8.2.De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte in totaal 15 dagen in voorarrest heeft gezeten en dat verdachte een zeer beperkte jongeman is, die alleen eenvoudige klusjes kan doen en het, gezien zijn predispositie en sombere vooruitzichten, boven verwachting goed doet. Hij zit tegenwoordig in een instelling voor begeleid wonen in [plaats] en gaat niet meer om met zijn criminele jeugdvrienden. De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Indien verdachte langer dan een maand gedetineerd raakt, zal hij zijn kamer verliezen. Tevens zal dan het hulpverleningstraject, waar verdachte veel baat bij heeft, worden stopgezet.
8.3.1.De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
8.3.2.De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.3.Verdachte heeft zich in maart 2013 schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie en overtreding van de Opiumwet. Hij heeft een vuurwapen met munitie aan [persoon 2] gegeven die er een paar weken later iemand mee heeft neergeschoten. Verdachte heeft aldus bijgedragen aan vuurwapengeweld. Het hoeft geen betoog dat vuurwapens die in de verkeerde handen terechtkomen voor veel ellende kunnen zorgen. Het overdragen van een wapen moet daarom streng worden bestraft. Op 27 maart 2013 is bij verdachte thuis een voor verdere verspreiding geschikte hoeveelheid hennep aangetroffen. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte niet alleen hennep rookte maar die ook veelvuldig verkocht, wat verboden is.
8.3.4.In een rapport van Stichting Amsta van begin april 2013 staat dat verdachte een jongen met een verstandelijke beperking is die bovendien een grote achterstand op sociaal- en emotioneel ontwikkelingsniveau heeft. Zijn emotionele ontwikkeling was destijds te vergelijken met die van een vijfjarige. Verdachte is hierdoor in combinatie met zijn verstandelijk beperking niet in staat om adequate plannen te maken voor de (nabije) toekomst. Hij leeft voornamelijk in het nu. Hij heeft moeite met vooruit kijken, overzicht houden en een haalbare planning maken.
8.3.5.In het reclasseringsrapport van 11 september 2018 dat in een andere strafzaak over verdachte is opgemaakt, staat onder meer dat sprake is van zorgelijke, complexe problematiek: verdachte is licht verstandelijk beperkt (LVB) en gebruikt overmatig alcohol. Hij heeft drie kinderen, een dochter van vijf jaar oud en twee zonen van respectievelijk vier en twee jaar oud. Hij zegt te zijn afgekeurd voor werk en vermoedelijk krijgt hij een Wajong-uitkering. Het is onduidelijk of er sprake is van een dagbesteding. Hij is afgelopen zomer overgeplaatst naar een begeleidwonenlocatie van [locatie begeleidendwonen] te [plaats] , een organisatie die onder meer aan jongvolwassenen met een licht verstandelijke beperking een stevige basis biedt voor actieve deelname aan de maatschappij en ondersteuning bij hun persoonlijke ontwikkeling met een gerichte opleiding, begeleiding en behandeling bij werken en wonen. De reclassering merkt in haar rapport verder op dat de LVB-problematiek en verslaving van verdachte in ieder geval nu aan een werkstraf in de weg staan.
8.3.6.De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn begint op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
8.3.7.Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
8.3.8.De rechtbank overweegt met betrekking tot het begin van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is op 27 maart 2013 in verzekering gesteld. De rechtbank wijst heden, meer dan vijfenhalf jaar nadien, vonnis. De zaak is niet gecompliceerd en er kan ook niet worden gezegd dat de verdediging de zaak heeft vertraagd. Gelet op de persoon van verdachte had een voortvarende behandeling voor de hand gelegen. De conclusie is dat de redelijke termijn in ernstige mate, te weten met ruim drieënhalf jaar is overschreden. Het is verdachte niet of nauwelijks uit te leggen dat hij na al die jaren nog eens bij de rechter moet komen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
8.3.9.De rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf van vier maanden passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een gevangenisstraf van negentig dagen oftewel drie maanden (met aftrek van vijftien dagen voorarrest) waarvan vijfenzeventig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van zes maanden. De rechtbank merkt op dat een straf gelijk aan het voorarrest zoals door de raadsman is voorgesteld onvoldoende recht doet aan de ernst van de zaak. De voorwaardelijke straf heeft niet zozeer als doel om verdachte in het gareel te houden, maar om de ernst van de zaak tot uitdrukking te brengen. Dit in combinatie met het gegeven dat de strafbare feiten in maart 2013 zijn gepleegd, is de reden om de proeftijd te beperken tot zes maanden.