van de McDonald’s aan het Innovatiepark 5 te Oosterhout is te zien dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] elkaar op 8 januari 2018 omstreeks 19.15 uur ontmoeten op de parkeerplaats. Op de camerabeelden van de Lukoil aan het Innovatiepark 3 te Oosterhout is te zien dat enige minuten later een grijs voertuig gelijkend op een Fiat Bravo over het Innovatiepark in de richting van de Technologieweg – en daarmee in de richting van de [adres] – rijdt, met daarachter een klein donkerkleurig voertuig gelijkend op een Citroën Cl. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 4] in de Citroën Cl zat.
Op de OVC-opname van 8 januari 2018 zijn rond 19.25 uur meerdere Spaanstalige stemmen hoorbaar bij de container. Omstreeks 19.33 uur is door het observatieteam gezien dat de Fiat Bravo, met daarin [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , geparkeerd stond bij het toegangshek van [bedrijf] . Om 19.34 uur is de Fiat weggereden. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn kort hierna aangehouden.
De Dienst Speciale Interventies (hierna: DSI) heeft kort na de aanhouding van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] de container [nummer] aangetroffen op het bedrijfsterrein van [bedrijf] . Op de grond bij de container zijn gereedschappen aangetroffen, waaronder een haakse slijper, een lasapparaat en een spuitbus met verf in de kleur van de container. Tegen de container stond een ladder bij de plaats waar de cocaïne in de container zat. Vlakbij de container stond een Citroën C1 met de achterklep open. Deze auto was gehuurd op naam van [medeverdachte 4] . In de Citroën C1 is het paspoort van [medeverdachte 4] aangetroffen en een aankoop bon van de Gamma aan de Koperslagerstraat te Rotterdam van eerder die dag met daarop enkele artikelen die ook bij de container zijn aangetroffen. Alleen [medeverdachte 2] is bij de loods van [bedrijf] aangehouden. In zijn nabijheid is een witte iPhone 7 Plus aangetroffen, die gelet op de verklaring van [medeverdachte 2] en de gegevens in de iPhone aan [medeverdachte 4] toebehoorde.
Onder [medeverdachte 1] zijn een telefoon van het merk Samsung en een telefoon van het merk Nokia in beslag genomen. Aan de Samsung was gekoppeld het telefoonnummer [telefoonnummer 1] (hierna: [telefoonnummer 1] ), aan de Nokia het telefoonnummer [telefoonnummer 2] (hierna: [telefoonnummer 2] ). [telefoonnummer 2] is het nummer van het privétoestel van [medeverdachte 1] .
Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek heeft de politie een chronologische weergave gemaakt van de WhatsApp- en sms-berichten en van de camerabeelden en de administratie. Omdat zowel de telefoon met nummer [telefoonnummer 1] als de telefoon met nummer [telefoonnummer 2] bij [medeverdachte 1] zijn aangetroffen, is de politie er in dit proces-verbaal vanuit gegaan dat de gebruiker van [telefoonnummer 1] [medeverdachte 1] is.
[telefoonnummer 1] komt in de contactenlijst van de telefoon van [medeverdachte 4] voor onder de naam ‘ [contactnaam 1] ’. Uit de contactenlijst van [medeverdachte 4] komt naar voren dat [contactnaam 1] ook gebruik maakt van nummer [telefoonnummer 2] . Uit de telefoongegevens is gebleken dat [telefoonnummer 1] sms-contact heeft met het nummer [telefoonnummer 3] van [medeverdachte 3] en WhatsApp contact heeft met [medeverdachte 4] . Bij de onder [medeverdachte 3] in beslag genomen telefoon met nummer [telefoonnummer 3] zijn twee contacten aangetroffen, te weten [telefoonnummer 1] met de contactnaam [contactnaam 3] en [telefoonnummer 4] met de contactnaam [contactnaam 4] . [medeverdachte 1] heeft een schildersbedrijf. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij zijn telefoon van [verdachte] heeft gekregen met deze twee nummers erin en dat hij het contact moest verzorgen met het nummer [telefoonnummer 1] , wat volgens [medeverdachte 3] het telefoonnummer van [medeverdachte 1] is. Het nummer [telefoonnummer 4] behoort toe aan [verdachte] . Uit de telefoongegevens van [medeverdachte 3] is gebleken dat hij sms-contact heeft met [telefoonnummer 1] en belcontact heeft met [verdachte] . Gelet op het bovenstaande gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 1] in ieder geval vanaf 7 december 2017 de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 1] is.
Tijdens de doorzoeking in het bedrijf [bedrijf] is onder andere een factuur aangetroffen, die betrekking had op de betaling van 22 pallets briketten, voor een bedrag van 7200 US dollar. De factuur is gedateerd op 1 december 2017. Dit betreft de pallets die zijn aangetroffen in de container met nummer [nummer] . Op de factuur, bestemd voor [bedrijf] , is dit nummer te zien.
Op 7 december 2017 is een tweede factuur van hetzelfde bedrijf ook voor [bedrijf] opgemaakt. Deze keer voor 24 pallets briketten, kosten 6300 US dollar. Dit betreft de briketten die in een container met nummer [nummer] , ook bestemd voor [bedrijf] , waren geladen. Achteraf is gebleken dat in deze container [nummer] ook cocaïne zat verstopt met een totaalgewicht van 38,4 kilo. Verder is gebleken dat het schip waarop deze container was geladen voor het eerst de Nederlandse territoriale wateren binnenkomt op 12 januari 2018 om 08.27.52 uur UTC. [verdachte] wordt – anders dan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] – ook voor de invoer van deze partij cocaïne vervolgd (feit 2 op de tenlastelegging).
De berichten tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] met betrekking tot de container [nummer] gaan terug tot 7 december 2017. Op 7 december 2017 heeft [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] gestuurd
‘Hoi dat is altijd zo rustig zijn klaar voor vertr’.
Tussen 11 en 13 december 2017 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] wederom berichten naar elkaar gestuurd. Op 13 december 2017 heeft [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 3] gestuurd
‘Zeg tegen ijsboer dat hij er 2 moet betalen aan het bedrijf zo spoedig mogelijk om snel de papieren te krijgen cif betaling geen fob’.
Hierna heeft [medeverdachte 3] een gesprek met [verdachte] . Ook is in deze gesprekken gesproken over ‘de staart’ – vermoedelijk [medeverdachte 4] – die tot na de kerst het land uit is. Volgens de gegevens van de telefoon van [medeverdachte 4] is hij op 2 januari 2018 weer in Nederland. [medeverdachte 1] zit [medeverdachte 3] , en daarmee [verdachte] , op de huid om een rekening te (laten) betalen. Op 14 december 2017 heeft [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] gestuurd
‘Als ik ze moet betalen krijg ie maar 150 dus zeg het maar en anders ga ik naar een ander’.
Op 17 december 2017 begint [medeverdachte 1] erover dat de factuur nog niet is betaald. Vervolgens heeft er telefoon- en sms-verkeer plaatsgevonden tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] . De boekhoudster van [bedrijf] , [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), heeft op
19 december 2017 een schermafbeelding van een betaling van een bedrag van US $ 13.500 aan [bedrijf 1] aan [verdachte] gestuurd. Hierna hebben [medeverdachte 3] en [verdachte] nogmaals met elkaar ge-sms’t. [medeverdachte 3] heeft vervolgens aan [medeverdachte 1] teruggekoppeld dat het geregeld was. [medeverdachte 1] heeft hierop het bericht gestuurd dat hij het gaat doorgeven.
Op 21 december 2017 heeft [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] gestuurd dat ‘hij’ een praatje wil maken met hun vier. De ontmoeting kan pas plaatsvinden als ‘de staart’ terug is. Uit de locatiegegevens is gebleken dat de telefoons van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [verdachte] op hetzelfde tijdstip op de avond van 4 januari 2018 in de omgeving van Oosterhout zijn.
Op 4 januari 2018 is door het bedrijf van [bedrijf] een factuur ontvangen van het bedrijf [bedrijf 2] . De factuur vermeldt de inklaringskosten van container [nummer] . Op de achterzijde van deze factuur staat een handgeschreven berekening:
475 x 2 = 950 Euro
Transport 2x 500 1000.-
2x zeevracht a 2000 4000
Aankoop Blokken +11504,15
€ 17454 euro totaal
€ 4363,50 Per persoon
$ 6300
$ 7200
13500
Het bedrag van € 11.504,15 is exact het bedrag dat staat vermeld op de eerdergenoemde schermafbeelding die op 19 december 2017 door [getuige 1] aan [verdachte] is gestuurd. [getuige 1] heeft bij het zien van deze handgeschreven berekening verklaard dat deze is geschreven door [verdachte] . Dit heeft [verdachte] ook bevestigd.
Op 5 januari 2018 heeft [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] gestuurd dat hij van ‘de bakker’ hoorde dat hij maandagmiddag pas langs komt. [medeverdachte 1] heeft dit doorgestuurd aan [medeverdachte 4] .
Op maandag 8 januari 2018 heeft wederom veel bel-, sms- en WhatsApp verkeer plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] . Omstreeks 15.46 uur heeft [medeverdachte 3] opnieuw een sms gekregen van [verdachte] . Direct hierop heeft [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 1] gestuurd:
‘Als het mee zit rond 19.00 ik laat het nog exact weten’.
De tijd tussen de twee berichten is dusdanig kort, dat er van kan worden uitgegaan dat [medeverdachte 3] dit van [verdachte] te horen heeft gekregen. Verder heeft [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 1] gevraagd om de kleur, die hij nodig had voor verf.
Omstreeks 16.55 uur is door het observatieteam gezien dat de vrachtwagen en de container op het terrein van [bedrijf] geparkeerd staan. Met gebruikmaking van de politiehelikopter is gezien dat de chauffeur is uitgestapt en het kantoor is binnengelopen. Om 17.07 uur heeft [verdachte] een sms naar [medeverdachte 3] gestuurd. [medeverdachte 3] heeft direct daarop aan [medeverdachte 1] gestuurd:
“18 u 45 bij de mac”.
[medeverdachte 1] heeft per sms aan [medeverdachte 3] gevraagd of dat met iedereen is, waarop [medeverdachte 3] heeft antwoord met
‘Ja daar ga ik wel vanuit’.
Op de camerabeelden van de McDonald’s is gezien dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en een persoon, die kleding draagt gelijkend aan de kleding die [medeverdachte 4] droeg bij de Gamma, elkaar om 19.15 uur hebben ontmoet, waarbij de aanwezigheid van [medeverdachte 4] aldaar ook blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 2] .
Na aanhouding van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] is de container in Antwerpen nader onderzocht en is in de onderbalk nog eens 16,42 kg cocaïne aangetroffen.
Betrokkenheid en wetenschap
Zoals hiervoor is overwogen heeft verdachte de invoer van de briketten gebruikt als deklading voor de invoer van cocaïne. Verdachte heeft de bestelling, betaling en levering hiervan zelfstandig verzorgd. De rechtbank acht daarbij van belang dat verdachte wist dat de briketten afkomstig waren uit een Zuid-Amerikaans –en dus risicovol- land. Hij heeft geen enkel onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van de leverancier of de kwaliteit van de briketten, noch een gedegen onderzoek naar de handel in briketten. Verdachte heeft veelvuldig contact gehad met [medeverdachte 3] , die heeft verklaard dat die contacten betrekking hadden op de invoer van de container die ‘geen zuivere koffie’ was. Alle berichten dienaangaand in de bewuste periode zijn door verdachte gewist en voor de hoeveelheid contacten met [medeverdachte 3] heeft verdachte geen plausibele verklaring gegeven. Op de achterkant van een factuur heeft verdachte voorts een berekening gemaakt aangaande de containers, waarbij een verdeling tussen vier personen wordt gemaakt. De stelling van verdachte dat dit betrekking heeft op de verdeling van de winst in de brikettenhandel tussen hem, zijn broer [broer] , zijn zoon [zoon] en zijn neef [neef] acht de rechtbank ongeloofwaardig. Immers, deze personen werden volgens hun verklaring pas benaderd toen de eerste levering al had plaatsgevonden en de containers met cocaïne al onderweg waren. Daarnaast gaven deze personen aan niks van briketten te weten en dat aan verdachte overlieten. Tenslotte valt niet in te zien waarom de eventuele winst niet ten goede zou komen aan [bedrijf] , waar zij allen medewerker van waren. Veeleer past deze berekening in het scenario dat de winst op de cocaïne verdeeld zou worden tussen verdachte en zijn mededaders, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , zodat de rechtbank daar van uit gaat. Tenslotte duidt ook het gebruik van bijnamen in de telefoon van verdachte op verhullend handelen,
Gelet op voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte op de hoogte was van en betrokken bij de invoer van de cocaïne.
Medeplegen ten aanzien van feit 1 (cocaïne in container [nummer] )
Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft [medeverdachte 1] sinds 7 december 2017 veelvuldig telefonisch contact gehad met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] over de betaling en komst van de container. Uit de telefoongegevens volgt dat [medeverdachte 3] hierover weer contact had met [verdachte] . Uit deze contacten valt af te leiden dat [medeverdachte 3] op vragen van [medeverdachte 1] vrij snel daarna contact heeft met verdachte en dat hij daarna antwoord geeft aan [medeverdachte 1] .
Ook is uit de gesprekken af te leiden dat er een ontmoeting met vier mannen zou plaatsvinden. Na veelvuldig contact tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , [medeverdachte 3] en [verdachte] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] over een ontmoeting, hebben de telefoons van deze vier mannen op 4 januari 2018 rond hetzelfde tijdstip aangestraald in de omgeving van Oosterhout. Hoewel niet is komen vast te staan dat verdachte zelf aanwezig is geweest bij deze bijeenkomst, is op grond van de sms-berichten en de overige aanwezigen duidelijk dat deze bijeenkomst over het drugstransport ging, waar verdachte rechtstreeks bij betrokken was.
[medeverdachte 1] heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de afspraak tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] bij de McDonald’s op 8 januari 2018 en is vervolgens met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] naar het bedrijventerrein gereden van het bedrijf van [bedrijf] , waar de container zich bevond en alwaar [medeverdachte 4] met [medeverdachte 2] dat terrein betrad met – Gelet op de omstandigheden waaronder de container is aangetroffen – had dit het kennelijke doel om de container te lossen.
De eerdergenoemde handgeschreven berekening van [verdachte] ziet naar het oordeel van de rechtbank op de onderhavige transporten en kan in het licht van het dossier niet anders worden gezien dan een verdeling van de kosten door vier personen. Gelet op het voorgaande houdt de rechtbank het ervoor dat de medeverdachten en verdachte deze 4 personen zijn.
Uit deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat verdachte met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , en [medeverdachte 4] nauw en bewust heeft samengewerkt bij de invoer van de container in Nederland en dat zij ook allen een zodanige rol hebben gehad dat zij als medeplegers moeten worden aangemerkt.
Medeplegen ten aanzien van feit 2 (cocaïne in container [nummer] )
De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen onder feit 1 is overwogen. Daarnaast overweegt de rechtbank dat verdachte, hiertoe aangespoord door [medeverdachte 1] via [medeverdachte 3] een afschrift van de betaling heeft toegezonden, die betrekking had op beide containers. Daarnaast ziet de berekening die verdachte heeft gemaakt over de verdeling van de kosten ook op deze twee containers. Nu de modus operandi exact hetzelfde is als bij de eerste levering en de tweede levering slechts enkele dagen na de eerste heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank het medeplegen bewezen.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
Wat betreft de ernst van de feiten heeft de officier van justitie meegewogen dat cocaïne een schadelijke drug is, dat invoer daarvan bijdraagt aan verschillende vormen van criminaliteit en dat de rechtsorde (daardoor) in dit geval geschokt is.
Het strafblad van verdachte en zijn (overige) persoonlijke omstandigheden leveren voor de officier van justitie geen bijzondere omstandigheden op waarmee rekening moet worden gehouden bij de strafoplegging.
De officier van justitie heeft ook opgemerkt dat de oriëntatiepunten voor strafoplegging vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht bij invoer van meer dan 20 kilogram harddrugs een gevangenisstraf van zes jaar of meer vermelden, maar dat in de praktijk gevangenisstraffen van zes jaar of meer vaak worden opgelegd bij aanzienlijk grotere hoeveelheden cocaïne.
Tot slot is de officier van justitie van mening dat verdachte een hogere straf verdient dan de andere verdachten, omdat er ten aanzien van hem ook bewezen kan worden dat hij betrokken was bij de invoer van de tweede container.
8.2
Standpunt van verdachte
De raadsman heeft (subsidiair) niets aangevoerd ten aanzien van eventuele strafoplegging aan verdachte.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde strafoplegging in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken en zal verdachte dan ook een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden, oftewel 54 maanden, opleggen.
De rechtbank heeft uitgaande van de oriëntatiepunten voor strafoplegging vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van twee grote partijen cocaïne in Nederland. De cocaïne was verborgen in constructiebalken van de containers die zijn verscheept naar de haven van Antwerpen. Verdachte was nauw betrokken bij de komst van de containers naar Nederland door de bestelling en betaling via het familiebedrijf waar hij werkzaam was te regelen. Door aldus te handelen heeft verdachte zich begeven op het terrein van de grootschalige handel in verdovende middelen. Het in georganiseerd verband smokkelen van een grote partij cocaïne vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en dient krachtig bestreden te worden. Als de partijen niet zouden zijn onderschept, zouden deze waarschijnlijk in Nederland of elders op de markt zijn gebracht met alle schadelijke gevolgen van dien. Met de internationale handel in harddrugs wordt veel criminele winst behaald. Verdachte heeft klaarblijkelijk gehandeld uit geldelijk gewin en zich niet bekommerd om de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen. Het op de markt brengen van cocaïne vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en bevordert de toename van randcriminaliteit.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen bijzondere persoonlijke omstandigheden naar voren zijn gekomen, waarmee rekening zou moeten worden gehouden bij de strafoplegging.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5.3.1 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1 en 2.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
54 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en C. van Eck, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2018.