5.2Nadere bewijsoverweging: beoordeling geloofwaardigheid verklaringen aangevers, verdachte en medeverdachte [medeverdachte]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij ten onrechte is beschuldigd in deze zaak. Hij heeft dit niet verder toegelicht, in die zin dat hij zich verder op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
Verdachte heeft erkend dat zij betrokken was bij de prostitutiewerkzaamheden van de aangevers in Nederland en hun verblijf in dat kader in Nederland. Volgens verdachte was zij hierbij echter louter behulpzaam en heeft zij aangevers niet (mede) uitgebuit als prostituees.
De verklaringen van aangevers staan hier lijnrecht tegenover, in die zin dat zij verdachte en medeverdachte [medeverdachte] wel beschuldigen van uitbuiting.
De rechtbank acht de verklaringen van de aangevers wel geloofwaardig en betrouwbaar en verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , mede daarom, niet in hun ontkennende verklaringen. Daartoe is het volgende van belang.
Wat betreft de geloofwaardigheid van aangevers is van belang dat hun verklaringen elkaar onderling ondersteunen.
Zo hebben de aangevers alle drie aangifte gedaan tegen dezelfde daders: verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte] .
Verder vertoont de door aangevers beschreven feitelijke gang van zaken belangrijke overeenkomsten. Dit betreft de wijze waarop verdachte en [medeverdachte] met aangevers en met elkaar omgingen, de wijze waarop aangevers hun verdiensten moesten afstaan, de misleiding daarbij, het toepassen van en dreigen met geweld, het huisvesten in Amsterdam, de controle bij de prostitutiewerkzaamheden en het op en neer reizen van (met name) [medeverdachte] naar Hongarije . Daarmee bieden de verklaringen van aangevers over en weer ondersteuning voor elkaars betrouwbaarheid.
Overigens draagt de omstandigheid dat er op onderdelen sprake is van enig verschil tussen de verklaringen van aangevers eerder bij aan de betrouwbaarheid van aangevers dan dat zij daaraan afbreuk doet. Van enige vorm van afstemming tussen de aangevers is daarmee niet gebleken.
Ten aanzien van de verklaringen van [aangever 2] en [aangever 3] geldt voorts dat zij (gedeeltelijk) gedurende dezelfde periode het slachtoffer van de uitbuiting door verdachte en [medeverdachte] zijn geworden en dat zij – overeenkomstig – over elkaars uitbuitingssituatie hebben verklaard.
Ten aanzien van aangever [aangever 3] is tevens van belang dat hij aangifte heeft gedaan nadat hij door de politie – al zwervend in het Wallengebied met twee tassen in zijn hand en besluiteloos rondkijkend – was aangetroffen en aangesproken. Hij verklaarde aanvankelijk dat hij bang was om het gesprek met de politie aan te gaan. Uiteindelijk is hij toch meegegaan met de politie en heeft hij, na een intakegesprek, aangifte gedaan tegen verdachte en haar medeverdachte. Anders dan de raadsman acht de rechtbank het gelet op deze gang van zaken niet aannemelijk dat [aangever 3] valselijk aangifte heeft gedaan om geld, opvang en verblijfsrecht in Nederland te regelen, mede met het oog op zijn transseksualiteit. Als dat het geval zou zijn geweest, had het meer voor de hand gelegen dat hij zich uit eigen beweging bij de politie had gemeld. De hulpeloze toestand waarin [aangever 3] werd aangetroffen, past naar het oordeel van de rechtbank bij het zijn van slachtoffer van uitbuiting. De rechtbank acht de verklaringen van [aangever 3] gelet op het voorgaande niet onbetrouwbaar als zijnde voortgekomen uit het gestelde eigenbelang.
Ook ten aanzien van aangeefster [aangever 2] acht de rechtbank het niet aannemelijk dat zij verdachte en [medeverdachte] valselijk heeft beschuldigd van uitbuiting, wat verdachte door haar ontkenning in feite stelt. [aangever 2] is door de politie in een woning aangetroffen bij de binnentreding ter aanhouding van (onder meer de) verdachte [verdachte] . Zij is vervolgens aangesproken door de politie en heeft, na een intakegesprek, aangifte gedaan. Ook [aangever 2] heeft zich dus niet zelf gemeld bij de politie om aangifte te doen. Het dossier biedt ook overigens geen enkel aanknopingspunt voor aannemelijkheid van de stelling dat [aangever 2] verdachte en [medeverdachte] valselijk heeft beschuldigd.
De rechtbank acht de verklaringen van [aangever 2] gelet op het voorgaande betrouwbaar.
Ditzelfde geldt voor van de verklaringen van aangeefster [aangever 1] . Daarbij acht de rechtbank nog van belang dat uit een politiemutatie blijkt dat zij zich op 4 februari 2009 huilend tot kamerverhuurder [persoon 2] heeft gewend. Zij heeft toen verklaard dat al haar geld dat zij de laatste drie maanden had verdiend uit de woning was verdwenen. De rechtbank acht, mede in het licht van het dossier, niet aannemelijk dat [aangever 1] destijds tegen voormelde kamerverhuurder heeft gelogen. De rechtbank ziet in deze mutatie een signaal van uitbuiting, in een periode waarin [aangever 1] met verdachte en [medeverdachte] in Nederland woonde en optrok, die de betrouwbaarheid van haar latere verklaringen ondersteunt.
Verder zijn de verklaringen van [aangever 1] consistent en gedetailleerd en biedt het dossier steunbewijs voor belangrijke door [aangever 1] genoemde details. Zo is uit financieel onderzoek gebleken dat [aangever 1] geldbedragen naar [medeverdachte] en een zus van hem, beiden op dat moment verblijvend in Hongarije , heeft gestuurd. Ook heeft aangever [aangever 3] verklaard dat verdachte [verdachte] tegen hem heeft gezegd dat [aangever 1] voor haar en medeverdachte [medeverdachte] had gewerkt.
Tegenover de verklaringen van aangevers, staan de ontkennende verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] .
Ten aanzien van de verklaringen van verdachte die – anders dan medeverdachte [medeverdachte] – wel nader heeft verklaard, overweegt de rechtbank het volgende.
Opvallend is dat verdachte weinig tot niets heeft verklaard over medeverdachte [medeverdachte] . In eerste instantie heeft zij ontkend [medeverdachte] te kennen. Later heeft zij verklaard hem wel te kennen, maar slechts van een eenmalige ontmoeting. De broer van verdachte, [broer verdachte] , heeft echter verklaard dat verdachte en [medeverdachte] een relatie hadden en samenwoonden en ondersteunt derhalve in zoverre de verklaring van aangevers op dit punt. Die verklaren immers ook dat verdachte en [medeverdachte] een relatie hadden en samenwoonden en zij hen gezamenlijk hebben uitgebuit.
Gelet hierop vindt de rechtbank de verklaringen van verdachte over (de rol van en haar verhouding tot) [medeverdachte] ongeloofwaardig dan wel, voor zover zij zich op haar zwijgrecht heeft beroepen, onvolledig.
Verder heeft verdachte ontkend dat zij in Zwitserland heeft verbleven, althans daarover gezwegen. Uit informatie van de Zwitserse autoriteiten is echter gebleken dat op naam van verdachte een verblijfs-/werkvergunning (als ‘erotik masseuse’) is verstrekt in juli/augustus 2008. Dit ondersteunt de verklaringen van aangevers [aangever 1] en [aangever 2] dat verdachte wel degelijk in Zwitserland heeft verbleven en zich aldaar met prostitutie heeft bezig gehouden.
De rechtbank acht de verklaringen van verdachte ook op dit punt ongeloofwaardig dan wel, voor zover zij zich op haar zwijgrecht heeft beroepen, onvolledig. Aangevers [aangever 1] en [aangever 2] hebben immers verklaard in Zwitserland met verdachte in contact te zijn gekomen en mede op grond van wat verdachte over het werken in de prostitutie in Nederland had verteld (met verdachte) naar Nederland te zijn gereisd.
Gezien het voorgaande heeft verdachte over belangrijke onderwerpen ongeloofwaardig verklaard dan wel geen opening van zaken gegeven. Dat doet afbreuk aan de overtuigingskracht van haar verklaringen, in het bijzonder aan de ontkenning dat zij aangevers mede heeft uitgebuit.