In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 september 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 3 juli 2018. De opgeëiste persoon, geboren in 1974 in Polen, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats in het land. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure doorlopen, waarbij meerdere zittingen zijn gehouden op 23 augustus, 11 september en 27 september 2018.
Tijdens de zittingen is de officier van justitie bijgestaan door mr. J.J.M. Asbroek en later door mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Martin, en een Poolse tolk. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat niet was komen vast te staan dat aan de vereisten van de OLW was voldaan. De rechtbank oordeelde dat de informatie die was verstrekt door de Poolse justitiële autoriteit onvoldoende was om te bepalen waarvoor de overlevering precies werd verzocht, met name met betrekking tot een onderliggend vonnis. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen op de zittingen die tot de onderliggende uitspraken hebben geleid, wat een weigeringsgrond vormde.
De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering geweigerd en de overleveringsdetentie opgeheven. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.