ECLI:NL:RBAMS:2018:7304

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2018
Publicatiedatum
15 oktober 2018
Zaaknummer
13/684549-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake meervoudige strafzaak met betrekking tot vernieling en mishandeling

Op 14 september 2018 heeft de rechtbank Amsterdam een vonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1978, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder vernieling en mishandeling. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 31 augustus 2018, waarbij de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, de vordering heeft ingediend. De tenlastelegging omvatte onder andere de mishandeling van [persoon 2] op 27 december 2017, de vernieling van een politieauto op 5 januari 2018, en de vernieling van de inboedel van [persoon 3] op 4 januari 2018. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, omdat de bewijsvoering onvoldoende was. Echter, de rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 27 december 2017 [persoon 2] heeft mishandeld door haar met kracht te duwen, en dat hij op 5 januari 2018 de politieauto heeft vernield. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 6 maart 2018 het dagverblijf van de politie onbruikbaar heeft gemaakt en een ambulancechauffeur heeft bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de Nationale Politie en Reclamebureau [naam bedrijf bv]. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684549-17 (Promis) + 13/106254-17 (tul)
Datum uitspraak: 14 september 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
verdachte heeft als verblijfadres opgegeven [adres 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en van wat de benadeelde partij, [persoon 1] , naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
mishandeling van [persoon 2] op 27 december 2017 te Amsterdam;
vernieling van een ruit van een politieauto van de Nationale Politie, eenheid Amsterdam op 5 januari 2018 te Amsterdam;
vernieling van de inboedel en deuren van [persoon 3] van de woning aan de [adres 3] op 4 januari 2018 te Amsterdam;
vernieling van een telefoon en balkonstoelen van [persoon 1] op 4 januari 2018 te Amsterdam;
vernieling van een bromfiets van [persoon 4] op 4 januari 2018 te Amsterdam;
het onbruikbaar maken van een dagverblijf van de Politie eenheid Amsterdam op 6 maart 2018 te Amsterdam;
bedreiging van ambulancechauffeur ( [nummer 1] ) en ambulancemedewerker ( [nummer 2] ) op 6 maart 2018 te Amsterdam;
vernieling van een abri van reclamebureau [naam bedrijf bv] op 12 februari 2018 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 4 en 5 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat beide feiten kunnen worden bewezen als de verklaringen van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ), [persoon 4] (hierna: [persoon 4] ) en verdachte in onderlinge samenhang worden gelezen.
3.2.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 4 en 5 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 4 en 5 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De verklaringen van [persoon 1] en verdachte komen overeen voor zover deze betrekking hebben op het plaatsvinden van ruzie in het appartement van [persoon 1] . Dit is anders voor wat betreft het gedeelte van de ruzie dat zich op het balkon heeft afgespeeld. [persoon 1] heeft verklaard dat hij verdachte heeft opgesloten op het balkon en dat verdachte vervolgens drie balkonstoelen naar beneden heeft gegooid. Verdachte heeft verklaard dat het [persoon 1] was die de balkonstoelen van het balkon heeft gegooid. De buurman van [persoon 1] , [persoon 4] heeft verklaard dat zijn Surinaamse buurman, [persoon 1] , alleen op het balkon stond en dat de stoelen vanuit het appartement naar buiten werden gegooid. Omdat deze verklaringen wat betreft het onderdeel door wie de stoelen naar buiten zijn gegooid lijnrecht tegenover elkaar staan en steunbewijs ontbreekt, zal de rechtbank verdachte vrijspreken voor het gooien van de balkonstoelen. Ook zal de rechtbank verdachte vrijspreken voor het vernielen van de telefoon van [persoon 1] , omdat de verklaringen van [persoon 1] en verdachte ook ten aanzien van dit deel tegenstrijdig zijn en steunbewijs ontbreekt. Immers, [persoon 1] heeft verklaard dat verdachte de telefoon heeft vernield en verdachte heeft verklaard dat de barst al in de telefoon van [persoon 1] zat. Dit betekent dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 4. ten laste gelegde. Hieruit vloeit voort dat verdachte ook wordt vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde. Hoewel uit het dossier blijkt dat de scooter van [persoon 4] is beschadigd, staat niet vast wie de balkonstoelen – die op de scooter zouden zijn gevallen – naar beneden heeft gegooid. Hierdoor kan niet worden vastgesteld wie de schade heeft veroorzaakt.
Bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 27 december 2017 [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) met kracht heeft geduwd, waardoor zij met haar hoofd tegen de gevel terecht is gekomen. Aangeefster [persoon 2] heeft aanvankelijk in haar aangifte verklaard dat verdachte haar een klap gaf tegen haar linker wang, waardoor zij pijn ondervond. In een aanvullende verklaring heeft zij verklaard dat verdachte haar een tikkie – eigenlijk meer een duw – gaf. De politieagenten ter plaatse zagen dat [persoon 2] een linker rode wang had. Volgens [persoon 2] kwam dit door de klap van verdachte. Ook bevat het dossier de getuigenverklaring van [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ). [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte de vrouw hard naar achteren duwde, waardoor zij met haar hoofd tegen de gevel aankwam. Hij hoorde een bonk toen haar hoofd de gevel raakte. Doordat een bonk te horen was toen [persoon 2] werd geduwd, acht de rechtbank bewezen dat verdachte haar met kracht heeft geduwd.
Bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 5 januari 2018 de politieauto met kenteken [kenteken] heeft vernield door tegen de autoruit te schoppen op grond van de aangifte van de Nationale Politie, eenheid Amsterdam en de bekennende verklaring van verdachte.
Bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op of omstreeks 4 januari 2018 de inboedel en deuren van de woning van [persoon 3] aan de [adres 3] heeft vernield op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
Bewezenverklaring van het onder 6 en 7 ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 6 maart 2018 het dagverblijf van de politie Eenheid Amsterdam onbruikbaar heeft gemaakt, door hierin te urineren en zijn ontlasting tegen de ramen te smeren en te gooien op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 6 maart 2018 de ambulancechauffeur ( [nummer 1] ) heeft bedreigd met zware mishandeling door met bebloede vuisten tegenover de ambulancechauffeur te gaan staan, een vechthouding aan te nemen en te roepen “he, wat moet jij nou” en “ ik pak je”. De aangifte van de ambulancechauffeur ( [nummer 1] ) wordt ondersteund door de aangifte van de ambulancemedewerker ( [nummer 2] ). De ambulancemedewerker ( [nummer 2] ) heeft in zijn aangifte alleen verklaard dat verdachte hem duwde en dreigend op hem afliep. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is voor de gerede vrees dat de ambulancemedewerker zich hierdoor bedreigd voelde met zware mishandeling dan wel door bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zal verdachte voor dit deel vrijspreken.
Bewezenverklaring van het onder 8 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de aangifte en de getuigenverklaring van [getuige 2] bewezen dat verdachte op 12 februari 2018 een abri van Reclamebureau [naam bedrijf bv] op station Holendrecht heeft vernield door tegen de abri te trappen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 27 december 2017 te Amsterdam, [persoon 2] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 2] met kracht te duwen, waardoor voornoemde [persoon 2] hard met haar hoofd tegen de gevel terecht kwam;
2.
op 5 januari 2018 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een politieauto, gekentekend [kenteken] , toebehorende aan de Nationale Politie, eenheid Amsterdam, heeft vernield;
3.
op of omstreeks 4 januari 2018 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk de inboedel van een woning gevestigd aan de [adres 3] en deuren in die woning, toebehorende aan het [persoon 3] heeft vernield en beschadigd;
6.
op 6 maart 2018 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een dagverblijf, toebehorende aan de politie Eenheid Amsterdam, onbruikbaar gemaakt door in dat dagverblijf te urineren en zijn, verdachtes, behoefte te doen en door zijn, verdachtes, ontlasting tegen de ramen van dat dagverblijf te smeren en te gooien;
7.
op 6 maart 2018 te Amsterdam, een ambulancechauffeur ( [nummer 1] ) heeft bedreigd met zware mishandeling, door een vechthouding aan te nemen en door met bebloede vuisten voor voornoemde ambulancechauffeur te gaan staan en door tegen voornoemde ambulancechauffeur te roepen: “he, wat moet jij nou” en “ik pak je”;
8.
op 12 februari 2018 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een abri op station Holendrecht, toebehorende aan reclamebureau [naam bedrijf bv] , heeft vernield door tegen voornoemde abri te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 (vier) maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van de inboedel en deuren van zijn woning, een ruit van een politieauto, een abri en het onbruikbaar maken van een dagverblijf. Hiermee heeft verdachte veel overlast veroorzaakt en financiële schade voor de benadeelden. Ook heeft verdachte zijn (ex-)vriendin [persoon 2] mishandeld en een ambulancechauffeur bedreigd. Met het mishandelen en bedreigen van hen heeft verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op hun lichamelijke en geestelijke integriteit. De rechtbank overweegt in dit verband dat het van cruciaal belang is dat hulpverleners hun werkzaamheden onbelemmerd kunnen uitvoeren. Juist hulpverleners zouden tijdens hun werk niet bedacht hoeven te zijn op verbaal dan wel fysiek geweld. Met het belemmeren van de werkzaamheden van de hulpverleners is de veiligheid van het slachtoffer, die op dat moment dringend medische zorg nodig had, in het gedrang gekomen. Ook zorgen dit soort feiten voor verontwaardiging in de samenleving en wordt het gevoel van openbare veiligheid aangetast. De rechtbank rekent dit verdachte dan ook zeer aan.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij meerdere malen is veroordeeld voor vernielingen, mishandeling en bedreiging. De onderhavige vordering tot tenuitvoerlegging ziet ook op mishandeling van hetzelfde slachtoffer.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 29 juni 2018, opgemaakt door gedragsneuroloog C. Jonker (hierna: Jonker). Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Er is sprake van een postcontusioneel syndroom, gekenmerkt door discrete afwijkingen bij standaard neurologisch onderzoek, cognitieve stoornissen en (vermoedelijk) gedragsverandering. Het is waarschijnlijk dat het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed is geweest door het postcontusioneel syndroom. De voordien reeds bestaande executieve functiestoornissen als gevolg van de lage intelligentie zijn door het traumatisch hersenletsel aangescherpt. Het lijkt waarschijnlijk dat dat in het bijzonder de controle op impulsief gedrag bij het gebruik van alcohol doet afnemen. Bovendien verdroeg verdachte het claimend gedrag van zijn vriendin, die continu een appel op hem deed, niet meer. Het hersenorganisch lijden heeft derhalve geleid tot een inperking van verdachtes keuzevrijheid.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 28 juni 2018, opgemaakt door psycholoog V.I. Tiemans. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven en in aanvulling op bovenstaand psychiatrisch rapport – onder meer het volgende in.
Naast het postcontusioneel syndroom, gekenmerkt door discrete afwijkingen bij standaard neurologisch onderzoek, cognitieve stoornissen en (vermoedelijk) gedragsverandering, is bij verdachte op intellectueel gebied ook lage begaafdheid gemeten. Door het hersenorganisch lijden is hij prikkelbaar geworden en kan hij de consequenties van zijn handelen minder goed overzien dan voorheen. Ook was er ten tijde van het ten laste gelegde in ieder geval sprake van middelenmisbruik. Zoals uit de rapportage van Jonker is gebleken, is het waarschijnlijk dat de controle op impulsief gedrag bij het gebruik van alcohol kan afnemen.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies uit deze rapportages en ziet in de achtergrond en de persoonlijkheid van verdachte aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij weegt in het voordeel van verdachte mee dat het beter met hem gaat en dat verdachte de afgelopen periode geen contact meer heeft gehad met politie en justitie.
Dit alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van het voorarrest passend.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen

8.1.
Ten aanzien van de benadeelde partij Nationale Politie, eenheid Amsterdam
De benadeelde partij Nationale Politie, eenheid Amsterdam vordert € 836,21 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 1]
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 830,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde.
8.3.
Ten aanzien van de benadeelde partij politie Eenheid Amsterdam
De benadeelde partij Politie Eenheid Amsterdam vordert € 58,08 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 6 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.4.
Ten aanzien van de benadeelde partij Reclamebureau [naam bedrijf bv]
De benadeelde partij Reclamebureau [naam bedrijf bv] vordert € 369,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 8 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Slachtoffer is een (middelgrote) onderneming
De schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, is een zelfstandige strafrechtelijk maatregel die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken zoveel mogelijk uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het Openbaar Ministerie (de Staat). Nu de benadeelde in de onderhavige zaak evenwel een commerciële onderneming van enige omvang betreft, die in staat moet worden geacht zelf, waar nodig, tot incasso over te gaan, verhoudt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zich niet met voormeld doel van die maatregel. Om die reden zal de schadevergoedingsmaatregel niet aan de verdachte worden opgelegd.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 29 december 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/106254-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 19 september 2017 van de politierechter Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 6, 7 en 8 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
mishandeling;
ten aanzien van het onder 2, 3 en 8 bewezen verklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 6 bewezen verklaarde;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken;
ten aanzien van het onder 7 bewezen verklaarde:
bedreiging met zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijstde vordering van de
benadeelde partij Nationale Politie, eenheid Amsterdam toetot een bedrag van € 836,21 (achthonderdzesendertig euro en éénentwintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van 5 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan de Nationale Politie, eenheid Amsterdam voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijstde vordering van de
benadeelde partij Politie Eenheid Amsterdam toetot een bedrag van € 58,08 (achtenvijftig euro en acht cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van 6 maart 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan de Politie Eenheid Amsterdam voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijstde vordering van de
benadeelde partij Reclamebureau [naam bedrijf bv] toetot een bedrag van € 369,00 (driehonderdnegenenzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van 12 februari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan Reclamebureau [naam bedrijf bv] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij
[persoon 1] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Gelastde tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 19 september 2017 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een
gevangenisstrafvoor de duur van
2(
twee) weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 september 2018.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]