ECLI:NL:RBAMS:2018:7175

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
13/650059-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van cocaïne en MDMA via internet en sociale media door verdachte

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich gedurende zes maanden schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van cocaïne en MDMA. De verdachte bood deze verdovende middelen aan via verschillende websites en sociale media, waaronder Facebook. Tijdens een huiszoeking zijn aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en XTC-pillen aangetroffen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 27 september 2018 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. S.W.M. van der Linde, de vordering heeft ingediend. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk aanwezig hebben van 59 pillen en 27,6 gram MDMA, evenals 75,4 gram cocaïne, en het verkopen van deze middelen aan onbekende personen en politieagenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte inderdaad aan meerdere personen verdovende middelen heeft verkocht, wat blijkt uit de contacten die zijn gelegd via een dealertelefoon. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast is er een geldboete van € 1.700 opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/650059-18
Datum uitspraak: 11 oktober 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortedag 2] op [geboortedag 1] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[BRP-adres]
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 september 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.W.M. van der Linde en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Huibers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 27 september 2108 – ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 59 pillen en/of een hoeveelheid van 27,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of (ongeveer) 75,4 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 december 2017 tot en met 19 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland (telkens) opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt of vervoerd (via internet) aan een of meer (tot nu toe onbekend gebleven) personen en/of politie medewerkers (zie bladzijde 195, 196 en 197 van het dossier) een of meer hoeveelheden MDMA en/of cocaïne, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
De politie kreeg een klacht van een burger en een BELM melding dat onder meer op Facebook en de website sneup.nl harddrugs werd aangeboden. Nader onderzoek naar het genoemde mailadres in de advertenties en naar de locatiegegevens afkomstig van foto’s van de advertenties leverde verdachte op. Verder heeft de politie drie keer verdovende middelen besteld (een pseudokoop [1] ) via de het e-mailadres dat op sneup.nl stond vermeld en het telefoonnummer dat werd doorgegeven. Bij de verkoop van deze bestelde verdovende middelen is verdachte steeds geïdentificeerd als de verkoper.
3.2
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
Door de raadsman is aangevoerd dat aan maar één politiemedewerker verdovende middelen zijn verkocht. De rechtbank volgt het standpunt van de raadsman dat maar aan één politiemedewerker, verbalisant B-003, en niet aan meerdere politiemedewerkers verdovende middelen zijn verkocht.
Verder is door de raadsman bepleit dat het dossier onvoldoende feiten en omstandigheden bevat dat daadwerkelijk bij alle contacten in de telefoon een voltooide drugstransactie heeft plaatsgevonden. Het verkopen aan ‘tot nu toe onbekend gebleven personen’ moet volgens hem dan ook uit de tenlastelegging worden gestreept. Met de officier van justitie, en anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat wel bewezen kan worden dat aan meerdere (tot nu toe onbekend gebleven) personen verdovende middelen zijn verkocht. Uit het dossier blijkt namelijk dat met het door verdachte gebruikte telefoonnummer [06-nummer] in de ten laste gelegde periode met ruim 450 verschillende telefoonnummers contact is geweest en dat een groot gedeelte daarvan uit sms-verkeer bestond. Slechts 30 van deze contacten waren terugkerende contacten. Dit wijst erop dat dit telefoonnummer alle kenmerken heeft van een zogenaamde dealertelefoon. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte aan meerdere tot nu toe onbekend gebleven personen verdovende middelen heeft verkocht. Dat het aannemelijk is dat ook daadwerkelijk verdovende middelen zijn verkocht via deze telefoon blijkt ook wel uit de door de politie ingezette pseudokopen waarbij verdachte drie keer verdovende middelen aan een agent heeft verkocht en uit de verklaring van een koper, getuige [naam getuige] , die heeft verklaard dat hij xtc-pillen heeft gekocht via een van de advertentiesites. Verdachte heeft ter terechtzitting ook niet ontkend dat hij heeft gedeald. Op de vraag van de rechtbank of de beschuldiging klopt antwoordde de verdachte: “Het klopt…U heeft voldoende bewijs”. Tot slot is door de raadsman aangevoerd dat van een kortere pleegperiode moet worden uitgegaan, omdat het aan het Openbaar Ministerie is te wijten dat er zoveel tijd tussen de pseudokopen heeft gezeten en dat de politie verdachte veel eerder hadden kunnen aanhouden. Dit verweer wordt verworpen. Het Openbaar Ministerie heeft voldoende aannemelijk gemaakt waarom er enige tijd heeft gezeten tussen de pseudokopen en het aanhouden van verdachte.
3.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.op 19 juni 2018 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 59 pillen en een hoeveelheid van 27,6 gram van een materiaal bevattende MDMA en 75,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
2.in de periode van 13 december 2017 tot en met 19 juni 2018 te Amsterdam, (telkens) opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt of vervoerd (via internet) aan een of meer (tot nu toe onbekend gebleven) personen en een politiemedewerker hoeveelheden MDMA en/of cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest en tot een geldboete van € 1.700,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft aangegeven dat de geldboete zal worden verrekend met het conservatoir beslag.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij de strafoplegging moet worden uitgegaan van de oriëntatiepunten die worden genoemd in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en dan met name van oriëntatiepunt c bij het dealen van harddrugs, zijnde een gevangenisstraf van 8 maanden. Daarnaast kan ook een deels voorwaardelijke straf worden opgelegd of een bijkomende taakstraf. Tot slot wenst de verdachte graag te worden begeleid door de Reclassering.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende 6 maanden schuldig gemaakt aan het verkopen van cocaïne en MDMA door deze verdovende middelen via verschillende websites en Facebook aan te bieden. Dat het ging om een levendige handel blijkt uit de historische telefoongegevens, nu daarin meer dan 450 verschillende contacten zijn aangetroffen. Verdachte heeft kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag. Daarnaast zijn bij hem thuis ook een flinke hoeveelheid cocaïne en XTC-pillen aangetroffen. Cocaïne en MDMA zijn stoffen, waarvan het gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar die ook direct en indirect oorzaak zijn van vele vormen van criminaliteit. De handel in en het bezit van harddrugs dient krachtig te worden bestreden en daarom is het opleggen van (hoge) gevangenisstraffen voor dergelijke feiten aangewezen.
Verder is gekeken naar het strafblad van verdachte van 3 september 2018. Hieruit blijkt dat hij in 2015 voor een opiumwetfeit in Duitsland is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf. Dat sprake is van recidive weegt de rechtbank strafverzwarend mee.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 20 september 2018, opgemaakt door reclasseringsmedewerker M. Dort. Het rapport houdt – zakelijk weergegeven – in dat verschillende leefgebieden aandacht behoeven, met name verdachtes psychische gezondheid, huisvestingssituatie en zijn financiële situatie. De reclassering ziet er de noodzaak van in dat betrokkene geholpen dient te worden bij het stabiliseren van zijn leefsituatie. Doordat verdachte zich ten tijde van het opmaken van het rapport heeft beroepen op zijn zwijgrecht, heeft de Reclassering geen advies kunnen geven omtrent het opleggen van eventuele bijzondere voorwaarden.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank ook gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Het oriëntatiepunt voor het met enige regelmaat dealen van harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende 6 tot 12 maanden vermeldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden.
Alles afwegende komt de rechtbank tot de volgende straffen. Verdachte krijgt een gevangenisstraf opgelegd van 10 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast krijgt hij een geldboete opgelegd van € 1.700,00. De rechtbank ziet in verdachtes persoonlijke omstandigheden aanleiding om een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, zodat verdachte zich kan bewijzen. Het voorwaardelijk deel zal dienen als stok achter de deur. De rechtbank ziet er ook de noodzaak van in dat verdachte wordt begeleid door de reclassering, te meer nu de reclassering heeft geconstateerd dat verschillende leefgebieden aandacht behoeven en verdachte op de zitting aangaf dat hij graag begeleidt wil worden. De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte ook door de reclassering kan worden begeleid bij de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: VI), maar de VI geldt pas bij een gevangenisstraf vanaf 1 jaar. Gelet op het ontbreken van de VI, zal aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarde van een meldplicht bij de reclassering worden gekoppeld.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende in beslag genomen:
Nummer Voorwerp
1. Geld € 625,-
5589288
2 Geld € 1.890,-
5589317
3 Geld € 1.700,-
5589339
4 Geld € 2.640,-
5589350
5 Geld € 1.700,-
5589259
Op het geldbedrag onder 5 is tevens conservatoir geldboetebeslag gelegd. De rechtbank neemt, gezien de opgelegde geldboete, geen beslissing ten aanzien van dit geldbedrag.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1, 2, 3 en 4 genoemde geldbedragen dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 23, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert als juridische kwalificatie op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
groot 2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
zich binnen twee weken na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering Inforsa te Amsterdam, en zich gedurende de proeftijd van twee jaren houdt aan de aanwijzingen van Inforsa.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 2 (twee) maanden.
Veroordeelt verdachte voorts tot een
geldboeteter hoogte van
€ 1.700,00 (zeventienhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 27 (zevenentwintig) dagen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • Voorwerp 1, zijnde een geldbedrag van € 625,00, vallende onder goednummer 5589288;
  • Voorwerp 2, zijnde een geldbedrag van € 1.890,00, vallende onder goednummer 5589317;
  • Voorwerp 3, zijnde een geldbedrag van € 1.700,00, vallende onder goednummer 5589339;
  • Voorwerp 4, zijnde een geldbedrag van € 2.640,00, vallende onder goednummer 5589350.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 oktober 2018.

Voetnoten

1.Pseudokoop is een bijzondere opsporingsbevoegdheid waarbij opsporingsambtenaren op legale wijze meespelen bij het plegen van een strafbaar feit.