ECLI:NL:RBAMS:2018:7309

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
15 oktober 2018
Zaaknummer
13/741297-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en wapenbezit door verdachte in Amsterdam

Op 8 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en het voorhanden hebben van verboden wapens. De zaak kwam ter terechtzitting naar aanleiding van een incident op 24 november 2017, waarbij de verdachte zijn ex-vriendin mishandelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met kracht in het gezicht van het slachtoffer heeft geslagen, wat resulteerde in letsel. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van een pistool en een boksbeugel op verschillende data in december 2017 en april 2017. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging betoogde dat niet alle beschuldigingen bewezen konden worden.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de mishandeling en het voorhanden hebben van de wapens. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het pistool, een CZ VZOR 50, en de boksbeugel in zijn bezit had, en dat hij wist dat deze voorwerpen zich in zijn woning bevonden. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uur en vervangende hechtenis van 60 dagen, en oordeelde dat de verdachte ook een schadevergoeding moest betalen aan het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien het feit dat het slachtoffer de moeder van het kind van de verdachte was, en dat er een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van anderen was ontstaan door het bezit van de wapens.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/741297-17
Datum uitspraak: 8 augustus 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T.R. van Roomen, en van wat de gemachtigde raadsvrouw, mr. M. Rijser, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. mishandeling van [persoon] op 24 november 2017 te Lelystad;
2. het voorhanden hebben van een pistool op 13 december 2017 te Amsterdam;
3. het voorhanden hebben van een boksbeugel op 13 december 2017 te Amsterdam;
4. het voorhanden hebben van een patroon op 25 april 2017 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw bepleit dat enkel kan worden bewezen dat verdachte [persoon] (hierna: [persoon] ) éénmaal heeft geslagen. Dit heeft verdachte zelf verklaard en wordt ondersteund door de letselverklaring. De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrij te spreken. Verdachte heeft ontkend het pistool voorhanden te hebben gehad. Het pistool is gevonden in een Louis Vuittontas die niet van hem is. Bovendien slapen er meerdere personen in de woning, waardoor het goed mogelijk is dat één van hen het pistool daar heeft achtergelaten.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte [persoon] eenmaal met kracht in het gezicht heeft geslagen. Verdachte heeft bekend [persoon] een vuistslag in haar gezicht te hebben gegeven. Uit de letselverklaring en de foto’s is gebleken dat [persoon] een bebloede neus had. Ter terechtzitting heeft de rechtbank geconstateerd dat [persoon] hier een litteken bij haar neus aan heeft overgehouden.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht bewezen dat verdachte een pistool voorhanden heeft gehad. Uit het rapport van de deskundige van de politie is gebleken dat het een verboden pistool betreft, te weten merk CZ, model VZOR 50 en kaliber 7.65mm, van categorie III. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat verdachte niet wist dat het wapen in zijn eigen woning lag. Bij de doorzoeking hebben de politieagenten verklaard dat er weinig spullen in de woning stonden en dat het duidelijk was dat verdachte er alleen verbleef. Op de grond lag een stapel kledingstukken, waarop de blauwe Louis Vuittonschoudertas lag. Het pistool is gevonden in deze schoudertas. De rechtbank acht aannemelijk dat de kleding van verdachte was nu hij zich tijdens de doorzoeking wilde omkleden en hij een trainingsbroek aantrok die behoorde tot die kleding die onder de schoudertas lag. De politieagenten zagen verdachte op dat moment schichtig naar de schoudertas kijken en proberen om met zijn voet een trui over de tas te schuiven. Daar komt bij dat de boksbeugel, waarvan verdachte heeft verklaard dat deze van hem is, ook op deze stapel kleding lag, naast de tas. Bovendien bevat het dossier een facebookfoto waarop verdachte met een soortgelijke Louis Vuittontas is gezien. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de stapel kleding en de schoudertas, die op deze stapel lag, aan verdachte toebehoren. Nu het vuurwapen in de schoudertas is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat het pistool in de schoudertas zat en dat hij het voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feiten 3 en 4
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 13 december 2017 een boksbeugel en op 25 april 2017 munitie, te weten een patroon, voorhanden heeft gehad. De politieagenten hebben deze voorwerpen bij hem aangetroffen en verdachte heeft bekend dat hij deze voorwerpen voorhanden had. Uit de rapporten is gebleken dat het gaat om een boksbeugel van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en Munitie en om een patroon, 7.65 millimeter Br. en voorzien van het bodemstempel G.F.L. 7.65 mm.
Grondslag voor de bewezenverklaring
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 24 november 2017 te Lelystad [persoon] heeft mishandeld, door voornoemde [persoon] met kracht eenmaal in het gezicht te stompen;
2.
op 13 december 2017 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool, merk CZ, model VZOR 50 en kaliber 7.65mm, voorhanden heeft gehad;
3.
op 13 december 2017 te Amsterdam een wapen, van categorie I, onder 3°, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad;
4.
op 25 april 2017 te Amsterdam munitie van categorie III, te weten een patroon, 7.65 millimeter Br. en voorzien van het bodemstempel G.F.L. 7.65 mm, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om een taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verdachte kent een problematisch verleden met weinig stabiliteit en het is belangrijk dat hij hulp kan krijgen teneinde meer structuur in zijn leven op te bouwen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal hem daarbij niet helpen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [persoon] . Daarmee heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en haar angst aangejaagd. De rechtbank rekent verdachte de gepleegde mishandeling zwaar aan, omdat het slachtoffer de moeder van zijn kind is. Bovendien was hun kind op het moment van de mishandeling in de woning aanwezig. Ook heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van verboden wapens en munitie. Door zo te handelen is een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen ontstaan. Vuurwapens worden steeds vaker gebruikt bij het plegen van strafbare feiten, in het bijzonder in Amsterdam zijn daarvan de ernstige gevolgen zichtbaar. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht als uitgangspunt genomen. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verdachte liep bovendien in een proeftijd en heeft zich niet goed aan de afspraken met de reclassering gehouden. De rechtbank heeft echter oog voor de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals naar voren gebracht door de raadsvrouw. Eerdere onvoorwaardelijke gevangenisstraffen hebben verdachte er niet van weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. Verdachte heeft geen dagbesteding en uit zijn strafblad is gebleken dat verdachte nooit eerder een taakstraf is opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht een taakstraf van na te noemen duur met aftrek van voorarrest passend en geboden, om verdachte een
allerlaatste kanste geven om zijn leven te beteren.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • Itemnummer 5376753 – 1 STK Munitie
  • Itemnummer 5498559 – 1 STK Pistool CZ
  • Itemnummer 5498966 – 1 STK Zaktelefoon, iPhone 9
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: munitie en een pistool CZ, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 2 en 4 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het inbeslaggenomen en niet teruggeven voorwerp, te weten een zaktelefoon, iPhone 9, behoort aan verdachte toe en zal aan hem worden geretourneerd nu de relatie met het ten laste gelegde ontbreekt.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon] vordert € 31,64 aan materiële schadevergoeding, € 800,00 aan immateriële schadevergoeding en € 316,83 aan proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering gedeeltelijk toe te wijzen. Vergeleken met soortgelijke zaken is een bedrag van € 400,00 aan immateriële schadevergoeding redelijk. De proceskosten zijn voldoende onderbouwd en kunnen geheel worden toegewezen. De materiële schadevergoeding is onvoldoende onderbouwd en moet met het overige deel van de immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard.
De raadsvrouw heeft verzocht om de gehele vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Immers is uit de letselverklaring, de foto’s en de toelichting van [persoon] ter terechtzitting gebleken dat zij (blijvend) letsel heeft als gevolg van de vuistslag. De gevorderde immateriële schadevergoeding komt de rechtbank voor het deel van € 400,00 niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft ook vergoeding voor de gemaakte advocaatkosten gevorderd ter hoogte van € 316,83, waarbij is aangesloten bij het liquidatietarief van de Raad voor de Rechtsbijstand. Dit bedrag komt de rechtbank redelijk voor en zal volledig worden toegewezen. De rechtbank legt daarbij ook de schadevergoedingsmaatregel op.
Voor het overige zal de benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan desgewenst het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36b, 36c, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
mishandeling;
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf,bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 (zestig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • Itemnummer 5376753 – 1 STK Munitie;
  • Itemnummer 5498559 – 1 STK Pistool CZ.
Gelast de
teruggaveaan
[naam verdachte]van:
 Itemnummer 5498966 – 1 STK Zaktelefoon, iPhone 9.
Wijstde vordering van [persoon] , wonende te Amsterdam,
toetot
€ 716,83 (zegge zevenhonderdzestien euro en drieëntachtig cent).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 november 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon] aan de Staat € 716,83 (zegge zevenhonderdzestien euro en drieëntachtig cent) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 14 (veertien) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin haar vordering is.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en C.M. Berkhout, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart en N.A. Nowotny, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2018.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]