ECLI:NL:RBAMS:2018:7254

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2018
Publicatiedatum
12 oktober 2018
Zaaknummer
13/650017-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met poging tot zware mishandeling op slachtoffer op pont in Amsterdam

Op 12 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige man, die samen met een ander in oktober 2016 een man heeft mishandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, en 150 uur taakstraf. De zaak kwam ter terechtzitting op 28 september 2018, waar de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, de verdachte vrij wilde spreken van poging tot doodslag, maar wel het medeplegen van zware mishandeling bewezen achtte. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat de verdachte zich wel schuldig had gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling. De mishandeling vond plaats op een pont in Amsterdam, waar de verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer, die op dat moment weerloos was, meermalen hebben geschopt en geslagen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder een autismespectrumstoornis. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, behandeld en een schadevergoeding toegewezen van € 1.000,- voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/650017-17
Datum uitspraak: 12 oktober 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 september 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T. den Haan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op of omstreeks 16 oktober 2016 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
primair:medeplegen van poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling op [slachtoffer] ;
subsidiair: openlijke geweldpleging jegens voormelde [slachtoffer] .
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken van het medeplegen van poging tot doodslag vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Het medeplegen van poging tot zware mishandeling kan wel bewezen worden verklaard.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken van het medeplegen van poging tot doodslag vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Voorts dient verdachte volgens de raadsman van een aantal in de tenlastelegging opgenomen gedachtestreepjes te worden vrijgesproken omdat er pas vanaf het moment dat verdachte zich fysiek mengde in de confrontatie met aangever sprake was van medeplegen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Inleiding
De rechtbank leidt uit het dossier het volgende af. In de nacht van 15 op 16 oktober 2016 staan [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en zijn partner [naam partner] met hun scooter op de pont richting Amsterdam Centraal Station, die was vertrokken vanuit Amsterdam-Noord. Op de pont bevinden zich ook drie jongens – waaronder verdachte – die op twee scooters rijden. Op enig moment worden [slachtoffer] en zijn partner op de pont door één van de jongens aangesproken. Als de pont aanmeert bij de De Ruyterkade rijden [slachtoffer] en [naam partner] met hun scooter de pont af. Voor hen rijdt een scooter met de twee medeverdachten en weer daarvoor rijdt verdachte op een scooter. Kort hierop botst de scooter van [slachtoffer] en zijn partner, als gevolg van een plotselinge stuurbeweging van de scooter met de medeverdachten, tegen de achterkant van die scooter aan. Het volgende wat [slachtoffer] zich kan herinneren is dat hij voeten op zich af ziet komen en dat hij geschopt en geslagen wordt. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer] aangezichtsletsel opgelopen. Verdachte verklaart dat hij geweld heeft gebruikt richting [slachtoffer] , wat ook blijkt uit de camerabeelden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke geweldshandelingen door verdachte zijn gepleegd en of zijn handelen is aan te merken als (het medeplegen van) een poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling of openlijke geweldpleging.
4.3.2.
Vrijspraak medeplegen poging tot doodslag
Met de officier van justitie en de verdediging ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat verdachte, blijkens zijn handelingen, het (voorwaardelijk) opzet had om [slachtoffer] te doden en spreekt hem daarvan vrij.
4.3.3.
Bewezenverklaring medeplegen poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het
medeplegen van poging tot zware mishandeling en overweegt hiertoe als volgt.
Verklaring verdachte
Verdachte verklaart op 17 februari 2017 bij de rechter-commissaris dat hij zich de bewuste nacht met zijn scooter op de pont vanuit Amsterdam-Noord bevond. Hij was samen met twee andere jongens, die samen op een andere scooter zaten. Verdachte rijdt (als eerste) de pont af en hoort kort hierop geluiden achter zich. Als hij zich omdraait ziet hij medeverdachten, [slachtoffer] en diens partner op de grond liggen. Verdachte verklaart dat hij toen is opgekomen voor zijn vriend en dat hij [slachtoffer] één trap tegen zijn rug/zij heeft gegeven.
Ter terechtzitting verklaart verdachte in eerste instantie dat hij [slachtoffer] eenmaal heeft geschopt. Na het bekijken van de camerabeelden verklaart verdachte dat hij [slachtoffer] tweemaal heeft getrapt, te weten tegen zijn rug en zij. Hij heeft [slachtoffer] geen knietje tegen het hoofd gegeven.
Waarneming rechtbank camerabeelden
Van hetgeen in de vroege ochtend van 16 oktober 2016 op de De Ruyterkade heeft plaatsgevonden zijn camerabeelden van de aldaar gesitueerde camera’s veiliggesteld. Deze beelden zijn door de politie bekeken en beschreven.
De rechtbank heeft de beelden ter terechtzitting en in de raadkamer bekeken. In de raadkamer heeft de rechtbank de beelden ingezoomd en in slow-motion afgespeeld, in het bijzonder het moment dat verdachte volgens de politie een knietje tegen het hoofd van [slachtoffer] zou hebben gegeven. Daarbij heeft de rechtbank het volgende vastgesteld. Om 01:57:42 uur rijdt verdachte op zijn scooter op de De Ruyterkade, komende uit de richting van de veerpont Buiksloterweg en gaande in de richting van Amsterdam-West. Kort hierna komen medeverdachten, het slachtoffer [slachtoffer] en zijn partner in beeld. Als de scooter van de medeverdachten vaart mindert probeert [slachtoffer] tevergeefs de scooter te ontwijken. [slachtoffer] en zijn partner komen door de botsing ten val. Verdachte is hierbij niet betrokken en rijdt aanvankelijk door. In het tijdsbestek vanaf het moment dat verdachte enkele seconden later zijn scooter keert, hij terugrijdt naar de vechtpartij en hij vervolgens van zijn scooter stapt, hebben medeverdachten al diverse geweldshandelingen jegens [slachtoffer] begaan. Als verdachte op korte afstand van de plek waar [slachtoffer] ligt van zijn scooter stapt en richting [slachtoffer] rent, stompt één van de medeverdachten [slachtoffer] –die op dat moment op handen en knieën zit- door op snelle wijze en met kracht zijn hand van boven naar beneden te bewegen. De rechtbank merkt op dat het niet anders kan dan dat verdachte deze geweldshandeling van medeverdachte jegens [slachtoffer] heeft waargenomen en verdachte vanaf dat moment, door aan te sluiten bij het geweld en gelet op zijn daaropvolgende handelen, kan worden aangemerkt als medepleger.
Als verdachte vervolgens richting het slachtoffer loopt wordt [slachtoffer] wederom door diezelfde medeverdachte gestompt. Daaropvolgend neemt verdachte een aanloop, trekt zijn been naar achter en geeft [slachtoffer] - die op dat moment op handen en knieën zit – vervolgens met kracht een knietje hoog tegen zijn bovenlichaam. De rechtbank kan niet vaststellen dat ook het hoofd van [slachtoffer] door het knietje is geraakt. Na het knietje wordt [slachtoffer] door één van de medeverdachten wederom geslagen waarbij die medeverdachte zijn hand van boven naar beneden beweegt. Voordat verdachte terug naar zijn scooter loopt schopt hij [slachtoffer] – die nog op de grond ligt – tegen zijn lichaam.
Conclusie
Het geweld heeft diverse getuigen ertoe gebracht in te grijpen ter bescherming van [slachtoffer] (en diens partner). Getuige [naam getuige] spreekt van een regelrechte afranseling waarbij de slachtoffers geen schijn van kans maakten. Volgens deze getuige was het aan de jongens te merken dat ze vaker hadden gevochten. Ook de rechtbank heeft – zoals hiervoor uiteen is gezet – op de beelden waargenomen dat verdachten in korte tijd veel en krachtig geweld op een weerloze [slachtoffer] hebben uitgeoefend. Gelet op de kwetsbare positie van [slachtoffer] , die zich voornamelijk op handen en knieën bevond, in combinatie met de diverse geweldshandelingen waarbij [slachtoffer] ook tegen het bovenste, kwetsbare, deel van zijn lichaam is geraakt, in het bijzonder de krachtige stompen van de medeverdachte tegen het hoofd van [slachtoffer] , was de kans dat [slachtoffer] als gevolg hiervan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen aanmerkelijk te noemen. De rechtbank acht hierbij van belang dat verdachte zijn geweldshandelingen heeft gepleegd nadat hij had gezien dat [slachtoffer] al hard tegen het hoofd was gestompt door de medeverdachte. Hierdoor had verdachte er rekening mee moeten houden dat [slachtoffer] al letsel aan het hoofd had opgelopen. Door daarna nog met kracht een knietje te geven tegen het bovenste deel van het lichaam, ter hoogte of tegen het hoofd, in combinatie met de overige door hem en medeverdachte uitgevoerde geweldshandelingen, heeft verdachte bewust de kans aanvaard dat [slachtoffer] hierdoor zwaar lichamelijk letsel op zou lopen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 16 oktober 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn mededader naar voornoemde [slachtoffer] is toegegaan, waarna hij, verdachte, en/of zijn mededader:
- voornoemde [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gestompt en
- vervolgens voornoemde [slachtoffer] een knietje heeft gegeven en
- vervolgens voornoemde [slachtoffer] (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en
- vervolgens, terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag, hem tegen het lichaam heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

8.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 77 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in de door de reclassering omtrent verdachte opgemaakte rapportage van 01 mei 2017.
Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, gevorderd.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat aan verdachte geen straf dient te worden opgelegd welke inhoudt dat hij terug moet naar de gevangenis. Verdachte is in staat tot het uitvoeren van een taakstraf. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Op het moment dat verdachte waarnam dat zijn mededaders zonder enige aanleiding de confrontatie met [slachtoffer] en zijn partner opzochten, heeft verdachte zich in het geweld richting [slachtoffer] gemengd in plaats van zich te distantiëren of de slachtoffers te helpen. Verdachte heeft een knietje tegen het bovenste deel van het lichaam van [slachtoffer] gegeven en heeft hem geschopt, terwijl [slachtoffer] weerloos op de grond lag en al diverse malen was gestompt en geslagen door de mededader. Dit toont dat verdachte op geen enkele wijze oog heeft gehad voor het welzijn van [slachtoffer] . Dergelijk zinloos geweld leidt doorgaans tot grote lichamelijke en/of psychische klachten voor het slachtoffer. Dit blijkt ook uit de toelichting op de door [slachtoffer] ingediende schadevordering, waarin beschreven is dat hij door het geweld een gekneusde nek heeft opgelopen waarvoor hij enkele maanden zonder succes een behandeling heeft gehad.
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van verdachte van 5 september 2018 waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Het strafblad van verdachte heeft hierdoor een strafverzwarende invloed.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 28 maart 2017 waaruit blijkt dat er bij verdachte sprake is van een autismespectrum stoornis. Bij verdachte komt deze stoornis met name tot uiting in een zeer beperkte ‘theory of mind’, waardoor hij zich moeilijk kan verplaatsen in andere mensen en de gevolgen van en effecten van zijn gedrag op anderen moeilijk kan overzien. Ook heeft verdachte nauwelijks zicht op zijn binnenwereld, waardoor spanningen soms ongemerkt bij verdachte oplopen, met agressieve uitbarstingen tot gevolg. Mogelijk heeft zijn wantrouwende instelling jegens mensen die hij niet kent bijgedragen aan een achterdochtig gekleurde invulling van zaken, hoewel dit achteraf moeilijk kan worden vastgesteld. Ook zijn onvermogen om de effecten van (onder andere) zijn gedrag op anderen goed te overzien en empathie te voelen met de slachtoffers, zal eraan hebben bijgedragen dat verdachte heeft meegedaan aan het geweld en niet heeft ingegrepen, zowel tijdens als na het plegen van het ten laste gelegde. Uit het onderzoek zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat verdachte tijdens het ten laste gelegde een woede-uitbarsting heeft gehad waarbij sprake was van controleverlies, aldus nog steeds GZ-psycholoog drs. M.L. de Groot. Er was wel sprake van (enige mate van) controle over zijn emoties en gedrag. De psycholoog adviseert verdachte de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. De kans op recidive wordt als reëel ingeschat.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van
1 mei 2017, opgesteld door mevrouw B. Visser. Hieruit komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een negatief sociaal netwerk en dat structuur in zijn leven ontbreekt. Ondanks de weigerende houding van verdachte ten tijde van het opstellen van het advies is de reclassering, gelet op de ernst van de problematiek van verdachte en de reële kans op recidive, bereid om een poging te wagen om verdachte te motiveren. Er is sprake van enige contactgroei tussen verdachte en zijn toezichthouder. De reclassering adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich ambulant laat behandelen voor zijn delictgedrag. Ook moet verdachte zich melden bij de reclassering en zich houden aan een locatiegebod.
Ter terechtzitting heeft verdachte spijt betuigd. Hij staat open voor begeleiding hoewel hij kanttekeningen plaats bij de te verwachten resultaten van een eventuele behandeling. Voorts is verdachte sinds het plegen van onderhavig feit, dat van bijna twee jaar geleden dateert, niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Dit is voor de officier van justitie mede aanleiding geweest om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een forse taakstraf te vorderen. Hoewel in beginsel – gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud – een zwaardere straf passend is, zal de rechtbank de officier van justitie vanwege deze omstandigheden grotendeels volgen in haar vordering. Wel ziet zij gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding de gevorderde taakstraf enigszins te matigen.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uren, passend en geboden. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van twee jaar verbinden, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering en een ambulante behandelverplichting, noodzakelijk. Deze verplichtingen zullen als bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf worden verbonden. De rechtbank merkt nog op dat zij geen aanleiding ziet een locatiegebod als bijzondere voorwaarde op te leggen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 715,15 aan materiële schadevergoeding en € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging heeft de vordering op alle punten betwist.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade en € 443,50 aan materiële schade, bestaande uit de post ‘schade aan scooter’. De officier van justitie verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de schadeposten ‘opgenomen verlof’ en ‘reiskosten’. Verder dient de vordering hoofdelijk te worden toegewezen met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het oordeel van de rechtbank luidt als volgt.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de poging tot zware mishandeling rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 16 oktober 2016. Met betrekking tot de overige gevorderde immateriële schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De door [slachtoffer] gevorderde materiële schadevergoeding voor wat betreft de kostenpost ‘schade aan scooter’ wijst de rechtbank af. De schade staat in onvoldoende rechtstreeks verband met het ten laste gelegde omdat de aanrijding werd veroorzaakt door medeverdachte(n). De schade aan de scooter kan daarom niet aan verdachte worden toegerekend.
Ook de door [slachtoffer] gevorderde materiële schadevergoeding in verband met ‘opgenomen verlof’ en ‘reiskosten’ komt niet voor vergoeding door verdachte in aanmerking. Uit de toelichting blijkt dat deze kosten samenhangen met het bezoeken van en de zorg voor zijn partner [naam partner] . Deze kosten staan daarmee niet in rechtstreeks verband met hetgeen [slachtoffer] is overkomen, zoals is ten laste gelegd. De rechtbank wijst deze gevorderde kostenposten dan ook af.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toewijzen.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen dat verdachte de ten laste gelegde medeplegen poging tot doodslag heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
120 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
76 dagen, van deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd,tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt:
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde
  • zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij Reclassering Nederland op het volgende adres: Wibautstraat 12 te Amsterdam, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Hierna moet hij zich gedurende door de reclassering bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de reclassering gedurende deze perioden nodig acht.
  • zich laat behandelen voor zijn delictgedrag bij de forensische polikliniek De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
De Reclassering Nederland wordt daarbij opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
150 (honderdvijftig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 (vijfenzeventig) dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.000,- (duizend euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 16 oktober 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de immateriële schade niet-ontvankelijk is.
Wijst de vordering voor wat betreft de materiële schade af.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen de som van € 1.000,- (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 16 oktober 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 (twintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M.L.A.T Doll, voorzitter,
mrs. E.G. Fels en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E.H. Eijkhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2018.