Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[gedaagde sub 5],
[gedaagde sub 6],
1.De procedure
- de dagvaarding van 18 september 2017 met producties;
- de akte overlegging producties van de zijde van Dunwick;
- de conclusie van antwoord tevens houdende de eis in reconventie met producties van de zijde van [gedaagden sub 1] ;
- de conclusie van antwoord tevens houdende de eis in reconventie met producties van de zijde van [gedaagden sub 2] ;
- het tussenvonnis van 21 maart 2018 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende de akte vermeerdering eis in conventie met een productie;
- het proces-verbaal van comparitie van 25 juni 2018 met de daarin vermelde (proces)stukken; en,
- de brief van 10 juli 2018 van de zijde van Dunwick met opmerkingen over het proces-verbaal.
2.De feiten
Artikel 1 Koopovereenkomst Pand
Geldlening”) tegen een rente van 5,5% voor vijf jaar vast, ingaande 1 mei 2011, waarbij de rente maandelijks bij vooruitbetaling zal worden voldaan, voor het eerst uiterlijk 1 mei 2011.
ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
bijlage 3aangehechte Algemene Voorwaarden van geldlening en zekerheidsstelling d.d. 1 januari 2007 (…) zijdens Zosta van toepassing.
Artikel 8
3.Het geschil
in conventie
primair: voor recht verklaart dat de rentevoet met terugwerkende kracht per 1 mei 2016 wordt bepaald op 2,5% per jaar;
4.De beoordeling
op eerste verzoek. Verder is niet gebleken van omstandigheden waaruit volgt dat [gedaagde sub 1] redelijkerwijs mocht verwachten dat aan het eerste verzoek nadere voorwaarden werden verbonden. Dit brengt met zich mee dat [gedaagde sub 1] direct nadat Dunwick hierom had verzocht, gehouden was de rechten van hypotheek te vestigen.