ECLI:NL:RBAMS:2018:7440

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
13/751636-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Duitsland

Op 18 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van 34 strafbare feiten, waaronder illegale handel in verdovende middelen, gepleegd tussen juli en november 2017. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten in het EAB als voldoende omschreven beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de feiten niet genoegzaam waren omschreven, maar de rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de beschrijving in het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft ook de vraag van de terugkeergarantie behandeld. De raadsman stelde dat de opgeëiste persoon, die momenteel in Nederland verblijft op basis van een verblijfsvergunning, recht heeft op een terugkeergarantie. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de vereisten voor een terugkeergarantie, aangezien zijn aanvraag voor naturalisatie was geannuleerd en hij zijn verblijfsrecht kan verliezen.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Duitse autoriteiten toegestaan, waarbij zij de argumenten van de officier van justitie voor een goede rechtsbedeling in aanmerking nam. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/71636-18
RK-nummer: 18/5539
Datum uitspraak: 18 oktober 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 augustus 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 augustus 2018 door de
Staatsanwaltschaft Aachen(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[BRP-adres] ,
thans gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. B.H.M. Nijsten, advocaat te Cadier en Keer.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
onderzoeksarrestatiebevelvan het
Amtsgericht Aachenvan 7 augustus 2018 met dossiernummer 622 Gs 1148/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het Duitse recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

4.1.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de feiten niet genoegzaam zijn omschreven. De opgeëiste persoon wordt verdacht van 34 feiten die gepleegd zouden zijn tussen juli en november 2017. Onvoldoende duidelijk is waar elk van deze feiten is gepleegd, op welk moment, en wat het aandeel van de opgeëiste persoon is. Nu dit alles niet duidelijker is omschreven, kan de opgeëiste persoon zijn onschuld niet aantonen.
4.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten wel genoegzaam zijn omschreven. Uit de feitomschrijving blijkt waar de verdenking op ziet en waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht. Het is niet noodzakelijk dat de feiten verder gespecificeerd worden.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak is duidelijk waarvoor de overlevering is gevraagd. Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon wordt gezocht in verband met de verdenking dat hij zich in de periode van enige tijd voor juli 2017 tot 23 november 2017 heeft schuldig gemaakt aan handel in verdovende middelen, waarbij 34 gelegenheden nader zijn geconcretiseerd en waarbij telkens per datum is gespecificeerd op welk(e) soort(en) verdovend(e) middel(en) de verdenking ziet. Daarbij is de rol en mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon nader omschreven, alsmede de plaats waar de strafbare feiten zouden zijn gepleegd. Aldus is de rechtbank van oordeel dat de feiten genoegzaam zijn omschreven.
De feitsomschrijving dient er voorts niet toe om de opgeëiste persoon tot het voeren van een onschuldverweer in staat te stellen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2010:BN7964).
De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens en de aanvullende informatie van de
Public Prosecutorvan de
Staatsanwaltschaft Aachenvan 24 augustus 2018 is op deze feiten naar het Duitse recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

7.Artikel 6, tweede lid, in samenhang met het vijfde lid, van de OLW

7.1.
Standpunt van de verdediging
Voor de opgeëiste persoon dient een terugkeergarantie te worden verstrekt. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat – hoewel de opgeëiste persoon momenteel (als derdelander) in Nederland verblijft op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd – de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) hem heeft voorgedragen voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit.
7.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De opgeëiste persoon kan geen aanspraak maken op een terugkeergarantie. Uit de brief van de IND van 5 september 2018 blijkt dat de voordracht voor naturalisatie is geannuleerd als gevolg van zijn huidige detentie. Verder blijkt uit de brief dat de opgeëiste persoon in Nederland verblijft op basis van een vergunning voor bepaalde tijd, terwijl hij bovendien zijn verblijfsrecht in Nederland kan verliezen op grond van de verdenking in Duitsland.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt het standpunt van de raadsman aldus, dat hij zich op het standpunt heeft gesteld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander en er daarom een terugkeergarantie ten behoeve van de opgeëiste persoon moet worden verstrekt.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Hij beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.
Bij brief van 5 september 2018 heeft de IND medegedeeld dat de voordracht tot naturalisatie is geannuleerd en dat hij zijn verblijfsrecht in Nederland kan verliezen als gevolg van de strafprocedure in Duitsland.
De rechtbank concludeert derhalve dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de in artikel 6, lid 5 OLW gestelde vereisten en hij geen recht heeft op een terugkeergarantie. Het verweer slaagt niet.
8. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • door de invoer van verdovende middelen is de rechtsorde in Duitsland geschaad;
  • het onderzoek is al begonnen in Duitsland;
  • de bewijsconcentratie is in Duitsland;
  • medeverdachten worden in Duitsland vervolgd.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Staatsanwaltschaft Aachenten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 oktober 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.