In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), dat is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in Hasselt, België. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd in Nederland.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op verschillende zittingen, waarbij de detentieomstandigheden in België een belangrijk onderwerp van discussie waren. Tijdens de zitting op 21 juni 2018 werd de termijn voor uitspraak verlengd vanwege de noodzaak om de ontwikkelingen in België te volgen, met name in verband met stakingen in de Belgische gevangenissen. De rechtbank heeft op 5 juli 2018 de zaak heropend en het onderzoek geschorst om meer duidelijkheid te krijgen over de detentieomstandigheden.
Op 17 juli 2018 werd de behandeling voortgezet, waarbij nieuwe informatie over de detentieomstandigheden werd gepresenteerd. De rechtbank besloot opnieuw het onderzoek te schorsen totdat er meer duidelijkheid was over de gevolgen van de stakingen. Uiteindelijk, op 4 oktober 2018, heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de inhoud van het EAB besproken. De rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, waarbij zij ook rekening hield met de toezegging van het Openbaar Ministerie om de detentieomstandigheden in België nauwlettend te volgen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.