ECLI:NL:RBAMS:2018:7177

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
13/669028-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het voorhanden hebben van wapens en veroordeling voor het aanwezig hebben van hennep

Op 11 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van wapens en het aanwezig hebben van hennep. De zaak kwam voort uit een politieonderzoek op 15 februari 2016, waarbij de verdachte in een pand werd aangetroffen waar hennep en wapens aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de wapens, en sprak hem vrij van dat onderdeel van de aanklacht. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte opzettelijk hennep aanwezig had, gezien de sterke aanwijzingen uit het dossier, waaronder sms-berichten en verklaringen van medeverdachten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 101 dagen en een taakstraf van 180 uren, waarbij rekening werd gehouden met de schending van de redelijke termijn van de rechtsgang. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669028-16 (Promis)
Datum uitspraak: 11 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP- adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 september 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.M. Kees en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.P.A. Kint naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 februari 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad (ongeveer) 4,99 kg en/of 4,99 kg en/of 2,90 kg, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op of omstreeks 15 februari 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een of meer wapens van categorie II, te weten twee pistolen mitrailleur (merk Ceska Zebrojovska (CZ) model VZ61 (Skoropion) en/of een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk HS, model 2000) en/of een pistool (merk Ceska Zbrojovka (CZ) model 75 P-07), en/of munitie van categorie III, te weten 13 patronen (kaliber 9x19 mm (synoniem 9 mm para / 9 mm luger) en/of 18 patronen (kaliber 7,65 mm browning (synoniem.32auto), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 15 februari 2016 wilde de politie een gesprek voeren met de eigenaar van het autoverhuurbedrijf [naam bedrijf] op de [adres] te Amsterdam omdat eerder een auto van het bedrijf werd gecontroleerd met daarin een bestuurder die mogelijk crimineel actief zou zijn. Bij het adres aangekomen zag de politie een man, medeverdachte [naam medeverdachte 1] , naar buiten komen met een grote doos in zijn handen en in het pand zagen zij nog een man, medeverdachte [medeverdachte 2] , naast twee soortgelijke dozen staan waarvan een sterke wietgeur kwam. Op de eerste etage hebben verbalisanten vervolgens verdachte aangetroffen. In de dozen bleken pakketten met henneptoppen te zitten en op de tweede etage hebben verbalisanten wapens in een kast aangetroffen. De vraag is of bewezen kan worden dat verdachte wist van de hennep en de wapens.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat feit 1 bewezen kan worden. Uit het dossier blijkt namelijk dat verdachte op de dag zelf in de loods is aangetroffen, dat verbalisanten duidelijk een sterke wietgeur hebben geroken en dat op verdachtes telefoon berichten zijn aangetroffen die betrekking hebben op de handel in hennep. Verder heeft medeverdachte [naam medeverdachte 1] verklaard dat hij eerder in het pand is geweest om daar hennep op te halen. Niet alleen volgt uit deze feiten en omstandigheden dat verdachte wist van de hennep, maar ook dat hij een belangrijke rol heeft gespeeld, omdat hij diegene is die voor de infrastructuur heeft gezorgd. Het vervoeren en het aanwezig hebben van de hennep kan dan ook bewezen worden.
Verdachte dient van feit 2 te worden vrijgesproken. Hoewel verdachte één van de huurders is van het pand en hij diegene was die opdracht heeft gegeven tot de verbouwing van de tweede etage waar ook de wapens zijn aangetroffen, volgt uit deze omstandigheden onvoldoende dat verdachte wist dat de wapens daar lagen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van feit 1 en 2 moet worden vrijgesproken. De officier van justitie stelt dat verdachte de geur van hennep wel moet hebben geroken, maar de henneptoppen zijn aangetroffen in dozen op de begane grond, terwijl verdachte op de eerste verdieping was. Het is voorstelbaar dat hij de geur vanaf de eerste verdieping niet heeft geroken. Daarbij komt dat verdachte soms niks kan ruiken omdat hij door het kickboksen zijn neus heeft gebroken. Verder zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] met de dozen hennep aangetroffen en niet verdachte. Uit verdachtes verklaring volgt dat medeverdachte [medeverdachte 2] ook de sleutels had van het pand en dus makkelijk naar binnen kon lopen. Kortom, niet bewezen kan worden dat verdachte wist van de hennep.
Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat niet bekend is hoelang de wapens in de kast lagen en hoe ze daar terecht zijn gekomen. Daarnaast lagen de wapens verstopt en zijn er geen DNA-sporen of vingerafdrukken van verdachte op de wapens of de tassen (waar de wapens in lagen) aangetroffen. Al met al kan niet bewezen worden dat verdachte wist dat de wapens daar lagen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 2
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte de wapens voorhanden heeft gehad. Verdachte was namelijk niet de enige persoon met sleutels van het pand en bovendien werden de wapens verstopt aangetroffen in tassen in een kast en waren de wapens daarom niet direct zichtbaar. Verdachte wordt van dit feit dan ook vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank zat verdachte in de periode van de tenlastelegging in de hennephandel. Dat blijkt allereerst uit zijn eigen verklaring ter terechtzitting, dat hij als tussenpersoon weleens een henneptopje heeft verkocht. Maar het blijkt ook uit de sms-berichten op de twee telefoons van verdachte, waarin de gebruiker verschillende keren wordt benaderd of hij nog AM, La Kush of cretical cheese heeft. Politieonderzoek heeft, door verdachte niet betwist, uitgewezen dat deze termen hennepsoorten betreffen.
Verder blijkt uit de sms-berichten dat verdachte in de twee weken voorafgaand aan de doorzoeking van het pand nog met iemand contact heeft gehad over het verkopen van hennep. Daarnaast heeft medeverdachte [naam medeverdachte 1] verklaard dat het niet de eerste keer is dat hij in het bedrijfspand van verdachte is geweest voor het ophalen van dozen hennep.
Tot slot is het opvallend dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd over de betreffende dag van zijn aanhouding. Zo zegt hij in het derde politieverhoor dat hij ’s ochtends in het pand aan het werk was, daarna even weg is geweest en vervolgens weer terug kwam rond 15.00 uur. Op de zitting heeft hij echter verklaard, dat hij ‘s middags pas voor het eerst in het pand kwam.
Al met al volgt uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, dat de rechtbank het aannemelijk acht dat verdachte wist van de aangetroffen hennep en dat hij daarover de beschikkingsmacht had. Bewezen kan dus worden dat hij de hennep aanwezig heeft gehad.
Medeplegen
Nu medeverdachte [naam medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met de dozen hennep zijn aangetroffen, wordt eveneens bewezen verklaard dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met deze medeverdachten de hennep heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.op 15 februari 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 4,99 kg en 4,99 kg en 2,90 kg hennep.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat verdachte voor het door hem onder 1 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Subsidiair, voor het geval de rechtbank zou menen dat verdachte niet terug de gevangenis in moet, heeft hij gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 65 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd die gelijk is aan het voorarrest. Verder heeft hij bepleit dat in de strafmaat rekening moet worden gehouden met de schending van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met twee medeverdachten ruim 12 kilogram hennep aanwezig gehad. Door zo te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de illegale hennephandel. Het gebruik van hennep levert een gevaar op voor de volksgezondheid, omdat deze stof bij regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich mee kan brengen. Daarnaast ontstaat door het bezit van softdrugs, en de daarmee samenhangende handel, schade en overlast voor de samenleving vanwege de andere vormen van criminaliteit die gepaard gaan met drugsgebruik.
Verder is ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 3 september 2018. Hieruit blijkt dat hij nog niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank ook gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van softdrugs met een gewicht tussen de 10 en 25 kg vermeldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden.
Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak van een verdachte tijdig wordt afgedaan. Een verdachte heeft namelijk recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze termijn is aangevangen op 15 februari 2016, zijnde de datum waarop verdachte in verzekering is gesteld. Dit betekent dat de zaak in februari 2018 had moeten zijn afgewikkeld. Nu sprake is van een schending van de redelijke termijn, weegt de rechtbank dit als strafverlagende omstandigheid mee.
Gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn vindt de rechtbank dat verdachte niet meer terug de gevangenis in hoeft. Hij heeft reeds 101 dagen vastgezeten. De rechtbank komt tot de volgende strafoplegging. Aan verdachte wordt een gevangenisstraf opgelegd van 101 dagen en een taakstraf van 180 uren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
101 (honderd en één) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 oktober 2018.