8.3Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Op het moment dat verdachte waarnam dat zijn mededaders zonder enige aanleiding de confrontatie met [slachtoffer] en zijn partner opzochten, heeft verdachte zich in het geweld richting [slachtoffer] gemengd in plaats van zich te distantiëren of de slachtoffers te helpen. Verdachte heeft een knietje tegen het bovenste deel van het lichaam van [slachtoffer] gegeven en heeft hem geschopt, terwijl [slachtoffer] weerloos op de grond lag en al diverse malen was gestompt en geslagen door de mededader. Dit toont dat verdachte op geen enkele wijze oog heeft gehad voor het welzijn van [slachtoffer] . Dergelijk zinloos geweld leidt doorgaans tot grote lichamelijke en/of psychische klachten voor het slachtoffer. Dit blijkt ook uit de toelichting op de door [slachtoffer] ingediende schadevordering, waarin beschreven is dat hij door het geweld een gekneusde nek heeft opgelopen waarvoor hij enkele maanden zonder succes een behandeling heeft gehad.
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van verdachte van 5 september 2018 waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Het strafblad van verdachte heeft hierdoor een strafverzwarende invloed.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 28 maart 2017 waaruit blijkt dat er bij verdachte sprake is van een autismespectrum stoornis. Bij verdachte komt deze stoornis met name tot uiting in een zeer beperkte ‘theory of mind’, waardoor hij zich moeilijk kan verplaatsen in andere mensen en de gevolgen van en effecten van zijn gedrag op anderen moeilijk kan overzien. Ook heeft verdachte nauwelijks zicht op zijn binnenwereld, waardoor spanningen soms ongemerkt bij verdachte oplopen, met agressieve uitbarstingen tot gevolg. Mogelijk heeft zijn wantrouwende instelling jegens mensen die hij niet kent bijgedragen aan een achterdochtig gekleurde invulling van zaken, hoewel dit achteraf moeilijk kan worden vastgesteld. Ook zijn onvermogen om de effecten van (onder andere) zijn gedrag op anderen goed te overzien en empathie te voelen met de slachtoffers, zal eraan hebben bijgedragen dat verdachte heeft meegedaan aan het geweld en niet heeft ingegrepen, zowel tijdens als na het plegen van het ten laste gelegde. Uit het onderzoek zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat verdachte tijdens het ten laste gelegde een woede-uitbarsting heeft gehad waarbij sprake was van controleverlies, aldus nog steeds GZ-psycholoog drs. M.L. de Groot. Er was wel sprake van (enige mate van) controle over zijn emoties en gedrag. De psycholoog adviseert verdachte de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. De kans op recidive wordt als reëel ingeschat.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van
1 mei 2017, opgesteld door mevrouw B. Visser. Hieruit komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een negatief sociaal netwerk en dat structuur in zijn leven ontbreekt. Ondanks de weigerende houding van verdachte ten tijde van het opstellen van het advies is de reclassering, gelet op de ernst van de problematiek van verdachte en de reële kans op recidive, bereid om een poging te wagen om verdachte te motiveren. Er is sprake van enige contactgroei tussen verdachte en zijn toezichthouder. De reclassering adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich ambulant laat behandelen voor zijn delictgedrag. Ook moet verdachte zich melden bij de reclassering en zich houden aan een locatiegebod.
Ter terechtzitting heeft verdachte spijt betuigd. Hij staat open voor begeleiding hoewel hij kanttekeningen plaats bij de te verwachten resultaten van een eventuele behandeling. Voorts is verdachte sinds het plegen van onderhavig feit, dat van bijna twee jaar geleden dateert, niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Dit is voor de officier van justitie mede aanleiding geweest om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een forse taakstraf te vorderen. Hoewel in beginsel – gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud – een zwaardere straf passend is, zal de rechtbank de officier van justitie vanwege deze omstandigheden grotendeels volgen in haar vordering. Wel ziet zij gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding de gevorderde taakstraf enigszins te matigen.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uren, passend en geboden. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van twee jaar verbinden, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering en een ambulante behandelverplichting, noodzakelijk. Deze verplichtingen zullen als bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf worden verbonden. De rechtbank merkt nog op dat zij geen aanleiding ziet een locatiegebod als bijzondere voorwaarde op te leggen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 715,15 aan materiële schadevergoeding en € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging heeft de vordering op alle punten betwist.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade en € 443,50 aan materiële schade, bestaande uit de post ‘schade aan scooter’. De officier van justitie verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de schadeposten ‘opgenomen verlof’ en ‘reiskosten’. Verder dient de vordering hoofdelijk te worden toegewezen met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het oordeel van de rechtbank luidt als volgt.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de poging tot zware mishandeling rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 16 oktober 2016. Met betrekking tot de overige gevorderde immateriële schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De door [slachtoffer] gevorderde materiële schadevergoeding voor wat betreft de kostenpost ‘schade aan scooter’ wijst de rechtbank af. De schade staat in onvoldoende rechtstreeks verband met het ten laste gelegde omdat de aanrijding werd veroorzaakt door medeverdachte(n). De schade aan de scooter kan daarom niet aan verdachte worden toegerekend.
Ook de door [slachtoffer] gevorderde materiële schadevergoeding in verband met ‘opgenomen verlof’ en ‘reiskosten’ komt niet voor vergoeding door verdachte in aanmerking. Uit de toelichting blijkt dat deze kosten samenhangen met het bezoeken van en de zorg voor zijn partner [naam partner] . Deze kosten staan daarmee niet in rechtstreeks verband met hetgeen [slachtoffer] is overkomen, zoals is ten laste gelegd. De rechtbank wijst deze gevorderde kostenposten dan ook af.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toewijzen.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.