ECLI:NL:RBAMS:2018:7435

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
13/650266-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen poging doodslag, veroordeling voor wapenbezit met strafvermindering

Op 18 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1981, die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag en wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 maart 2013 aanwezig was toen zijn jongere broer, [medeverdachte], het slachtoffer [slachtoffer] neerschoot. Echter, er was onvoldoende bewijs voor de nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn broer, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van de poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte op de hoogte was van de intenties van zijn broer en dat hij niet betrokken was bij het gebruik van het vuurwapen.

Wel werd bewezen dat de verdachte op 26 en 27 maart 2013 een vuurwapen en munitie voorhanden had. De rechtbank baseerde deze beslissing op afgeluisterde telefoongesprekken en andere bewijsmiddelen die aantoonden dat de verdachte het wapen had opgehaald bij zijn broer en dit in de woning van hun moeder had bewaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen en de munitie.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twee maanden, in plaats van de gevorderde drie maanden, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, werd in mindering gebracht op de opgelegde straf. Daarnaast werden de in beslag genomen wapens onttrokken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 18 oktober 2018.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650266-13
Datum uitspraak: 18 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen de verdachte
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 oktober 2018.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.B. Schmidt, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijzing ter zitting – ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 08 maart 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [geboorteplaats] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg),
een revolver, althans een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben gekocht en/of aangeschaft en/of in zijn/hun bezit gekregen en/of (vervolgens)
een videoclip heeft/hebben opgenomen (waarin er gezongen/gerapt wordt onder andere door verdachte en/of zijn mededader(s) over het vrijlaten van "Gowtu" en er in de Surinaamse taal gezegd wordt: "Wie is de laatste die de kogel krijgt, jij" en/of
voornoemde videoclip kort voor voornoemde misdrijf, te weten op 25 februari 2013 op internet heeft/hebben (laten) zetten/gezet en/of
eenmaal of meermalen met die revolver, althans met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een of meer kogel(s) in het achterhoofd en/of de nek in elk geval in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben afgevuurd en/of geschoten.
Subsidiair
[medeverdachte] en/of een of meer ander(en) op of omstreeks 8 maart 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachte rade) [slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg):
  • een revolver, althans een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben gekocht en/of aangeschaft en/of in zijn/hun bezit gekregen en/of (vervolgens)
  • een videoclip heeft/hebben opgenomen (waarin er gezongen/gerapt wordt onder andere door verdachte en/of zijn mededader(s) over het vrijlaten van "Gowtu" en er in de Surinaamse taal gezegd wordt: "Wie is de laatste die de kogel krijgt, jij" en/of
  • voornoemde videoclip kort voor voornoemde misdrijf, te weten op 25 februari 2013 op internet heeft/hebben (laten) zetten/gezet en/of
  • eenmaal of meermalen met revolver, althans met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een of meer kogel(s) in het achterhoofd en/of de nek in elk geval in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben afgevuurd en/of geschoten
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 8 maart 2013 te Amsterdam opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest bij voornoemde misdrijf door toen, aldaar die revolver, althans dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp te overhandigen en/of te verstrekken en/of ter beschikking te stellen aan [medeverdachte] en/of een of meer ander(en) en/of die [medeverdachte] te informeren omtrent de verblijfplaats van [slachtoffer] ;
2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 8 februari 2013 tot en met 27 maart 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een revolver (merk/type "Ruger Sp101") en/of munitie van categorie III, te weten drie, althans een of meer patro(o)n(en) (merk/type S&B 357 MAG, kaliber .357 magnum), voorhanden heeft/hebben gehad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.1.
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman – niet bewezen hetgeen onder 1 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Zij overweegt daartoe het volgende.
3.1.2.
Vast staat dat [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), de jongere broer van verdachte, zich op 8 maart 2013 heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] door hem neer te schieten. Wat niet is komen vast te staan, is dat sprake was van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en verdachte. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte ervan op de hoogte was dat [medeverdachte] die bewuste avond een vuurwapen bij zich droeg en van plan was dit wapen ook mogelijk te willen gebruiken. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan (het medeplegen van) de poging tot doodslag. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte het vuurwapen op 8 maart 2013 aan [medeverdachte] heeft gegeven en ook niet dat zijn opzet gericht was op de poging tot doodslag.
3.2.1.
De rechtbank acht – met de officier van justitie en anders dan de verdediging – wel bewezen dat verdachte op 26 en 27 maart 2013 een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad. Zij overweegt daartoe het volgende.
3.2.2.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen en munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie vereist is, dat sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid daarvan (HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1193).
3.2.3.
Binnen het onderzoek dat na de schietpartij op 8 maart 2013 is gestart, zijn de telefoons van verdachte en die van [naam moeder verdachte] , de moeder van [medeverdachte] en verdachte, afgeluisterd. Op 25 maart 2013 belt verdachte met [medeverdachte] en zegt tegen hem dat zij elkaar morgen weer zien (pagina I073). In de ochtend van 27 maart 2013 wordt zowel [medeverdachte] als verdachte, die bij zijn moeder verbleef, aangehouden. In de kamer waar verdachte lag te slapen, wordt een vuurwapen met munitie aangetroffen. Het is het wapen waarmee [medeverdachte] heeft geschoten. Een paar uur na de aanhouding vindt er een telefoongesprek plaats tussen [naam moeder verdachte] en een van haar andere zonen, [broer verdachte] . [naam moeder verdachte] zegt dat ze (de politie) eerst [medeverdachte] hebben opgehaald van zijn kamer en hebben gezegd dat iemand had gezegd dat [medeverdachte] een pistool heeft, ze hem daarom zijn gaan halen en dat ze daarna naar hier zijn gekomen (pagina F027). Een paar minuten later belt [broer verdachte] met zijn zus [naam zus] . [broer verdachte] zegt dat ‘ [bijnaam] heeft gesnitcht’, zij daarom zijn gepakt, het verdachte zijn eigen schuld is en dat [broer verdachte] hem gisteren nog heeft gezegd ‘laat die ding hier’ (pagina F029). ’s Avonds belt [naam moeder verdachte] naar [naam 1] , naar alle waarschijnlijkheid de vader van [medeverdachte] . [naam moeder verdachte] zegt dat verdachte dat ding gisteren is gaan halen en dat als verdachte dat ding niet was gaan halen, het niet hier zou zijn. Zij bevestigt vervolgens de opmerking van [naam 1] dat verdachte dat ding gisteren ergens vandaan is gaan halen en daar heeft weggezet. [naam 1] concludeert dan dat het ding niet in huis was maar dat verdachte het in huis heeft gehaald. [naam moeder verdachte] antwoordt daarop: “ [verdachte] heeft het terug in huis gehaald, want het was weg.” Als [naam 1] het niet begrijpt, probeert [naam moeder verdachte] het hem uit te leggen. Op een gegeven moment zegt zij dat [medeverdachte] met datzelfde wapen op die jongen heeft geschoten en daarna het wapen aan die kant had gelaten, maar dat verdachte gisteren het wapen is gaan halen. Ten slotte concludeert [naam 1] dat verdachte het is gaan halen en in [naam moeder verdachte] huis bewaart en dat wordt door [naam moeder verdachte] bevestigd (pagina I075 en I076).
3.2.4.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van verdachte dat zijn moeder gestrest was door wat erop 27 maart 2013 allemaal was gebeurd en alleen maar een beetje aan het speculeren was. De uiteenzetting door verdachtes moeder wordt namelijk ondersteund door wat [broer verdachte] , die ook van de hoed en de rand lijkt te weten, tegen [naam zus] heeft gezegd. Op grond van deze gesprekken, is voor de rechtbank buiten redelijke twijfel verheven dat verdachte op 26 maart 2013 het vuurwapen met munitie, dat is aangetroffen in de kamer waar hij lag te slapen, is gaan halen bij [medeverdachte] . Hij heeft dat wapen en de munitie meegenomen naar de woning van zijn moeder. Aldus beschikte verdachte op 26 en 27 maart 2013 over dat wapen en die munitie en is hij zich al die tijd dus ook in meer of mindere mate van de aanwezigheid van dat wapen en die munitie bewust geweest.
3.3.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 26 en 27 maart 2013 te Amsterdam, een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk/type "Ruger Sp101"), en munitie van categorie III, te weten drie, patronen (merk/type S&B 357 MAG, kaliber .357 magnum), voorhanden heeft gehad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tweeënnegentig dagen met aftrek van voorarrest.
7.2.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en verder naar voren gebracht dat voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, de gevorderde straf nog altijd te hoog is mede omdat de redelijke termijn als in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
7.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
7.3.2.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.3.
Verdachte was op 8 maart 2013 aanwezig toen zijn jongere broer [medeverdachte] het slachtoffer [slachtoffer] neerschoot. Op 26 maart 2013 heeft verdachte het vuurwapen (voorzien van patronen) bij zijn broer opgehaald en meegenomen naar het huis van hun moeder waar verdachte op dat moment verbleef. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van de Wet wapens en munitie. Door op deze wijze te handelen is een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen ontstaan. Vuurwapens worden steeds vaker gebruikt bij het plegen van strafbare feiten. In het bijzonder in Amsterdam zijn daarvan de ernstige gevolgen zichtbaar, wat ook in deze zaak pijnlijk duidelijk geworden is. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. Een passend en geboden reactie op vuurwapenbezit, zeker als dat gepaard gaat met bijbehorende munitie, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en die zal de rechtbank dan ook opleggen.
7.3.4.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, die op 27 maart 2013 is begonnen toen verdachte in verzekering is gesteld, in ernstige mate, te weten met meer dan drieënhalf jaar, is overschreden. Zij is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de Landelijke Oriëntatiepunten Vakinhoud Strafrecht (LOVS-oriëntatiepunten), in beginsel een gevangenisstraf van drie maanden een passende en geboden reactie, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een gevangenisstraf van twee maanden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, drie maanden, wordt hiervan afgetrokken.

8.Onttrekking aan het verkeer

Bij verdachte zijn een zilverkleurige revolver Ruger Sp101 en drie patronen in beslag genomen. De rechtbank is van oordeel dat deze voorwerpen dienen onttrokken te worden aan het verkeer en daarvoor vatbaar zijn, aangezien met betrekking tot die voorwerpen het bewezengeachte is begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- een zilverkleurige RUGER Sp101(4494585);
- een patroon (4494599);
- een patroon (4494590);
- een patroon (4494588).
Gelast de teruggave van de nummers 3 tot en met 6 op de lijst met in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, te weten:
  • een spijkerbroek (4482916);
  • zwarte schoenen (sneakers) ADIDAS (4482919);
  • een blauwe/zwarte jas (4482920);
  • een zwart shirt (4482922);
  • een blauw shirt (4482923).
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 oktober 2018.