ECLI:NL:RBAMS:2018:7434

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3282
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bruto-terugvordering bijstandsuitkering en schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Amsterdamse, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin het bezwaar van eiseres tegen een eerdere terugvordering van bijstandsuitkering ongegrond was verklaard. De terugvordering was het gevolg van een vermeende schending van de inlichtingenverplichting door eiseres, die in 2017 te veel bijstand had ontvangen door inkomsten uit arbeid of loondoorbetaling bij ziekte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen bezwaar had gemaakt tegen een eerder besluit tot terugvordering, waardoor dit besluit in rechte onaantastbaar was geworden. Dit betekende dat de rechtbank niet meer kon oordelen over de schending van de inlichtingenverplichting in deze procedure. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of verweerder terecht was overgegaan tot brutering van de vordering, waarbij de vordering was verhoogd met belastingen en premies.

De rechtbank oordeelde dat verweerder op basis van de Participatiewet de bevoegdheid had om tot brutering over te gaan, mits er geen bijzondere omstandigheden waren die dit onredelijk maakten. Aangezien eiseres haar inlichtingenverplichting had geschonden en de vordering niet was voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking had, was het beleid van verweerder om tot brutering over te gaan niet onredelijk. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/3282

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. C.J. Telting).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2018 (het primaire besluit) is verweerder overgegaan tot brutering van de nog openstaande vordering op eiseres. De vordering is verhoogd met een bedrag van € 1.003,59 aan belastingen en premies.
Bij besluit van 6 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Procesverloop
1.1
Bij besluit van 19 juli 2017 heeft verweerder met ingang van 1 mei 2017 de aan eiseres toegekende bijstandsuitkering ingetrokken wegens het ontvangen van inkomsten uit arbeid of loondoorbetaling bij ziekte.
1.2
Bij besluit van 25 juli 2017 heeft verweerder ten onrechte ontvangen bijstand over de periode 1 februari 2017 tot en met 31 mei 2017 van eiseres teruggevorderd tot een bedrag van netto € 1.987,08 wegens schending van haar inlichtingenverplichting.
1.3
Eiseres en verweerder zijn naar aanleiding van deze besluiten een betalingsregeling overeengekomen waarbij eiseres € 20,00 per maand aflost. Eiseres heeft de vordering niet volledig afgelost in het kalenderjaar 2017.
1.4
Na aanvang van het nieuwe kalenderjaar heeft verweerder bij het primaire besluit, na bezwaar gehandhaafd, de vordering van eiseres verhoogd met loonbelasting en premies volksverzekeringen (brutering).
Standpunt eiseres
2. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte is overgegaan tot brutering van de vordering, omdat geen sprake is van schending van de inlichtingenverplichting. Zij heeft in april 2017 telefonisch aangegeven dat zij werk had gevonden. Zij heeft buiten haar schuld te veel aan bijstand ontvangen. Eiseres voert aan dat verweerder onder deze omstandigheden in redelijkheid niet kon overgaan tot brutering van de vordering.
Oordeel van de rechtbank
3.1
De rechtbank stelt vast dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het onder 1.2 genoemde besluit. Daarmee is het besluit tot terugvordering van ten onrechte ontvangen bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting in rechte onaantastbaar geworden. Dit brengt met zich mee dat de door eiseres betwiste schending van de inlichtingenverplichting in dit beroep niet meer aan de orde kan worden gesteld.
3.2
Op grond van artikel 58, vijfde lid, tweede volzin, van de Participatiewet kan verweerder overgaan tot brutering van de vordering als de loonbelasting en premies volksverzekeringen niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen belasting en premies. Het betreft een discretionaire bevoegdheid van verweerder.
3.3
Volgens vaste rechtspraak moet verweerder van gebruik van deze bevoegdheid afzien, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de vordering niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft. [1]
4. Verweerder voert het beleid dat tot brutering van de vordering wordt overgegaan indien de terugvordering het gevolg is van schending van de inlichtingenverplichting door betrokkene en voor zover de belasting en premies door verweerder niet kunnen worden verrekend met de belastingdienst. Gelet op het onder 3.3 weergegeven toetsingskader, gaat dit beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. Aangezien eiseres de vordering niet heeft voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft en vaststaat dat zij haar inlichtingenverplichting heeft geschonden, heeft verweerder toepassing kunnen geven aan dit beleid. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in redelijkheid niet van deze bevoegdheid tot brutering van de openstaande vordering gebruik heeft kunnen maken.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding. De door eiseres genoemde kosten, te weten reis- en verblijfskosten, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. A.R. Vlierhuis, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 juli 2007, te raadplegen op