3.3.Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de heling van de schilderijen (feit 1)
Op 24 juli 2014 is uit een woning in Bussum een drietal schilderijen weggenomen, waaronder ‘Schepen op zee’ van J.C. Schotel (hierna: Schotel) en ‘Zicht op Monaco’ van A. Stevens (hierna: Stevens). Op 29 juli 2014 is door een persoon die zich voordeed als [persoon 2] per mail contact opgenomen met kunsthandel [naam kunsthandel] , om een taxatie te krijgen van het schilderij van Schotel. Dit schilderij is, met het schilderij van Stevens, door veilinghuis [naam veilinghuis] verkocht op de veiling van 24 maart 2015 tot en met 7 april 2015. Uit documenten van [naam veilinghuis] blijkt dat de schilderijen op 5 februari 2015 zijn ingebracht door [verdachte] , woonachtig op de [BRP-adres] . De opbrengst van de veiling – een bedrag van € 8.005,60 – is ook op zijn rekening gestort. Verdachte heeft verklaard dat hij deze [verdachte] is.
Om te kunnen bewijzen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heling is vereist dat hij beschikkingsmacht had over de schilderijen én dat hij wetenschap had van de criminele herkomst van die schilderijen.
Verdachte heeft verklaard dat de schilderijen door [persoon 1] naar [naam veilinghuis] zijn gebracht en dat hij er slechts bij aanwezig was voor de financiële afhandeling. De vraag die hiermee voorligt is of kan worden bewezen dat verdachte de schilderijen op enig moment voorhanden heeft gehad. De rechtbank heeft bij de beantwoording van deze vraag gekeken naar het document van [naam veilinghuis] , waaruit blijkt dat verdachte degene is geweest die de schilderijen heeft ingebracht; hij heeft immers als ‘inbrenger’ getekend voor de overdracht van de schilderijen. Verdachte ontkent dat ook niet. Verder volgt uit dit document dat de schilderijen ook feitelijk naar het veilinghuis zijn gebracht.
De rechtbank oordeelt dat op grond van deze omstandigheden kan worden bewezen dat verdachte beschikkingsmacht over de schilderijen heeft gehad. De rechtbank acht bewezen dat verdachte de schilderijen voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen.
De volgende vraag is of verdachte wist dan wel had moeten weten dat de schilderijen uit enig misdrijf afkomstig waren. Verdachte heeft verklaard dat hij te goeder trouw [persoon 1] heeft geholpen met de verkoop van de schilderijen, die [persoon 1] zou hebben geërfd. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig.
In de woning van verdachte is een groot aantal gegevensdragers aangetroffen met bestanden die op enige wijze gerelateerd zijn aan de schilderijen. In totaal gaat het om twee laptops, twee usb-sticks, een harddisk en een geheugenkaart. Hierop is zeer specifieke informatie aangetroffen. De naam [persoon 2] komt in drie gegevensdragers naar voren, met onder andere het e-mailadres [mailadres] en een vraag omtrent een waardebepaling van schilderijen. De naam [persoon 3] , en de naam van haar partner [persoon 4] komen op twee gegevensdragers naar voren. [persoon 3] is de eigenaresse van de twee schilderijen en heeft aangifte gedaan van diefstal van de schilderijen. Op deze gegevensdragers is informatie te vinden omtrent hun e-mailadressen, paspoortgegevens, bankafschriften en betaalpassen. Verder komen ook de weggenomen schilderijen van Schotel en Stevens veelvuldig naar voren. Het gaat dan om foto’s, zoekslagen, veilinggegevens en waardebepalingen. Veel van deze foto’s zijn identiek aan de weggenomen schilderijen.
Verdachte heeft verklaard dat hij deze bestanden nooit heeft gezien. Hij vermoedt dat de bestanden op de gegevensdragers terecht zijn gekomen, omdat hij in het verleden een laptop van [persoon 1] heeft gerepareerd. Het is gebruikelijk om – voorafgaand aan de reparatie – de bestanden van de laptop over te plaatsen naar een andere opslagruimte, waarna je – na reparatie – de bestanden weer terugplaatst. Het moment dat je die bestanden dan van de gegevensdrager verwijdert hebben deze hun sporen al achtergelaten en zijn ze terug te vinden. Het moment dat je die gegevensdrager dan in een andere computer zet gaan die bestanden “in de onderlaag” wederom mee.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. De verklaring zou plausibel hebben kunnen zijn, indien het zou gaan om één laptop en één harde schijf waarop de bestanden van de laptop tijdelijk waren opgeslagen. In dit geval zijn de bewuste bestanden echter aangetroffen op twee laptops, twee usb-sticks, een harde schijf en een geheugenstick. Dat er contact tussen al deze geheugendragers is geweest en dat daarbij steeds ongemerkt bestanden zijn overgegaan acht de rechtbank niet aannemelijk. Hier komt bij dat op geen van de gegevensdragers dezelfde informatie is aangetroffen, maar dat op elke van deze gegevensdragers verschillende afbeeldingen en data stond. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte hiervan heeft geweten. Hiermee kan worden vastgesteld dat verdachte kennis heeft gehad van het onder valse naam opvragen van informatie over de schilderijen en dat hij beschikking heeft gehad over de gegevens van de bestolene. Op basis van deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat verdachte wist dat de schilderijen van diefstal afkomstig waren. Hiermee acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3:
Vrijspraak van diefstal van rijbewijzen (het onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde)
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, niet bewezen dat verdachte de rijbewijzen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] heeft gestolen (onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegd). Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Heling van de rijbewijzen
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte is in een tasje op de zolder een drietal rijbewijzen aangetroffen, toebehorende aan [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Verdachte heeft verklaard dat deze rijbewijzen zaten in hetzelfde tasje als waarin [persoon 1] de laptop naar hem heeft gebracht en dat hij deze nooit heeft gezien. De rechtbank acht deze verklaring onaannemelijk, nu op een harde schijf en een laptop van verdachte informatie over [slachtoffer 1] is gevonden. Hiermee kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid het rijbewijs van [slachtoffer 1] en – aangezien de rijbewijzen zich bij elkaar bevonden in hetzelfde tasje – ook van de andere rijbewijzen. Voorts heeft verdachte geen verklaring afgelegd over de herkomst van de rijbewijzen. Hiermee kan worden bewezen dat de verdachte moet hebben geweten dat de rijbewijzen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank acht de heling van de rijbewijzen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] (onder 2 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegd) bewezen.