ECLI:NL:RBAMS:2018:7429

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
13/650240-13 + 13/239642-10 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het opzettelijk verkopen van hennep en niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wegens verjaring

Op 18 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het opzettelijk verkopen van hennep en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij meermalen opzettelijk meer dan 30 gram hennep heeft verkocht, waardoor hij van dit onderdeel van de tenlastelegging werd vrijgesproken. De officier van justitie werd niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de impliciet ten laste gelegde overtredingen, omdat deze waren verjaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid hennep en het overdragen van een vuurwapen aan een mededader. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van zes maanden. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat heeft geleid tot een matiging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/650240-13 + 13/239642-10 (TUL)
Datum uitspraak: 18 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen de verdachte
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisadministratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 oktober 2018.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.EA. Duyvendak, en van wat de (gemachtigde) raadsman van verdachte, mr. L.M.A. Schwartz, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 08 maart 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [persoon 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), naar voornoemde [persoon 1] is toegegaan, waarvoor en/of waarna hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s):
  • een revolver, althans een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben gekocht en/of aangeschaft en/of in zijn/hun bezit gekregen en/of (vervolgens)
  • een videoclip heeft/hebben opgenomen (waarin er gezongen/gerapt wordt onder andere door verdachte en/of zijn mededader(s) over het vrijlaten van " [naam] " en er in de Surinaamse taal gezegd wordt: "Wie is de laatste die de kogel krijgt, jij" en/of
  • voornoemde videoclip kort voor voornoemd misdrijf, te weten op 25 februari 2013 op internet heeft/hebben (laten) zetten/gezet en/of
  • eenmaal of meermalen met die revolver, althans met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een of meer kogel(s) in het achterhoofd en/of de nek in elk geval in het lichaam van voornoemde [persoon 1] heeft/hebben afgevuurd en/of geschoten;
Subsidiair:
[persoon 2] en/of een of meer ander(en) op of omstreeks 8 maart 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachte rade) [persoon 1] van het leven te beroven met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg):
  • een revolver, althans een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben gekocht en/of aangeschaft en/of in zijn/hun bezit gekregen en/of (vervolgens)
  • een videoclip heeft/hebben opgenomen (waarin er gezongen/gerapt wordt onder andere door verdachte en/of zijn mededader(s) over het vrijlaten van " [naam] " en er in de Surinaamse taal gezegd wordt: "Wie is de laatste die de kogel krijgt, jij" en/of
  • voornoemde videoclip kort voor voornoemde misdrijf, te weten op 25 februari 2013 op internet heeft/hebben (laten) zetten/gezet en/of
  • eenmaal of meermalen met revolver, althans met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een of meer kogel(s) in het achterhoofd en/of de nek in elk geval in het lichaam van voornoemde [persoon 1] heeft/hebben afgevuurd en/of geschoten
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 8 maart 2013 te Amsterdam opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest bij voornoemd misdrijf door toen, aldaar die revolver, althans dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp te overhandigen en/of te verstrekken en/of ter beschikking te stellen aan [persoon 2] en/of een of meer ander(en) en/of die [persoon 2] te informeren omtrent de verblijfplaats van [persoon 1] ;
2. hij op of omstreeks 27 maart 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning gelegen [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer) 625 gram hennep en/of ongeveer vijf, althans een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die Wet;
3. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2013 tot en met 28 maart 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd en/of verkocht en/of verstrekt en/of afgeleverd (aan een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)), (een) tot op heden onbekend gebleven hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4. hij op of omstreeks 24 december 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een revolver (merk/type "Ruger Sp101"), en/of munitie van categorie III, te weten drie, althans een of meer patro(o)n(en) (merk/type S&B 357 MAG, kaliber .357 magnum), voorhanden heeft/hebben gehad;
5. hij in of omstreeks de periode van 24 december 2012 tot en met 8 maart 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk/type "Ruger Sp101") en/of munitie van categorie III, te weten drie, althans een of meer patro(o)n(en) (merk/type S&B 357 MAG, kaliber .357 magnum), heeft overgedragen aan [persoon 2] en/of [persoon 3] .

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.
Aan verdachte is onder 3 impliciet primair kort gezegd ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 tot en met 28 maart 2013 meermalen opzettelijk een of meer hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep heeft verkocht. Impliciet is kort gezegd het (telkens) verkopen van (minder dan 30 gram) hennep ten laste gelegd.
3.2.
Zoals de rechtbank hierna zal overwegen, kan weliswaar worden bewezen dat verdachte in genoemde periode (meermalen) opzettelijk hennep heeft verkocht, maar kan niet worden bewezen dat hij (telkens) een of meer hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep heeft verkocht. Verdachte zal dan ook van het onder 3 impliciet primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
3.3.
Aan de vraag of het onder 3 impliciet ten laste gelegde (telkens) verkopen van minder dan 30 gram hennep kan worden bewezen, komt de rechtbank niet toe. Het verkopen van minder dan 30 gram hennep is een overtreding (artikel 3 in verbinding met artikel 11, eerste, tweede en zesde lid en artikel 13 van de Opiumwet (Ow)). Voor alle overtredingen geldt dat het recht tot strafvordering vervalt door verjaring in drie jaren (artikel 70, eerste lid onder 1° van het Wetboek van Strafrecht). Aangezien de overtredingen meer dan drie jaar geleden zouden hebben plaatsgevonden en de verjaring niet is gestuit, zijn zij verjaard. De officier van justitie zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging ter zake van de onder 3 impliciet subsidiair ten laste gelegde overtreding(en).
4. Waardering van het bewijs
4.1.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 1, 3 impliciet primair en 4 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.1.2.
Vast staat dat [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) op 8 maart 2013 zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [persoon 1] door hem neer te schieten. Wat niet is komen vast te staan, is dat sprake was van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [persoon 2] en verdachte. Hoewel verdachte wist dat [persoon 2] in het bezit was van een vuurwapen omdat hij dat in de weken voorafgaand aan de schietpartij zelf aan [persoon 2] had gegeven, kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat verdachte ervan op de hoogte was dat [persoon 2] ook die bewuste avond het wapen bij zich droeg en van plan was dit wapen mogelijk te gaan gebruiken. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan (het medeplegen van) de poging tot doodslag. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte het vuurwapen op 8 maart 2013 aan [persoon 2] heeft gegeven en evenmin dat zijn opzet gericht was op de poging tot doodslag.
4.1.3.
Ten aanzien van het onder 3 (impliciet primair) ten laste gelegde opzettelijk verkopen van hennep (artikel 11 lid 2 Ow) overweegt de rechtbank dat niet kan worden bewezen dat verdachte in de periode van 1 tot en met 28 maart 2013 een of meer hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep heeft verkocht en/of afgeleverd. Uit het dossier volgt wel dat verdachte in die periode (opzettelijk) hoeveelheden hennep heeft verkocht, maar het zesde lid van artikel 11 Ow houdt in dat de strafbepaling voor het opzettelijk hennep te verkopen alleen van toepassing is als het gaat om ten minste 30 gram. De rechtbank merkt hierbij op dat niet voldoende is dat in een bepaalde periode
in totaalmeer dan 30 gram hennep is verkocht. Het moet bij elke individuele verkoop gaan om minstens 30 gram hennep wil sprake zijn van de strafbepaling van artikel 11 lid 2 Ow betreffende het opzettelijk handelen in strijd met het verbod van artikel 3 onder B van de Opiumwet.
4.1.4.
Het bewijs ten aanzien het onder 4 ten laste gelegde, het voorhanden hebben van een revolver, bestaat in belangrijke mate uit een foto waarop verdachte staat afgebeeld met een revolver. De desbetreffende foto is aangetroffen in de telefoon van verdachte en is volgens de eigenschappen van de digitale foto gemaakt op 24 december 2012. Hoewel kan worden bewezen dat verdachte in de periode van 24 december 2012 tot en met 8 maart 2013 een revolver (merk/type “Ruger Sp101”) aan [persoon 2] heeft overgedragen en hij het in die periode dus ook voorhanden moet hebben gehad, kan niet met voldoende mate van zekerheid worden gezegd dat het vuurwapen waarmee verdachte op 24 december 2012 op de foto staat afgebeeld, ook dit vuurwapen betreft.
4.2.
De rechtbank acht wel bewezen hetgeen onder feiten 2 en 5 is ten laste gelegd. Het volgende is daartoe redengevend.
4.2.1.
Op 27 maart 2013 is er bij verdachte thuis een hoeveelheid hennep aangetroffen. Op de kennisgeving van inbeslagneming staat dat het gaat om 625 gram gedroogde henneptoppen (pagina G058). Uit onderzoek door de forensisch expert van de politie is gebleken dat het om bovengrondse plantendelen met vrouwelijke bloemen met een vers gewicht van 598 en een droog gewicht van 302 gram ging (pagina G165). Verdachte heeft op 28 maart 2013 tegenover de politie bekend dat hij thuis ( [adres 2] ) weed voorhanden heeft gehad (pagina G053). De conclusie is dat het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen zoals onder 4.3. wordt weergegeven.
4.2.2.
Uit de verklaring van [persoon 2] (pagina G195) die wordt ondersteund door de verklaring van [persoon 3] (pagina I087) komt naar voren dat verdachte in de ten laste gelegde periode een vuurwapen met munitie heeft gegeven aan [persoon 2] . De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt doordat verdachte zich meermalen met vuurwapens heeft laten fotograferen en hij het in de ping-berichten op zijn telefoon (pagina’s G006-G007) meer dan eens over vuurwapens heeft.
4.3.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het onder 2 en 5 ten laste heeft begaan met dien verstande dat hij
2. op 27 maart 2013 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een woning gelegen aan het [adres 2] een hoeveelheid van 302 gram hennep;
5. in de periode van 24 december 2012 tot en met 8 maart 2013 te Amsterdam, een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk/type “Ruger Sp101”) en munitie van categorie III, te weten drie patronen (merk/type S&B 357 MAG, kaliber .357 magnum), heeft overgedragen aan [persoon 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, met aftrek van 13 dagen voorarrest, waarvan 137 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
8.2.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte in totaal 15 dagen in voorarrest heeft gezeten en dat verdachte een zeer beperkte jongeman is, die alleen eenvoudige klusjes kan doen en het, gezien zijn predispositie en sombere vooruitzichten, boven verwachting goed doet. Hij zit tegenwoordig in een instelling voor begeleid wonen in [plaats] en gaat niet meer om met zijn criminele jeugdvrienden. De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Indien verdachte langer dan een maand gedetineerd raakt, zal hij zijn kamer verliezen. Tevens zal dan het hulpverleningstraject, waar verdachte veel baat bij heeft, worden stopgezet.
8.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
8.3.2.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.3.
Verdachte heeft zich in maart 2013 schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie en overtreding van de Opiumwet. Hij heeft een vuurwapen met munitie aan [persoon 2] gegeven die er een paar weken later iemand mee heeft neergeschoten. Verdachte heeft aldus bijgedragen aan vuurwapengeweld. Het hoeft geen betoog dat vuurwapens die in de verkeerde handen terechtkomen voor veel ellende kunnen zorgen. Het overdragen van een wapen moet daarom streng worden bestraft. Op 27 maart 2013 is bij verdachte thuis een voor verdere verspreiding geschikte hoeveelheid hennep aangetroffen. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte niet alleen hennep rookte maar die ook veelvuldig verkocht, wat verboden is.
8.3.4.
In een rapport van Stichting Amsta van begin april 2013 staat dat verdachte een jongen met een verstandelijke beperking is die bovendien een grote achterstand op sociaal- en emotioneel ontwikkelingsniveau heeft. Zijn emotionele ontwikkeling was destijds te vergelijken met die van een vijfjarige. Verdachte is hierdoor in combinatie met zijn verstandelijk beperking niet in staat om adequate plannen te maken voor de (nabije) toekomst. Hij leeft voornamelijk in het nu. Hij heeft moeite met vooruit kijken, overzicht houden en een haalbare planning maken.
8.3.5.
In het reclasseringsrapport van 11 september 2018 dat in een andere strafzaak over verdachte is opgemaakt, staat onder meer dat sprake is van zorgelijke, complexe problematiek: verdachte is licht verstandelijk beperkt (LVB) en gebruikt overmatig alcohol. Hij heeft drie kinderen, een dochter van vijf jaar oud en twee zonen van respectievelijk vier en twee jaar oud. Hij zegt te zijn afgekeurd voor werk en vermoedelijk krijgt hij een Wajong-uitkering. Het is onduidelijk of er sprake is van een dagbesteding. Hij is afgelopen zomer overgeplaatst naar een begeleidwonenlocatie van [locatie begeleidendwonen] te [plaats] , een organisatie die onder meer aan jongvolwassenen met een licht verstandelijke beperking een stevige basis biedt voor actieve deelname aan de maatschappij en ondersteuning bij hun persoonlijke ontwikkeling met een gerichte opleiding, begeleiding en behandeling bij werken en wonen. De reclassering merkt in haar rapport verder op dat de LVB-problematiek en verslaving van verdachte in ieder geval nu aan een werkstraf in de weg staan.
8.3.6.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn begint op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
8.3.7.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
8.3.8.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het begin van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is op 27 maart 2013 in verzekering gesteld. De rechtbank wijst heden, meer dan vijfenhalf jaar nadien, vonnis. De zaak is niet gecompliceerd en er kan ook niet worden gezegd dat de verdediging de zaak heeft vertraagd. Gelet op de persoon van verdachte had een voortvarende behandeling voor de hand gelegen. De conclusie is dat de redelijke termijn in ernstige mate, te weten met ruim drieënhalf jaar is overschreden. Het is verdachte niet of nauwelijks uit te leggen dat hij na al die jaren nog eens bij de rechter moet komen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
8.3.9.
De rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf van vier maanden passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een gevangenisstraf van negentig dagen oftewel drie maanden (met aftrek van vijftien dagen voorarrest) waarvan vijfenzeventig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van zes maanden. De rechtbank merkt op dat een straf gelijk aan het voorarrest zoals door de raadsman is voorgesteld onvoldoende recht doet aan de ernst van de zaak. De voorwaardelijke straf heeft niet zozeer als doel om verdachte in het gareel te houden, maar om de ernst van de zaak tot uitdrukking te brengen. Dit in combinatie met het gegeven dat de strafbare feiten in maart 2013 zijn gepleegd, is de reden om de proeftijd te beperken tot zes maanden.

9.Afwijzing vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

9.1.
Verdachte is op 7 september 2011 in de zaak met parketnummer 13/239642-10 voor belediging van een ambtenaar op 16 oktober 2010 (op tegenspraak) veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 20 uren met een proeftijd van 2 jaar.
9.2.
De officier van justitie heeft bij vordering van 2 april 2013, die dezelfde dag ter griffie van deze rechtbank is ontvangen, gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf in verband met deze strafzaak alsnog wordt ten uitvoer gelegd. Ter zitting heeft de officier van justitie gevorderd de vordering af te wijzen.
9.3.
Hoewel is gebleken dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis, ziet de rechtbank nu geen meer aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke werkstraf te gelasten. Het gaat immers om een straf die in 2011 is opgelegd voor een belediging van een ambtenaar die is gedaan in 2010. De tenuitvoerlegging zou nu geen toegevoegde waarde hebben.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 31 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het onder 3 impliciet subsidiair ten laste gelegde.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair, 3 impliciet primair en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor bij 4.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert onderscheidenlijk op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Handelen in strijd met artikel 31, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 31, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
90(
negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 75 (vijfenzeventig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van zes (6) maanden vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 7 september 2011 in de zaak met parketnummer 13/239642-10 opgelegde voorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 oktober 2018.