ECLI:NL:RBAMS:2018:7178

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
13/669030-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot hennep

Op 11 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met twee medeverdachten ruim 12 kilogram hennep aanwezig had. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 27 september 2018, waarbij de officier van justitie, mr. J.M. Kees, en de raadsman, mr. C.C. Polat, betrokken waren. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren en/of aanwezig hebben van hennep op of omstreeks 15 februari 2016 in Amsterdam. Tijdens het onderzoek bleek dat de politie op die datum een autoverhuurbedrijf bezocht, waar de verdachte en een medeverdachte met dozen hennep werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist van de hennep, gezien de sterke wietgeur en zijn gedrag tijdens de aanhouding. De rechtbank achtte het medeplegen van het feit bewezen, waarbij de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten handelde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 16 dagen en een taakstraf van 180 uren op, rekening houdend met de schending van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank verklaarde het bewezen verklaarde strafbaar en onttrok verschillende voorwerpen aan het verkeer, terwijl andere voorwerpen werden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669030-16 (Promis)
Datum uitspraak: 11 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 september 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.M. Kees en van wat de gemachtigd raadsman van verdachte, mr. C.C. Polat, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 15 februari 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad (ongeveer) 4,99 kg en/of 4,99 kg en/of 2,90 kg, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 15 februari 2016 wilde de politie een gesprek voeren met de eigenaar van het autoverhuurbedrijf [naam bedrijf 2] op de [adres bedrijf] te Amsterdam omdat eerder een auto van het bedrijf werd gecontroleerd met daarin een bestuurder die mogelijk crimineel actief zou zijn. Bij het adres aangekomen zag de politie een man, medeverdachte [naam medeverdachte 1] , naar buiten komen met een grote doos in zijn handen en in het pand zagen zij nog een man, verdachte, naast twee soortgelijke dozen staan waarvan een sterke wietgeur kwam. In de dozen bleken pakketten met henneptoppen te zitten. De vraag is of bewezen kan worden dat verdachte wist van de hennep.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden.
Verdachte stond naast twee dozen met hennep, terwijl medeverdachte [naam medeverdachte 1] de derde doos met hennep aan het inladen was. Verbalisanten roken dat een sterke hennepgeur om de dozen hing. Hieruit volgt dat verdachte wist dat in de dozen hennep zat. Ook de vele telefooncontacten met medeverdachte [naam medeverdachte 1] en het aparte gedrag van verdachte toen verbalisanten hem zagen zijn ondersteunend aan verdachtes wetenschap van de hennep.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat niet kan worden vastgesteld dat hij wetenschap had van de hennep in de dozen, laat staan beschikkingsmacht. Verdachte is niet de eigenaar en ook niet de huurder van het pand waar de dozen zijn aangetroffen. Het enkele feit dat verdachte in het pand stond naast de dozen en wellicht de hennepgeur heeft geroken is onvoldoende om vast te stellen dat hij daarover ook de beschikkingsmacht had. Van verdachte zijn verder ook geen DNA-sporen of dactyloscopische sporen (vingerafdrukken) op de pakketten met hennep aangetroffen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De verklaring van de verdachte dat hij er niets mee te maken heeft vindt de rechtbank niet aannemelijk. Niet alleen roken de verbalisanten al een wietgeur toen zij bij het pand kwamen, zij roken vooral een sterke wietgeur bij de dozen. Tevens is het gedrag van verdachte op het moment dat verbalisanten binnen komen opvallend, aangezien hij blijkbaar probeerde te vluchten. Verdachte heeft hier geen plausibele verklaring voor gegeven. Verder heeft medeverdachte [naam medeverdachte 1] aangegeven dat hij verdachte kent via eerdere transporten. Ook hierover ontbreekt een ontlastende verklaring van verdachte. Hij zwijgt min of meer bij de politie en wil bij de rechter-commissaris de vraag waarom hij de deur niet opendeed toen de politie zich meldde niet beantwoorden. Ook zijn gemachtigd raadsman kan de vragen die de rechtbank voorhoudt, onder meer over zijn rol en betrokkenheid, niet beantwoorden.
Al met al leidt de rechtbank uit het voorgaande af dat verdachte wist van de hennep en dat die hennep kennelijk vlak voor zijn aanhouding mede door hem in een auto moest worden gezet, waarmee hij de beschikkingsmacht had over de hennep. Bewezen kan dus worden dat hij de hennep aanwezig heeft gehad.
Medeplegen
Nu verdachte samen met medeverdachte [naam medeverdachte 1] met de dozen hennep is aangetroffen acht de rechtbank bewezen dat verdachte het feit in nauwe en bewuste samenwerking met [naam medeverdachte 1] heeft gepleegd. Verder blijkt dat in de telefoon van medeverdachte [naam medeverdachte 2] sms-berichten zijn aangetroffen die betrekking hebben op de handel in hennep. Gelet op [naam medeverdachte 2] betrokkenheid kan het – bij gebrek aan een plausibele verklaring hieromtrent van verdachte – niet anders dan dat verdachte ook met medeverdachte [naam medeverdachte 2] nauw en bewust heeft samengewerkt. Het medeplegen met anderen wordt dan ook bewezen verklaard.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.op 15 februari 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 4,99 kg en 4,99 kg en 2,90 kg hennep.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat verdachte voor het door hem onder 1 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest. Subsidiair, voor het geval de rechtbank zou menen dat verdachte niet terug de gevangenis in moet, heeft hij gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 104 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd die gelijk is aan het voorarrest. Verder heeft hij bepleit dat in de strafmaat rekening moet worden gehouden met de schending van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met twee medeverdachten ruim 12 kilogram hennep aanwezig gehad. Door zo te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de illegale hennephandel. Het gebruik van hennep levert een gevaar op voor de volksgezondheid, omdat deze stof bij regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich mee kan brengen. Daarnaast ontstaat door het bezit van softdrugs, en de daarmee samenhangende handel, schade en overlast voor de samenleving vanwege de andere vormen van criminaliteit die gepaard gaan met drugsgebruik.
Verder is ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 3 september 2018. Hieruit blijkt dat hij nog niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank ook gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van softdrugs met een gewicht tussen de 10 en 25 kg vermeldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden.
Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak van een verdachte tijdig wordt afgedaan. Een verdachte heeft namelijk recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze termijn is aangevangen op 15 februari 2016, zijnde de datum waarop verdachte in verzekering is gesteld. Dit betekent dat de zaak in februari 2018 had moeten zijn afgewikkeld. Nu sprake is van een schending van de redelijke termijn, weegt de rechtbank dit als strafverlagende omstandigheid mee.
Gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn vindt de rechtbank dat verdachte niet meer terug de gevangenis in hoeft. Hij heeft reeds 16 dagen vastgezeten. De rechtbank komt tot de volgende strafoplegging. Aan verdachte wordt een gevangenisstraf opgelegd van 16 dagen en een taakstraf van 180 uren.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de voorwerpen in beslag genomen die staan vermeld op de beslaglijst in bijlage II.
Onttrekking aan het verkeer
Nu de voorwerpen onder 1, 2, 3, 4, 8, 9, 10, 11 en 12 zijn aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van andere misdrijven en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank is van oordeel dat de onder 5, 6, 7 en 13 tot en met 23 genoemde voorwerpen dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
16 (zestien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • Voorwerp 1, zijnde een pistool HS, vallende onder goednummer 5138169;
  • Voorwerp 2, zijnde een pistool CZ, vallende onder goednummer 5138171;
  • Voorwerp 3, zijnde een pistoolmitrailleur CZ SKORPION, vallende onder goednummer 5138174;
  • Voorwerp 4, zijnde een pistoolmitrailleur CZ SKORPION, vallende onder goednummer 5138178;
  • Voorwerp 8, zijnde een patroonhouder CZ, vallende onder goednummer 5139846;
  • Voorwerp 9, zijnde een patroon, vallende onder goednummer 5138179;
  • Voorwerp 10, zijnde een patroon, vallende onder goednummer 5138181;
  • Voorwerp 11, zijnde twee patronen, vallende onder goednummer 5138189;
  • Voorwerp 12, zijnde een patroon, vallende onder goednummer 5138195.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • Voorwerp 5, zijnde een integral geheugenkaart, vallende onder goednummer 5138222;
  • Voorwerp 6, zijnde een zwarte diskdrive LOOP, vallende onder goednummer 5138219;
  • Voorwerp 7, zijnde een Apple notebook, vallende onder goednummer 5138826;
  • Voorwerp 13, zijnde een BlackBerry gsm, vallende onder goednummer 5138705;
  • Voorwerp 14, zijnde een iPhone, vallende onder goednummer 5138744;
  • Voorwerp 15, zijnde een Nokia, vallende onder goednummer 5138788;
  • Voorwerp 16, zijnde een iPhone, vallende onder goednummer 5138792;
  • Voorwerp 17, zijnde een Samsung Galaxy, vallende onder goednummer 5138188;
  • Voorwerp 18, zijnde een Samsung Galaxy, vallende onder goednummer 5138192;
  • Voorwerp 19, zijnde een Nokia rh130, vallende onder goednummer 5138214;
  • Voorwerp 20, zijnde een kopie van Brits rijbewijs, vallende onder goednummer 5138208;
  • Voorwerp 21, zijnde vier stuks administratie, vallende onder goednummer 5138173;
  • Voorwerp 22, zijnde een BlackBerry Bold, vallende onder goednummer 5138220;
  • Voorwerp 23, zijnde vier stuks zwarte handschoenen, vallende onder goednummer 5138170.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 oktober 2018.