ECLI:NL:RBAMS:2018:74

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
11 januari 2018
Zaaknummer
13/702579-17, 13/231473-16 (TUL) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor inbraak in vereniging bij een kapsalon in Amsterdam-Noord

Op 11 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man, die werd beschuldigd van inbraak in vereniging bij een kapsalon in Amsterdam-Noord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 september 2017 samen met anderen heeft ingebroken in de kapsalon, waarbij geldbedragen en goederen zijn weggenomen. De verdachte heeft tijdens de terechtzitting verklaard dat hij op de uitkijk stond terwijl zijn mededaders de inbraak pleegden. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het medeplegen van de inbraak, maar sprak de verdachte vrij van de diefstal van een scooter, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij deze zelf had gestolen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 23 dagen voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder behandeling voor middelengebruik en toezicht door de reclassering. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/702579-17, 13/231473-16 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 11 januari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
opgegeven postadres: [adres] , [woonplaats] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in de ‘ [PI] ’ te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 december 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R. Bosman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N. Velthorst, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen in/uit een (bedrijfs)pand gelegen aan/in de [straatnaam] een of meer geldbedragen en/of papieren en/of een spaarpot, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 1] en/of [naam bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot dat (bedrijfs)pand heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2.
primair
hij op of omstreeks 17 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een motor/scooter (merk Piaggio Skipper), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s);
subsidiair:
hij op of omstreeks 19 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer goederen, te weten een motor/scooter (merk Piaggio M60) en/of een motor/scooter (merk Piaggio Skipper) en/of een kentekenplaat (kentekencode [kenteken] ) en/of een kentekenplaat (kentekencode [kenteken] ) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Feit 1 kan bewezen worden verklaard. Verdachte heeft samen met twee andere personen ingebroken in de kapsalon. Verdachte heeft verklaard dat hij op de uitkijk stond. De rollen van verdachte en de twee andere personen waren echter uitwisselbaar en verdachte is er na de inbraak met een deel van de buit vandoor gegaan. Deze omstandigheden zijn voldoende om medeplegen aan te nemen.
Er is geen bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van de rode scooter. Daarom moet hij worden vrijgesproken van feit 2 primair.
Verdachte en zijn mededaders hebben bij de inbraak gezamenlijk gebruik gemaakt van gestolen scooters met daarop gestolen kentekenplaten. Zij moeten daarvan op de hoogte zijn geweest, te meer omdat in de buddyseat van de rode scooter een afgebroken sleutel zat. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzetheling van de beide scooters en de kentekenplaat [kenteken] . Omdat verdachte de kentekenplaat met nummer [kenteken] zelf heeft gestolen, kan heling niet bewezen worden en dient hij van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met de twee andere personen die nacht op pad is gegaan om ‘geld te maken’. Uiteindelijk hebben ze ingebroken in de kapsalon. Verdachte heeft daarbij buiten op de uitkijk gestaan. Hij is bij de rode scooter blijven staan, die hij van iemand had geleend. De andere twee personen zijn de kapsalon binnen gegaan. Eén van deze personen heeft vervolgens goederen in de buddyseat van de rode scooter gedaan, waarna verdachte met de scooter is weggereden. De kentekenplaat die op de rode scooter zat, had hij gestolen. Er was van tevoren niet afgesproken hoe de buit zou worden verdeeld, maar verdachte ging ervan uit dat ieder van hen een derde zou krijgen. De rollen van verdachte en de mededaders waren inwisselbaar.
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde inbraak gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Voor feit 2 primair en subsidiair dient vrijspraak te volgen. Verdachte had de rode scooter waarop hij reed geleend. Diefstal kan niet bewezen worden verklaard. Verdachte wist wel dat de rode scooter gestolen was, maar dat is niet voldoende voor een bewezenverklaring van heling. Daarvoor is vereist dat objectief vast te stellen is dat de scooter van een misdrijf afkomstig is. De verklaring van verdachte alleen is onvoldoende. De kentekenplaat met nummer [kenteken] op de rode scooter had hij zelf gestolen, maar verdachte is alleen heling en niet diefstal ten laste gelegd. Omdat de ‘steler geen heler is’ zal ook waar de verdenking deze kentekenplaat betreft, vrijspraak moeten volgen.
Verdachte had tenslotte geen wetenschap dat de witte scooter waarop de beide andere personen reden en de daarop aanwezige kentekenplaat, gestolen waren. Ook daarvan kan verdachte geen strafrechtelijk verwijt worden gemaakt.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op grond van de aangifte, de camerabeelden van de kapsalon, de waarnemingen van de verbalisanten, de onder verdachte inbeslaggenomen goederen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting acht de rechtbank bewezen dat verdachte de onder 1 ten laste gelegde inbraak in de kapsalon heeft gepleegd. Verdachte en zijn twee mededaders zijn die nacht op pad gegaan met het doel om op criminele wijze geld te verkrijgen. Uiteindelijk hebben zij er voor gekozen om bij de kapsalon in te breken. Verdachte is daarbij buiten op de uitkijk blijven staan. Na de inbraak is hij met een deel van de buit ervandoor gegaan. Verdachte ging ervan uit dat hij een derde van de buit zou krijgen. De rechtbank is daarom van oordeel dat tussen verdachte en zijn mededaders bij de inbraak in de kapsalon een voldoende nauwe en bewuste samenwerking bestond en de rol van verdachte van voldoende gewicht was om medeplegen aan te nemen.
Feit 2 primair
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de in feit 2 primair genoemde scooter zelf heeft gestolen. Het dossier bevat hiervoor geen aanwijzingen. Verdachte zal voor dit feit worden vrijgesproken.
Feit 2 subsidiair
Verdachte heeft verklaard dat hij de kentekenplaat met nummer [kenteken] zelf heeft gestolen. Diefstal van deze kentekenplaat is niet ten laste gelegd, wel opzet- en schuldheling. Nu verdachte niet de heler van door hem zelf gestolen goederen kan zijn, zal hij worden vrijgesproken van heling van deze kentekenplaat, zoals ten laste gelegd onder 2 subsidiair.
De rechtbank acht het bewijs ontoereikend dat verdachte er van op de hoogte was, of had moeten zijn, dat de witte scooter en de op deze witte scooter aanwezige kentekenplaat van diefstal afkomstig waren. Verdachte heeft verklaard dat hij wel wist dat de rode scooter waarop hij reed gestolen was. Ook dat is echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring van heling te komen, omdat daarvoor volgens de wet meer bewijsmiddelen nodig zijn. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de rode scooter gestolen was. Uit het dossier blijkt niet dat de rode scooter waarop verdachte reed de scooter is waarvan aangifte van diefstal door [slachtoffer 2] is gedaan. Ook is aan de scooter zelf niet zichtbaar of deze is gestolen. Dat het slot van de buddyseat is geforceerd, is daarvoor niet voldoende omdat daarmee de scooter niet wordt gestart. Ook van de overige onderdelen van feit 2 subsidiair zal verdachte daarom worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 19 september 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een bedrijfspand gelegen aan de [straatnaam] geldbedragen en een papier en een spaarpot, toebehorende aan [slachtoffer 1] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders zich de toegang tot dat bedrijfspand hebben verschaft door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en onder 2 subsidiair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 111 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsrapport van 12 december 2017.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft eerlijk en open verklaard en wil zijn leven een draai in de goede richting geven. Hij kan zich vinden in de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen ingebroken in een kapsalon. Bij deze inbraak zijn geldbedragen weggenomen en goederen beschadigd. De eigenaresse van de kapsalon heeft schade en daarnaast veel overlast van het gebeuren ondervonden. Verdachte heeft bij zijn handelen enkel oog gehad voor eigen financieel gewin.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie van 29 november 2017 blijkt dat verdachte diverse malen eerder voor onder andere gekwalificeerde vermogensdelicten is veroordeeld.
Gezien de mate van recidive en in aanmerking genomen de oriëntatiepunten voor de straftoemeting en LOVS-afspraken neemt de rechtbank voor het feit een gevangenisstraf van 100 dagen als uitgangspunt. De rechtbank heeft daarbij als strafverzwarende omstandigheden meegewogen dat verdachte de bedrijfsinbraak ’s nachts en samen met anderen heeft gepleegd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn leven een positieve wending wil geven. In dat kader heeft hij met succes deelgenomen aan de cursus ‘Kies voor verandering’, heeft hij zich vrijwillig aangemeld bij Stichting Exodus voor begeleid wonen en is hij bezig met solliciteren. De in het reclasseringsrapport van 12 december 2017 geadviseerde voorwaarden vindt hij nuttig en hij wil zich daaraan houden.
In dit rapport van de reclassering is echter te lezen dat verdachte in het verleden eerder met een positieve instelling een hulpverleningstraject is ingegaan, maar het uiteindelijk liet afweten. Ter terechtzitting heeft verdachte laten blijken dat hij zijn drankgebruik niet als groot probleem ziet en dat hij op dit punt niet te veel wil worden beperkt. Gezien de forse hoeveelheden alcohol die verdachte vrijwel dagelijks nuttigt, ziet de rechtbank hierin een groot risico dat positieve veranderingen niet van de grond zullen komen.
Niettemin wil de rechtbank verdachte een kans geven en zal zij aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 100 dagen, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk deel zullen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering, waaronder een behandelverlichting voor het middelengebruik van verdachte, met een proeftijd van twee jaren.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 22 september 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/231473-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 7 maart 2017 van de politierechter te Amsterdam. Bij dat vonnis is verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 60 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, onder meer op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
100 (honderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
23 (drieëntwintig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden:
- Veroordeelde zal zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
- Veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- Veroordeelde zal medewerking verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan eveneens worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Veroordeelde moet zich binnen vijf werkdagen na vrijlating melden bij het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op het adres [adres 1] . Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en moet hij zich houden aan de door de reclassering gegeven aanwijzingen;
- Veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen voor zijn problematische middelengebruik bij Arkin Inforsa of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Hierbij kan verdiepingsdiagnostiek plaatsvinden binnen een ambulant behandeltraject;
- Veroordeelde wordt verplicht om in Stichting Exodus of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 7 maart 2017 met parketnummer 13/231473-16, zijnde een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Leijten, voorzitter,
mrs. L.R. Wisse en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 januari 2018.