ECLI:NL:RBAMS:2018:7438

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
13/751356-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), dat is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in Hasselt, België. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd in Nederland.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op verschillende zittingen, waarbij de detentieomstandigheden in België een belangrijk onderwerp van discussie waren. Tijdens de zitting op 21 juni 2018 werd de termijn voor uitspraak verlengd vanwege de noodzaak om de ontwikkelingen in België te volgen, met name in verband met stakingen in de Belgische gevangenissen. De rechtbank heeft op 5 juli 2018 de zaak heropend en het onderzoek geschorst om meer duidelijkheid te krijgen over de detentieomstandigheden.

Op 17 juli 2018 werd de behandeling voortgezet, waarbij nieuwe informatie over de detentieomstandigheden werd gepresenteerd. De rechtbank besloot opnieuw het onderzoek te schorsen totdat er meer duidelijkheid was over de gevolgen van de stakingen. Uiteindelijk, op 4 oktober 2018, heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de inhoud van het EAB besproken. De rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, waarbij zij ook rekening hield met de toezegging van het Openbaar Ministerie om de detentieomstandigheden in België nauwlettend te volgen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751356-18
RK-nummer: 18/3070
Datum uitspraak: 4 oktober 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 mei 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 april 2018 door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg in Hasselt (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] in [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

Zitting 21 juni 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 juni 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.A.E. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door zijn raadsman mr. C.J.M. Jansen, advocaat in Tilburg en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22 van de OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank kennis genomen van de ontwikkelingen in België betreffende de detentieomstandigheden in verband met stakingen in de Belgische gevangenissen.
De rechtbank heeft daarom aanleiding gezien zich te beraden over deze ontwikkelingen met het oog op het bepaalde in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) en het arrest van het Europese Hof van Justitie inzake Aranyosi en Căldăraru van 5 april 2016 (C-404/15 en C-659/15 PPU). De rechtbank heeft het onderzoek om die reden bij tussenuitspraak van 5 juli 2018 heropend en voor onbepaalde tijd geschorst.
Zitting 17 juli 2018
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 17 juli 2018. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van officier van justitie
mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van het aanwezigheidsrecht ter terechtzitting en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn raadsman mr. C.J.M Jansen, advocaat in Tilburg, die heeft verklaard door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verweer tegen de vordering te voeren.
De rechtbank heeft vervolgens kennis genomen van nieuwe informatie van 11 juli 2018 betreffende de detentieomstandigheden in verband met de stakingen in de Belgische gevangenissen. De rechtbank heeft daarin aanleiding gezien bij tussenuitspraak van 31 juli 2018 het onderzoek te heropenen en voor onbepaalde tijd te schorsen totdat meer duidelijkheid kan worden verschaft door de justitiële autoriteit over de uitkomst van de onderhandelingen omtrent de nieuwe regelgeving en de (structurele) gevolgen hiervan voor de detentieomstandigheden. De rechtbank verwijst naar haar overwegingen daarover in de tussenuitspraak van 31 juli 2018.
De rechtbank heeft, gelet op haar beslissing, de beslistermijn voor onbepaalde tijd verlengd.
Zitting 4 oktober 2018
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 4 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van officier van justitie
mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman
en door een tolk in de Roemeense taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel bij verstek van 16 april 2018 van de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg in Hasselt (referentie 17/835).
De overlevering wordt verzocht voor een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Tussenuitspraak 5 juli 2018

De rechtbank verwijst naar de tussenuitspraken van 5 juli 2018 en 31 juli 2018 waarin is geoordeeld over de genoegzaamheid van het EAB, de strafbaarheid van de feiten en het onschuldverweer. Deze oordelen dienen als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

5.Detentieomstandigheden België

5.1.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verklaard dat de opgeëiste persoon – indien de overlevering zal worden toegestaan – een spoedige overlevering wenst. De opgeëiste persoon zal daarbij de detentieomstandigheden in België voor lief nemen.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van
14 augustus 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:5937). De situatie in België is sindsdien niet veranderd. Daarom dient de overlevering te worden toegestaan.
Het Openbaar Ministerie volgt en beoordeelt de actuele situatie met betrekking tot de detentieomstandigheden in iedere Belgische overleveringszaak nauwlettend. Indien er tussen de uitspraak van de rechtbank en de feitelijke overlevering stakingen uitbreken, kan de opgeëiste persoon verzoeken de feitelijke overlevering op te schorten.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwijst naar de hiervoor genoemde uitspraak van 14 augustus 2018, waarin is geoordeeld dat er op dat moment in de Belgische detentiecentra geen sprake meer was van stakingen en dat de kans daarop ook niet meer reëel was, waardoor er geen sprake was van een toestand die strijdig was met artikel 4 van het Handvest. Daarnaast achtte de rechtbank van belang dat de officier van justitie had toegezegd in de fase voorafgaand aan de feitelijke overlevering rekening te houden met eventuele nieuwe stakingen en in een dergelijk geval stappen te zullen ondernemen om te voorkomen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan België in een met artikel 4 van het Handvest strijdige situatie zal komen te verkeren.
In onderhavige zaak hebben zich geen omstandigheden voorgedaan die de rechtbank aanleiding geven om te komen tot een ander oordeel.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er ook overigens
geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van eerste aanleg in Hasselt wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 oktober 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.